Genesis 3:22-24
De periode van 1656 jaar: de voortijd
We zijn bezig met de bespreking van de voortijd, een periode van 1656 jaar, de tijd waarin de duivel en de dood veel grip hebben gekregen op mens en schepping. Een tijd waarin zonde, dood en verderf de volmaakte en paradijselijk wereld van de mens zijn binnengekomen. Dat is niet buiten de mens omgegaan; dat kan ook niet. De mens is door God gesteld als hoofd van de schepping. Zonde en dood zijn door toedoen van de mens de wereld binnengekomen.
De eerste en de laatste Adam
Het is in Adam begonnen, in zijn innerlijk. Juist door die ene mens, Adam, dat hoofd van die komende mensheid, die door God aangestelde beheerder der schepping. Juist door hem, de kroon van de schepping, de door God geliefde, de mens die bestemd is tot heerlijkheid van God, en die samen met de mensen die uit hem voort zouden komen, zou mogen opgroeien tot een partner van God. In hem heeft de duivel kans gezien om zijn koninkrijk te vestigen. Met enorme gevolgen. (We hebben ze in de vorige studie al even genoemd). Ze zijn merkbaar tot op de dag van vandaag. Gevolgen die allemaal moeten worden weggewerkt. En ook dat gebeurt door een mens.
Opnieuw door een Adam: de tweede Adam, de laatste Adam. Samen met de mensen die uit die tweede Adam voortkomen: een gemeente, een mensheid vervuld van één Geest. Mensen die de ware Christus van God hebben leren kennen en met Hem leven. De wederoprichting van alle dingen, het herstel, gaat evenmin langs mensen heen of buiten mensen om. Het begint weer in die eerste, in die Adam in wie de wederoprichting aller dingen van start gaat. Het gaat door de mensen heen die bij die laatste Adam horen, die geestelijk uit die tweede Adam voortkomen, mensen die tot zijn gemeente behoren. Zo wordt de wederoprichting der dingen tot stand gebracht; op dezelfde wijze als de vijand het verderf heeft weten in te zaaien. Langs dezelfde wegen en dezelfde processen: alleen verlopen ze de andere kant op. Het gebeurt door mensen die in, met en door Christus leven. Door een gemeente waarin God zijn doel bereikt. God belooft die nieuwe Adam, die tweede Adam, die laatste Adam, direct na de val van de eerste Adam (zie Gen.3:15). Waaruit dus onmiddellijk blijkt dat God zijn plan met mensen niet loslaat.
God houdt altijd vast aan zijn woord, zijn logos, zijn plan
Engelen zijn ontrouw geworden: een deel van de cherubs en serafs stelt zich tegenover God op. Hierdoor is het rijk van de duivel en het rijk van de dood ontstaan. Daarna valt zelfs de kroon van Gods schepping - de mens. Maar God laat zijn plan met mensen niet los. God laat zijn logos (= zijn woord, zijn eeuwig voornemen, zijn gedachten) niet varen. Dat ontwerp is ook zo goed. Het heeft en geeft een antwoord op elk probleem. Dat zegt iets van God, van Jahweh, van zijn grootheid, van zijn wijsheid. Dat zegt iets van zijn plan, hoe goed dat plan is. Nee, God heeft niet tevoren bedacht dat het wel eens mis zou kunnen gaan. Om dan vervolgens na te denken: als er nou eens zus gebeurt of zo gebeurt. Ook ná de val van Adam blijft God uitgaan van Zichzelf. God blijft uitgaan van het volmaakt goede in Hem, het volmaakt goede in zijn. Waar gewoon niets en niemand ‘overheen’ kan. In het plan van God, in die logos, ligt werkelijk alles besloten. Het is intens goed. Door en door goed, het is niet stuk te krijgen. Wat er ook gebeurt. Deze geweldige tegenslag in hemel en op aarde laat eigenlijk alleen maar zien hoe goed God is. Hoe volmaakt Hij is. Hoe sterk die logos is. Hoe onoverwinnelijk dat plan van God is. Het doel van God blijft onomstotelijk vaststaan. Alleen wordt de weg naar dat doel langer.
Een goede kijk op wie God is door het zicht van Jezus
Heel belangrijk om dit in te zien en de woorden van God in dit kader te plaatsen. Om zo Gods reactie te benaderen, zoals deze is opgetekend in de eerste hoofdstukken van onze Bijbel. Juist in deze tegenslag kun je God leren kennen, zoals Hij is, hoe Hij reageert, hoe goed Hij is. Want dat is van groot belang voor ons Godsbeeld. Van groot belang voor het zichtkrijgen op het verdere verloop van de geestelijke ontwikkelingen en processen in die voortijd. En daarmee ook van belang voor ons nu: in onze toebereiding op die wederoprichting van alle dingen, het deel hieraan krijgen en het meewerken hierin. Het is van belang voor onze opstelling als zonen van die goede God. Jezus wil ons dat zicht geven, deze geschiedenissen verlichten, ons laten zien hoe God is. Hoe Hij heeft gesproken, hoe Hij reageert. Jezus wil ons verder inleiden, ons binnenvoeren in de schatten van zijn Koninkrijk, om ons zo verder toe te bereiden. Als ware zonen van deze intens goede Vader.
De achtergronden van de zondeval belicht
Na hun zonde moeten Adam en Eva de hof verlaten. Zullen we het lezen? Genesis 3:22-24: En de Here God zei: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. Toen zond de Here God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.
Hoe lees je dit? Als een straf: je mag hier niet meer zijn? Welk beeld krijg je hier van God, of heb je hier van God? De mens is geworden als ‘onzer een’ door de kennis van goed en kwaad. Zou God dan ‘goed’ en ‘kwaad’ kennen? Daar heb je nou zo’n stukje Oude Testament waar nieuwtestamentisch licht voor nodig is. Anders gaat het mis met je Godsbeeld, in je beeldvorming van God, met alle gevolgen van dien.
Je kunt met dit stukje uit Genesis 3 twee kanten op. De kant van ‘lezen wat er staat’, of de kant van ‘verstaan wat je leest.’ Hier heb je zicht op de werkelijkheid voor nodig door licht vanuit Gods Koninkrijk. Wat gebeurt hier? Wat zegt God hier nu? En waarom? Deze verzen vormen de conclusie van een gesprek dat al in Genesis 3:8 wordt ingezet. Het begint ’s avonds, in de avondkoelte. God komt op de gebruikelijke plaats en tijd in de hof om met de mens te spreken, om Zich met hem te verstaan, om gemeenschap te hebben met de mens bij de boom van het leven. Daar komt het gesprek op gang. Wie zijn er allemaal? God zelf, Adam en Eva, en de slang, die zit er ook nog. Satan is daar ook. En wie zijn er nog meer?
Engelen: cherubs en serafs
Misschien zie je het niet rechtstreeks staan, maar er zijn ook engelen van God, er zijn cherubs. Want als God verschijnt in de ‘avondkoelte’, is dat ook een ‘beeld’: God verschijnt dan met zijn engelen. Als God verschijnt in ‘lichtglans’, verschijnt Hij met serafs. Als God verschijnt in ‘het suizen van de zachte koelte’ dan duidt dat op de aanwezigheid van cherubs, die altijd dat natuurverschijnsel van die zachte suizende koelte, dat heerlijke windje, bewerken. Harde windvlagen duiden op gevallen cherubs, maar het suizen van een zachte koelte duidt op trouwe cherubs. Glanzend licht duidt op serafs, maar vuur duidt op gevallen serafs. Hemel en aarde zijn bij dit gesprek betrokken: God, cherubs, Adam en Eva, en Satan.
God bevraagt de mens om hem de dingen bewust te maken
God zoekt de mens op in de ‘avondkoelte’: in en vanuit zijn klimaat. Hij treedt die mens tegemoet vanuit zijn Koninkrijk, in dat zachte, milddadige heerlijke klimaat. Hij spreekt vol liefde en begrip de mens aan: Adam, waar ben je? In het gesprek wat dan volgt, geeft God stapsgewijs licht en duidelijkheid aan Eva en Adam over wat er is gebeurd. Hoe doet God dat? Zegt Hij gewoon hoe het zit? Nee, Hij gaat vragen stellen. God bevraagt de mens en Adam geeft antwoord. En zo leidt God hem naar een bewustwording van wat er is gebeurd. Hij maakt mensen bewust. En dat vind ik zo mooi: God maakt je bewust. God leidt je op de goede weg door het stellen van de juiste vragen. Zo is God. Samen met mensen maakt Hij de zaken duidelijk. Adam en Eva worden zich bewust van wat er is gebeurd en hoe het is gebeurd (je kunt dat nalezen in Studieblad 39: ‘God zoekt de mens op’). En nadat de mens zich bewust is geworden van zijn situatie en wat daar in de geestelijke wereld, of wat er in zijn innerlijk aan ten grondslag heeft gelegen, gaat God spreken. Hij spreekt het oordeel uit over de slang, en spreekt de belofte uit aangaande de mens. Onmiddellijk na elkaar. Genesis 3:14 is het oordeel over de slang en Genesis 3:15 is de belofte ten aanzien van de mens. Hoe mooi is dat! God bevraagt: Hij treedt de mens tegemoet, omhult hem met zijn klimaat, stelt hem vragen, maakt hem bewust. En als die mens zich dan bewust geworden is, wordt God duidelijk. Dan is Hij heel duidelijk; Hij veroordeelt de slang, en wijst daarmee de veroorzaker aan. Daarna spreekt Hij de mens vrij, en belooft de oplossing. De moederbelofte.
De zonde heeft gevolgen, maar God gaat door met de mens
God belooft dat Hij verdergaat met mensen. God laat zien dat zijn plan doorgaat. En daarna, vanaf vers 16, geeft God duidelijkheid over alle gevolgen en doorwerkingen van die zonde. We hebben de vorige keer er al een paar genoemd:
- er zal een vloek werkzaam worden naast de zegen
- er zal moeite ontstaan in de zwangerschap
- er zal smart komen in het baren
- de ideale verhouding tussen man en vrouw zal niet meer bestaan; de man zal gaan heersen
- het wordt zweten en zwoegen in het werken
- de mens zal sterven
Ook dat geeft God heel helder en duidelijk aan (je kunt het nalezen in Studieblad 40 en Studieblad 41 – daar is het uitgewerkt).
Krijgt de mens straf? Of ervaart hij de consequenties?
Als je deze verzen op je laat inwerken, zou je kunnen denken: de mens krijgt gewoon ‘straf’: vloek, smart, dood. Is het straf, komt God in actie met vloek, smart, ellende en dood? Nee, God laat zien wat de gevolgen zijn van het zondigen. Wat de consequenties zijn. Als God de mens straf had gegeven, had er geen moederbelofte gestaan. Als God Zich van de mens had teruggetrokken, dan was niet alleen aarde, maar alles vervloekt. Nee, er komt iets ‘bij’. God trekt zijn zegen niet in, maar vertelt dat er nu een werking van vloek bijkomt.
God trekt zijn belofte aan mensen niet in, maar de weg ernaartoe wordt moeilijker. Er komen dingen bij. Vloek, smart, dood. Niet door God, niet als actie van God, maar omdat de duivel en de dood grip hebben gekregen en zij in actie komen in de ontstane situatie. Daar is niet aan te ontkomen, dat is nu gewoon zo. Met het aangeven hiervan blijkt dat God de ontstane situatie aanvaardt. Dat God de gevolgen en de consequenties overziet en daar gewoon over spreekt, zonder aanklacht en zonder veroordeling. God moffelt niets weg. God laat niets onbelicht. Hij is helder en duidelijk, toen en nog steeds. God aanvaardt de gevolgen van misstappen van mensen. Hij laat deze gevolgen in liefde en genade zien en handelt vervolgens daarnaar. Hij doet recht aan de mens zonder onrecht te doen aan de situatie. Hij aanvaardt de situatie en doet recht aan mens en situatie. Hij handelt op grond van zijn wezen naar wat aan de orde is. Vanuit zijn intens goede hart geeft Hij en spreekt Hij over de oplossing, over het uitzicht op die oplossing.
God blijft uitkomst bieden in de situatie
God schenkt nieuwe hoop, verzekert de mens nogmaals van zijn uiteindelijke plaats en bestemming, maar de weg naar die uiteindelijke bestemming zal met strijd en lijden gepaard gaan. Je zult de vijand de kop vermorzelen: uit jou komt voort een mensheid die de vijand de kop zal vermorzelen, maar het zal jou de hiel vermorzelen, daar ontkom je niet aan. God berust niet, God blijft positief, God blijft mogelijkheden zien in de situatie en uitkomst bieden voor de situatie. God schrijft de mens niet af. Nee, Hij haalt hem juist uit de misère tevoorschijn en wijst hem de weg eruit. Dat is altijd een rechte weg, maar niet altijd een stante pede oplossing.
De weg die God wijst, houdt geen ogenblikkelijke oplossing in voor de ontstane ellende; zo van: nu is alles in één keer weg. Nee, sommige gevolgen kunnen niet direct worden opgelost en weggenomen, omdat ze deel uitmaken van processen, van wetmatigheden in de geestelijke wereld. En daar is God ook duidelijk over. Hij bewandelt geen kromme wegen, Hij gaat rechte wegen, altijd. God bedenkt geen uitvlucht, geeft geen vertekend beeld van de situatie, Hij zet geen ‘roze bril’ op en ook geen ‘donkere’ bril op, Hij draait niet om de dingen heen, niets van dat alles. God ziet de dingen zoals ze zijn. Hij doet daar recht aan en geeft daarin genade.
Hij schenkt nieuwe mogelijkheden: in oneindige wijsheid, vanuit intense goedheid. God verzekert de mens van zijn blijvende liefde, van zijn recht. Om ‘des Heren’ wil, op grond van zijn keuze voor de mens, zijn trouw aan de mens.
God recht leren kennen, zoals Hij werkelijk is
Dat vind ik eindeloos mooi. Ik vind dat oneindig groot en goed van God. Dit van Hem (leren) zien, vanuit dit gebeuren. Dit van Hem gaan herkennen, zo God leren kennen. Hem recht leren kennen, schrijft Paulus in Efeziërs 1:17. Hem leren kennen, zoals Hij werkelijk is. Enkel goed, vol van liefde en genade, rechtvaardig en barmhartig, zonder dat daarin ook maar enige ‘tegenstelling’ is. God is innerlijk één. Er is dus ook geen tegenstelling of tegenspraak tussen zijn ene uitspraak en zijn andere uitspraak. Nee. Dat vind ik van enorm belang. Dat vind ik heel fundamenteel in heden en toekomst voor u en mij. Prachtig, hoe God hier handelt. Hoe God hier spreekt. Hoe God hier in staat. Hoe Hij de mens tegemoet treedt, dat hoopje ellende dat het niet meer ziet zitten, dat wegkruipt voor God. Hij roept hem tevoorschijn, geeft zicht op alles wat is gebeurd en de consequentie ervan, en verzekert hem van zijn trouw en bijstand. Je zult je doel uiteindelijk bereiken, maar de weg ernaartoe wordt wel een stuk langer.
De mens wordt door God recht verschaft
God verschaft de mens recht. Recht op basis van vergeving van zonde. En ook dat blijkt. Want God gaat Adam en Eva bekleden met dierenvellen. Daarmee laat God iets zien van zijn uiteindelijke oplossing: een plaatsvervangend offer. En toont Hij een geestelijke wetmatigheid: zonder bloedstorting geen vergeving. Adam en Eva mogen een paar dieren slachten en zich met die dierenvellen bekleden. Wat gebeurt er op dat moment in de geestelijke wereld? Ze ervaren die uitwendige bekleding van God ook in hun inwendige mens. Zijn vrijspraak ontlast hen. Ze voelen zich weer helemaal ‘thuis’ bij deze God. Geweldig. God spreekt ze vrij en stelt ze vrij: door een woord en een daad. Hij bekleedt ze in twee werelden tegelijk. Niet dat dit offer al afdoende is: door offers van dieren is een mens niet vrij te kopen. Maar het geeft wél zicht op wat God voor ogen staat, welke oplossing Hij in en door mensen heen, in het menselijk geslacht, gaat geven en bewerken. Denk maar na.
Die volledige oplossing is er niet onmiddellijk. Het is niet de eerste zoon van Eva die dat offer voor de zonde zal kunnen brengen. Maar die zoon zal wel uit haar voortkomen, in de volheid des tijds. Het zal langer duren, maar het einde staat vast. Prachtig. Geen recht vóór genade of genade vóór recht, geen hand voor ogen: Ik heb het niet gezien. God heeft alles gezien en juist daarom handelt Hij zo. Recht voor de mens, genade voor de mens en recht doen aan de situatie, zo is God (lees het nog eens na in Studieblad 42).
Nadat dit zich allemaal heeft voltrokken, dit gesprek, dit oordeel, de belofte, de consequenties, en ook het bekleden met dierenvellen heeft plaatsgevonden, komen de woorden die we in vers 22 hebben gelezen: Zie de mens is geworden als Onzer een. God brengt de slotconclusie onder woorden, hoorbaar in hemel en op aarde, voor alle aanwezigen, voor Adam, Eva, engelen, maar ook voor Satan. God zegt: de mens is geworden als Onzer een, kennende goed en kwaad. Hij is innerlijk verdeeld geraakt, hij is zijn innerlijke eenheid kwijt geraakt. Voortaan hebben twee rijken invloed op hem, waardoor hij de werking van zowel zegen als vloek zal gaan ervaren.
Jezus laat ons Gods wezen zien en toont ons wie Satan is
De mens is geworden als Onzer een. Wie zou God hiermee bedoelen? Welk wezen in de hemel kent goed en kwaad? Welk wezen in de hemel is innerlijk verdeeld? Is God innerlijk verdeeld? Is Satan innerlijk verdeeld? Van God staat - en dat is nieuwtestamentisch licht - God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1Joh.1:5). Johannes heeft dat niet opgeschreven als Jezus dat niet had gezegd. Hij schrijft heel duidelijk: Dit is de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben en ook u verkondigen, God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. Jezus Christus geeft dit beeld van God, Hij laat dit licht op het wezen van God schijnen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. Daaruit kun je afleiden dat Satan duister is geworden en dat in hem in geheel geen licht is. Het licht in God is één en ongedeeld; Hij is enkel licht, enkel goed. Het duister in Satan is ook één en ongedeeld: hij is enkel duister, enkel kwaad, enkel slecht. Dit is een sleutelgedachte die je mag toepassen op dit gedeelte. We mogen het Oude Testament lezen vanuit het licht van het Nieuwe Testament.
De Heer uw God is één
Staan er teksten in het Oude Testament die dit beeld van God bevestigen? Ja: Hoor, Israël, de Here uw God is één (Deut.6:4). Dat is het eerste wat God zijn volk leert. Dat moet je opvangen, daar moet je mee aan de slag en dat moet je ook in het juiste licht plaatsen. Jezus heeft deze tekst gelezen: de Here uw God is één (Mar.12:29-30). Hij heeft dat begrepen en in het licht van Gods koninkrijk geplaatst; Hij heeft gezien wat in Gods hart is. Dank U, Jezus, voor het licht dat U ons geeft. God is enkel licht, Hij is enkel goed. Hij kent alleen het goede, omdat Hij het goede - dé Goede - is.
Op welke wijze kent God het kwaad?
Kent God ‘het kwade’? Kent God ‘kwaad’? Hij herkent het kwaad, omdat het niet overeenstemt met wat in Hem is. Iemand die door en door goed is, herkent onmiddellijk alles wat niet daarmee overeenstemt. Het allereerste en kleinste spoortje ‘kwaad’ wordt onmiddellijk door God als ‘kwaad’ herkend en als ‘kwaad’ benoemd. Vanuit zijn intense goedheid kent God het goede en herkent Hijhet kwade. Maar Hij kent dat kwade niet vanuit een innerlijk daarmee verbonden zijn; nee, totaal niet!
De mens is innerlijk verdeeld geworden
Wat en wie bedoelt God dan met ‘ons’: de mens is geworden als ‘onzer’ een? De transcriptievertaling van Reisel zegt: de mens is geworden als één van ons. Kon God in dit stadium van de ontwikkeling nog proclameren en belijden: de mens is alleen van Mij, de mens hoort alleen bij Mij, de mens is Mijner een? Nee. Daarom zegt God in hemel en op aarde ten aanhoren van alle koninkrijken: de mens is geworden als een van ons beiden. Een wezen dat zowel tot Mij en mijn rijk behoort, alsook tot jou en jouw rijk, Satan. Sluit God de mens daarmee uit van zijn koninkrijk? Als dat het geval zou zijn geweest, zou God gezegd hebben: zie de mens is geworden als een van u, als uwer een. Maar dat zegt God niet. Begrijp je de diepte van zo’n uitspraak? De mens is geworden als ‘onzer’ een. Hij is innerlijk verdeeld geworden, hij hoort niet alleen bij Mij en mijn Koninkrijk; jij, Satan, hebt met jouw koninkrijk óók vat op hem. Hij is niet van jou alleen, maar ook niet van Mij alleen; hij is innerlijk verdeeld, geworden als onzer een, kennende goed en kwaad, deelhebbend aan het goede, maar ook deelhebbend aan het kwade. Een uitspraak die precies de ontstane situatie weergeeft. En ook aangeeft dat God de mens niet heeft losgelaten. Nog steeds wordt hij door Gods koninkrijk omgeven, maar niet langer alléén door dat koninkrijk.
De mens kan niet meer eten van de boom van het leven
Nu dan, spreekt God, in het tweede gedeelte van Genesis 3:22: Laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten zodat hij in eeuwigheid zou leven. Het eten van de boom van het leven is in de ontstane situatie niet meer aan de orde. Dat komt niet meer overeen met de werkelijkheid van dat moment. Het eeuwige leven in goddelijke heerlijkheid - waar het eten van de boom van het leven rechtstreeks naartoe leidt - is niet meer haalbaar. God zegt dan niet: dan ga Ik die boom van het leven maar een andere plaats en functie geven, we doen het dan wel op een andere manier. Alle dingen in de hof van Eden hebben niet alleen een betekenis op aarde; ze zijn verbonden met een werkelijkheid in de hemel. Eten van de boom van het leven in de avondkoelte was verbonden met het ‘onbelemmerd’ gemeenschap hebben met God. Dat was door de zonde niet langer mogelijk. Daardoor kon dat eten van de boom van het leven ook niet langer doorgaan. God is duidelijk. God houdt niet van misverstanden.
Een andere plaats vanwege een andere situatie
God geeft de mens een andere plaats, buiten de hof. De toegang tot de boom van het leven wordt door de aanwezige cherubs afgesloten. Je komt er niet meer langs. Zij omheinen de hof en bewaken de boom van het leven. Dat is en blijft een heilige plaats, die blijft duiden op de heilige situatie die daar is geweest.
Is dat een straf voor de mens? Nee, ook dit is geen straf, maar een consequentie: het logische gevolg van wat er is gebeurd: de situatie in de hemel is wezenlijk veranderd en dan kan de plaats en locatie op aarde die daar mee verbonden is, niet hetzelfde blijven. (Lees dit nog eens na in Studieblad 43).
De weg naar de boom van het leven is heropend
Is die hof nog steeds afgesloten? Nee: de hof van Eden is in de hemel opnieuw geopend. Je kunt weer langs de cherubs. Je kunt naar de boom van het leven toe. We hebben het dan wel over de nieuwe (nieuwtestamentische) situatie die door Jezus Christus is ingesteld, de situatie die slechts ‘in Christus’ bestaat. Hij is voor ons de ware boom, de nieuwe boom van het leven. In Hem is de weg naar het hart van God, naar het gemeenschap hebben met God in het suizen van de zachte koelte, opnieuw geopend. Voor alle mensen die in Hem geloven. Wij mogen door ons geloof in Jezus Christus in grote vrijmoedigheid en blijmoedigheid toetreden tot de troon der genade.
Het geboomte van het leven tot genezing van de volken
Wij mogen het hemelse paradijs weer binnengaan, en daar niet alleen eten van de boom van het leven, maar ook zelf – als gemeente van Christus - gaan functioneren als geboomte van het leven, en genezend inwerken op alle volken rondom. De bladeren van het geboomte des levens zullen tot genezing zijn voor de volken. Dan zitten we in Openbaring 22:1-2. Voordat het zover is, moet er nog een lange weg worden afgelegd. Een weg die in het Oude Testament eerst nog naar beneden gaat en dan pas bij Jezus Christus weer omhoog gaat. Maar het eindigt daar waar Openbaring 21 en 22 over spreken. Uiteindelijk zal er niets vervloekts meer zijn (Op. 22:3). Alle tranen zullen worden afgewist, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zullen voorbijgaan. Alles wat dat eerste is binnengedrongen, zal dan voorbij zijn gegaan (naar Op.21:4). Uiteindelijk zal God door het werk van Jezus Christus in hemel en op aarde uitroepen: zie, de mensheid is (weer) geworden tot Mijner één. En in grote vreugde proclameren: Zie Ik heb alle dingen nieuw gemaakt (Op.21:5).
Welke lessen kunnen wij hieruit trekken?
Wat kunnen we uit dit gebeuren leren? Ik denk dat we ons Godsbeeld verder mogen aanscherpen. God is werkelijk vol van licht en Hij geeft licht, altijd. Daarmee geeft Hij zicht op de situatie, op de werkelijkheid in zijn koninkrijk. In dat licht van God mogen we gaan zien wat er in de onzienlijke wereld aan de hand is. Mogen we leren dat God situaties die mede door ons eigen toedoen ontstaan, aanvaardt. Zonder ons af te schrijven. God overziet de consequenties en de gevolgen daarvan, destijds en ook nu. Hij spreekt erover. Niet om ons te veroordelen, maar om ons te laten zien wat er aan de orde is. Dat doet Hij in liefde en vol van genade; zonder aanklacht en veroordeling.
Je kunt die aanklacht op zo’n moment nog wel eens horen en ervaren; dat komt omdat Satan ook aanwezig is als God en Jezus met jou spreken. Dan schreeuwt hij ertussendoor. Met het aanvaarden van de situatie biedt God ons ook uitzicht op de oplossing. Hij toont de weg eruit. Altijd; en die weg is er ook altijd. Zo goed als God destijds voor Adam en Eva is geweest, zo goed is Hij nu nog steeds voor ons. Daar hoeft God geen kromme wegen voor te gaan. Dat doet Hij niet, Hij gaat rechte wegen. Jezus heeft die weg voor ons gebaand; die weg mogen wij gaan.
God blijft positief: Hij doet recht aan mens en situatie
Oneindige wijsheid van God komt hierin tevoorschijn. God berust niet in een situatie, Hij blijft positief. Hij laat je altijd mogelijkheden zien en biedt je die mogelijkheden aan. Hij strekt zijn hand naar je uit, hoe het er ook met je voor staat. In die oplossing doet God recht aan jou en ook recht aan de situatie. Hij schenkt je genade in Jezus Christus. Daarmee wordt de vergeving van zonde direct werkzaam; dat ervaar je op zo’n moment. Toch is niet altijd alles in één keer opgelost; er moet dan nog een weg bewandeld worden in plaats van dat alles weg is. Aanvaard dat dan ook; vanuit het recht dat God je geeft, vanuit de genade die Hij je biedt, vanuit de nieuwe situatie waarin Hij je plaatst. God schrijft je niet af. Hij wijst je de weg, de rechte weg in Jezus Christus. Scherp je Godsbeeld aan. Leer je Vader kennen, zoals Hij is, ook als je het heel erg moeilijk hebt. Laat je door die goede Vader omarmen, je hart door zijn oneindige liefde voor jou verwarmen. Geef Hem de ruimte om jou te tonen wie Hij is.
Alles werkt mede ten goede voor wie God liefhebben
Ook in moeilijke tijden kun je God leren kennen. Denk niet dat eerst alles ‘opgelost’ moet worden, voordat God met je verder gaat. Het beter leren kennen van Hem kan doorgaan, dwars door het struikelen en vallen heen. Het is natuurlijk niet Gods bedoeling dat je blijft vallen. Dat laat God je wel zien. Maar als je handelt naar het licht dat God je geeft, je zijn uitgestoken hand grijpt, en de weg bewandelt die Hij je toont, dan werken zulke situaties mee ten goede. Je laat dan zulke situaties meewerken ten goede. Zo leer je God steeds beter kennen en zie je nog scherper waar het op aan komt. Je kunt ervan leren, om in liefde, helder inzicht en met steeds groter wordende fijngevoeligheid, te onderscheiden waarop het aankomt. Je komt dan verder, en zegt: dank U, Heer, voor uw licht, voor uw genade, voor uw recht, voor uw leven!
Heldere benadering, zoals God spreekt en werkt
Dit leren kennen van God is nodig om vervuld te worden van de vrucht der gerechtigheid. Om rein en onberispelijk te zijn tegen de dag van Christus (Fil.1:9-11). Om een mens te worden naar Gods beeld en gelijkenis, evenals Jezus, de beelddrager van God. Je kunt je medemens dan benaderen, zoals God jou benadert. Hem de rechte weg wijzen, helder, in alle liefde, met licht op de situatie, op de werkelijkheid, en dat bij hem neerleggen, zonder veroordeling of aanklacht. Hanteer daarbij vergeving en kijk altijd omhoog. Blijf positief en bied mogelijkheden. Doe recht aan de mens en de situatie, in en door de wijsheid die God je geeft.
Vanuit de werkelijkheid van Christus
Zo bouw je elkaar op en ga je elkaar voor. Zo wijs je elkaar op Christus, in wie al Gods genade heilbrengend verschijnt. Dat is leven vanuit de werkelijkheid van Christus. Situaties overzien en aanvaarden vanuit het licht van Gods Koninkrijk. En het uitgangspunt in de ‘weg eruit’ hanteren: vergeving. Zo kunnen we als broeders en zusters verder. Als mensen die in deze eindtijd alle gevolgen vanuit de voortijd leren overzien. En al die gevolgen onder leiding van de tweede Adam, Jezus Christus, willen ‘wegwerken’. Waardoor hemel en aarde uiteindelijk weer vol zullen worden van Gods heerlijkheid. Heb je er zin in?