Van God gegeven leiding in de gemeente (1)

Inleiding

Jezus bouwt zijn gemeente (Mat.16:18). Hij roept haar door zijn woord en Geest tot leven. Hij brengt mensen bij-één en maakt hen tot één. Hierdoor ontstaat er in de Geest van God een organische eenheid tussen Jezus en de zijnen, tussen het hoofd en de leden van de gemeente. Er vormt zich een lichaam, doordrenkt van één Geest - aanvankelijk lokaal, uiteindelijk mondiaal (BS 8).

In dit wordingsproces komen mensen op de plaats die God hun geeft. Vormen zich geestelijke banden en pezen in kleine en grote verbanden (BS 9 t/m11). Gaan mensen - geheel naar Gods wil - als (geestelijke) gaven aan de gemeente functioneren, tot (verdere) opbouw van het lichaam van Christus (BS 12 t/m 19).

Dit blijft niet verborgen in de hemel, en ook niet op aarde. De ordening die Jahweh van den beginne voor ogen staat, komt door dit werk van Jezus te voorschijn: mensen onder één hoofd samengevat, door één Geest tot één lichaam verenigd: de gemeente van de levende God (Ef.1:10, 1Cor.12:13, 1Tim.3:15).

Toegerust

God heeft Jezus volledig toegerust om dit werk in hemel en op aarde te volvoeren. Hij heeft Hem aan zijn rechterhand gezet in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht. Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is. Jezus is daadwerkelijk in staat om zijn gemeente tot aanzijn te brengen. Om haar geheel te vervullen met Hem en alles in allen te volmaken (Ef.1:20-23). Zie ook Bijbelstudie 7.

Volmacht

Jezus heeft goddelijke volmacht om zijn gemeente te leiden en te besturen, te vormen en te bouwen. Om haar door woord en Geest te onderwijzen en voor te gaan, te dragen en te hoeden. Hij is de van God gegeven leidsman van zijn volk (Mat.2:6). De enige die deze titel mag dragen, die deze plaats onder de mensen heeft, die deze functie van Godswege mag uitoefenen (Mat.23:10). Andere bijbelvertalingen noemen Jezus hier de ware voorganger van zijn gemeente (Br, LeV), de enige meester van zijn discipelen (SV, LuV), de werkelijke leraar van zijn leerlingen (Can). Met recht is Jezus het hoofd van zijn lichaam (Ef.1:10).

Gezag

In Bijbelstudie 10 is gesproken over het functioneren van gezag en autoriteit in de verbanden die God voor mensen heeft bereid. Jezus is op grond van de bovenstaande schriftplaatsen de hoogste gezagsdrager in het Koninkrijk Gods: direct onder Jahweh. Met de grootste gezagskring in hemel en op aarde: de hele gemeente en het hele engelenheir.

Door deze bijzondere positie van Jezus - als aan die van Jahweh gelijk - heeft Jezus vrijwel ‘absoluut’ en ‘onbeperkt’ gezag over zijn gemeente. Hij is de Kurios Gods, de Heer, aller Heer (Col.2:6, Hand.10:36 - zie ook BS 2/7-9).

In dit alles stelt Jezus Zich vol eerbied en ontzag voor Jahweh op. In het besef dat ook Hij zijn gezag en autoriteit van God heeft ontvangen (BS 7/8-9). Dit blijkt wanneer Jezus zijn werk voltooit: Hij onderwerpt Zich dan aan Hem die Hem alles onderworpen heeft: opdat God zij alles in allen (1Cor.15:28).

Plaatselijke gemeente

Jezus is als hoofd van zijn lichaam, de gemeente, ook het hoofd van iedere plaatselijke gemeente, van iedere lokale verschijningsvorm van zijn lichaam (BS 8/4). Johannes ziet Jezus in een visioen wandelen te midden van zeven gouden kandelaren, beeld van het geheel van plaatselijke gemeenten. Jezus zet Zich voor iedere plaatselijke gemeente persoonlijk in. Met alles wat God Hem hiertoe in handen geeft. Hij draagt en hoedt, stuurt en leidt, inspireert en motiveert door woord en Geest. Hij zendt engelen Gods uit ten dienste van de zijnen opdat zij het heil beërven (naar Heb.1:14). Hij geeft alles aan en doet alles ontwikkelen wat nodig is om als plaatselijke gemeente daadwerkelijk als lichaam van Christus in hemel en op aarde te gaan functioneren (BS 8/5).

Of dit doel daadwerkelijk wordt bereikt, is mede afhankelijk van de gemeente zelf. Het gaat er om dat iedere plaatselijke gemeente Jezus als hoofd erkent. Zich geheel op Hem richt en Hem volgt, door alle hemelen heen. Dat zij beseft waar het Jezus om te doen is en Hem alle ruimte geeft om dit goddelijke werk te voleinden (naar Fil.1:6). Dat zij zich - met alles wat in haar is - in geloof en liefde aan Hem geeft en zich onder zijn leiding volledig mee inzet om dit prachtige doel te bereiken.

Afgeleid gezag

Iedere plaatselijke gemeente vormt een plaatselijke gezagskring. Geheel naar de wil en bedoeling van God stelt Jezus hierin plaatselijke gezagsdragers aan met afgeleid gezag (BS 10/3). Zij krijgen speciale bevoegd­heden en bijzondere verantwoordelijkheden, passend bij de plaats en functie die Jezus hun in zijn gemeente geeft. Naast de taak die ieder van hen persoonlijk heeft om als lid van de plaatselijke gemeente mee vorm te geven aan het lichaam van Christus, krijgen zij als gezagsdragers samen de taak om de gemeente in de naam van Jezus te leiden en te besturen, haar te dragen en voor te gaan op de weg omhoog.

In de uitvoering van deze extra taak blijven zij - evenals ieder ander lid van het lichaam van Christus - persoonlijk en gezamenlijk onderworpen aan het gezag van Jezus over zijn gemeente.

In liefde

Zoals reeds in Bijbelstudie 10 is uiteengezet kan dit (afgeleide) gezag in de gemeente slechts in agapè functioneren. Bijbels gezag heeft niets te maken met het uitoefenen van macht over anderen, met overheersen of domineren.Het komt voort uit God, de drager van alle dingen, de bron van alle goedheid en liefde. Het werkt alleen in de sfeer van het Koninkrijk Gods.

Het gezag dat Jezus in zijn gemeente aan sommigen verleent, past geheel in het kader van het elkaar in liefde dragen en dienen. Het schept een band. Het bewerkt en versterkt de onderlinge verbondenheid. Het draagt bij aan het in goddelijke vrede en harmonie met elkaar leren leven. God acht dit in zijn grote wijsheid nodig voor het goed functioneren en gezond ontwikkelen van de gemeente. Samen met liefde en vrede maakt gezag deel uit van de banden en pezen die Jezus in zijn gemeente bewerkt (BS 10/11). Opdat zij zich als lichaam van Christus gaat openbaren!

Functioneel

Door het ontvangen van gezag en het functioneren in de verleende gezagspositie worden leiders in de gemeente niet ‘meer’ of ‘beter’ dan de leden van de gemeente. Zij komen in deze zin niet ‘boven’ de anderen te staan.

Door het erkennen van en het zich voegen in het gegeven gezag worden de leden van de gemeente niet ‘minder’ dan hun leiders. Er is en blijft gelijkwaardigheid in het zijn; daarin is geen aanzien des persoons. Het verschil dat ontstaat heeft betrekking op de plaats en functie in de gemeente. Dit wordt door Jezus gegeven ten behoeve van de werkbaarheid binnen de gemeente en het bereiken van het doel als gemeente: het is puur functioneel!

Als in de maatschappij?

Dit door God bedoelde en door Jezus verleende gezag in de gemeente bestaat niet in de maatschappij: het kan alleen gevonden worden in relaties die mede door agapè worden vorm gegeven, bij mensen in wie de Geest Gods is uitgestort en werkt (naar Rom.5:5).

In de maatschappij zijn er op allerlei niveaus overheden die daadwerkelijk boven ons staan. Regeringen en directies waaraan wij ons als inwoners dan wel als werknemers te onderwerpen hebben. Managers tegenover wie je verantwoording hebt af te leggen.

Paulus noemt dit eveneens een instelling Gods: want er is geen overheid dan door God (Rom.13:1). Bedoeld voor de orde en vrede in land en bedrijf. Het is goed om dit gebod des Heren in herinnering te houden en hiernaar te leven. Om voor alle hooggeplaatsten te bidden (1Tim.2:2).

Niet verwarren

Toch mogen we deze vormen van gezag in de maatschappij niet verwarren met het door God bedoelde gezag in de gemeente van Christus. We moeten geen bestuursmodellen uit de wereld gaan toepassen in de gemeente. Geen management-technieken gaan gebruiken in het leidinggeven aan het huisgezin Gods. Zo werkt Jezus niet. Gezagsverhoudingen in de gemeente zijn van een geheel andere orde. Zij komen tot stand in de Geest van Christus. Zij functioneren naar Gods wil wanneer ieder lid zich met deze ene Geest laat doordrenken. En zich tegelijkertijd ook volledig losmaakt van iedere andere geest (naar 1Cor.12:13).

Het omgekeerde geldt ook: het is niet mogelijk om verhoudingen en werkwijzen die het lichaam van Christus kenmerken, toe te passen in een moderne bedrijfsvoering. Om als directeur van een bedrijf of hoofd van een afdeling op deze wijze leiding te geven aan je medewerkers. Dat is irreëel en getuigt niet van zicht op de werkelijkheid.

Geheel anders

Er ligt een duidelijke scheiding tussen het hebben en uitoefenen van macht en gezag in de wereld om ons heen en het functioneren van gezag en autoriteit in de gemeente van Christus. Ook ten aanzien van dit punt mogen wij met Paulus belijden en beleven: Wij geheel anders, wij hebben Christus leren kennen. Wij worden in Hem onderwezen. Wij worden verjongd door de geest van ons denken. Wij doen de nieuwe mens aan die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid (naar Ef.4:20-24). Door zo te leven groeit ieder lid van de gemeente in liefde en waarheid toe naar het hoofd. Gaan banden en pezen op goddelijke wijze functioneren. Ontstaat het lichaam van Christus als welsluitend geheel, bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht die ieder lid op zijn wijze oefent (Ef.4:15-16).

Ambten

Het Nieuwe Testament onderscheidt drie vormen van afgeleid gezag binnen de gemeente van Jezus Christus, drie typen gezagsdragers, drie ambten. Er wordt gesproken over het ambt van apostel, het ambt van oudste, opziener of herder en het ambt van diaken.

We richten onze aandacht in eerste instantie op de gezagspositie die in elke plaatselijke gemeente behoort voor te komen: het ambt van oudste. Vanuit de visie op het door Jezus bedoelde functioneren in dit ambt, kunnen we ook de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van apostelen en diakenen gaan begrijpen.

Meerdere benamingen

De benamingen oudste, opziener en herder blijken in het Nieuwe Testament titels te zijn voor één en hetzelfde ambt. De oudsten in Handelingen 20:17 worden in vers 28a opzieners genoemd. Zij mogen de gemeente weiden (28b), hoeden (Wb), besturen (Can); hierin als herders functioneren. Hetzelfde komen we tegen in Titus 1:5 en 7.

Petrus vermaant de oudsten van de gemeenten aan wie hij als medeoudste schrijft: Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover (1Pe.5:1,2 SV). Het NBG spreekt hier over ‘hoeden’. Canisius vertaalt dit gedeelte als volgt: Weidt Gods kudde, die aan uw zorg is toevertrouwd. De (nieuwe) Willibrordvertaling zegt hier: Zorg voor de kudden van God waarvan u de herders bent; hoed ze zoals God het wil.

Grondwoorden

De grondwoorden voor opziener en herder - episkopos en poimen - zijn afgeleid van Griekse werkwoorden. Deze betekenen: opletten, oppassen, zorgen voor, erop toezien, opzicht hebben, omzien naar. En: weiden, hoeden, besturen, regeren.

Het grondwoord voor oudste - presbuteros - is niet van een werkwoord afgeleid. In de betekenis van ‘ouder’ en ‘eerbiedwaardiger’ wijst het op een zekere geestelijke ‘groei en ontwikkeling’ in leven van deze persoon en op een zeker ‘aanzien’ onder de mensen.

Uit de inhoud van deze woorden is al een taakomschrijving van leidinggevenden in de plaatselijke gemeente op te maken.

Raad van oudsten

Het valt op dat de genoemde grondwoorden vrijwel nergens in enkelvoud voorkomen. Het plaatselijke leiderschap in de NT-gemeente wordt altijd collectief uitgeoefend: er is een raad van oudsten - een presbuterion. Paulus spreekt in zijn brief aan Timotheüs in dit verband over de ‘gezamenlijke oudsten’.

De NT-gemeente kent dus geen éénhoofdig leiderschap. Jezus is het hoofd. Alleen Hij mag als de leidsman van zijn volk worden aangesproken (Mat.23:10).

Bekend uit het Oude Testament

Het besturen door een raad van oudsten stamt uit het Oude Testament. We zien het in de tijd van Mozes al functioneren in families en stammen van Israël. Later in Kanaän ook in steden en gebieden. In de tijd van de koningen lezen we van de ‘oudsten des lands’.

Deze oudsten geven raad, spreken recht en nemen gezamenlijk belangrijke beslissingen. Men kan voor vele zaken bij hen terecht. Zij leiden en besturen het volk. Ze genieten aanzien onder het volk. Er wordt naar hen geluisterd. Zij worden ook wel ‘opzieners’ en ‘oversten’ genoemd. In Nehemia heten zij ‘edelen’.

In de tijd van het Nieuwe Testament kent het Joodse volk nog steeds een presbuterion - een raad van oudsten (zie Luc.22:66, Hand.22:5).

Vernieuwd

In de nieuwtestamentische gemeente krijgt deze bestuursvorm een nieuwe plaats en inhoud: de oorspronkelijke, door God bedoelde plaats en inhoud. Door het woord en werk van Jezus komen goddelijke liefde, gezag en vrede tot ontwikkeling. In de Geest van Christus blijkt het leidinggeven op een geheel andere en nieuwe wijze mogelijk te worden. Komt het je voegen in deze van God gegeven leiding in een hemels perspectief te staan. En kan het ware gemeente-zijn - het functioneren als lichaam van Christus - mede hierdoor daadwerkelijk tot aanzijn komen.

Door Jezus gegeven

In dit kader roept Jezus mensen om deze plaats en functie in te nemen en geeft Hij een raad van oudsten aan zijn gemeente. Opdat zij op geestelijke wijze opzicht en toezicht houden, op herderlijke wijze zorg dragen voor leiding, voeding, bescherming en genezing. Op hemelse wijze raad geven en sjaloom bewerken en bewaren. In agapè omzien naar een ieder opdat niemand verachtert van de genade Gods. Vol geloof en vertrouwen voorgaan op de weg die Hij wijst, in de rechte sporen om zijns naams wil. Opdat de plaatselijke kudde opgroeit en tot ontwikkeling komt naar Gods wil en bedoeling.

Als voorbeeld

In dit leiding geven aan de plaatselijke gemeente dienen oudsten zichzelf geheel onder leiding van Jezus te stellen. In hun spreken tot de gemeente zelf goed naar Jezus te luisteren. In het herderen van de schapen zelf de gezindheid van het Lam aan te doen.

Oudsten dienen in de uitvoering van hun taak een voorbeeld te zijn voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid. Zij dienen toe te zien op zichzelf en op de leer (naar 1Tim.4:12,16). Zij dienen zich vast te houden aan het betrouwbare woord, dat naar de leer is. Opdat zij in staat en paraat zijn tot vermanen en vertroosten, tot aansporen en bemoedigen, en waar nodig tot het weerleggen van tegensprekers (Tit.1:9). Tot behoud van allen!

Genade

Jezus geeft hiervoor bijzondere genade. Hij rust oudsten op specifieke wijze toe. Met passende gaven en bekwaamheden (naar 2Cor.3:5). Opdat zij persoonlijk naar Hem toegroeien en gezamenlijk vorm geven aan leiding in de gemeente.

Oudsten mogen zich in geloof hiervoor openen - zowel persoonlijk als gezamenlijk. Om in volle overgave aan Jezus en zijn gemeente, met inzet van geestelijke gaven, het werk te verrichten dat Hij hun opdraagt.

Bediening?

In dit werk kunnen zich bepaalde bedieningen ontwikkelen. Dit is geen ‘must’. Al eerder is gesteld dat we ambten in de gemeente niet moeten verwarren met bedieningen (BS 16/3-4). Het feit dat gezagsdragers onder leiding van Jezus bedieningen kunnen ontwikkelen, betekent niet dat iedere bediening in de gemeente verbonden is met een gezagspositie. Het dienen van de gemeente met geestelijke gaven tot opbouw van het lichaam van Christus is niet hetzelfde als het (mede) gestalte geven aan leiding in de gemeente door het bekleden van een ambt (zie ook BS 10/6).

Voor ambtsdragers in de gemeente van Jezus Christus gelden niet zozeer charismatische eisen op het gebied van gaven en bedieningen, maar veeleer morele vereisten op het terrein van levenswandel en ervaring. Dit blijkt zowel voor apostelen, als voor oudsten en diakenen op te gaan (Hand.11:24, 1Tim.3:2-12, Tit.1:6-8, Hand.6:3-5). Deze mensen dienen vooraf op de proef te worden gesteld (Op.2:2, 1Tim.3:10) en betrouwbaar te blijken (1Cor.4:2). Bovendien dienen zij door de gemeente erkend te worden en in het openbaar in hun ambt te worden bevestigd. De Schrift maakt hiermee een duidelijk onderscheid tussen ambten en bedieningen.

Erkenning

Oudsten kunnen pas als plaatselijke gezagsdragers in de eigen gezagskring functioneren, wanneer de leden van de plaatselijke gemeente dit gezag van harte erkennen en hiermee volledig instemmen. Wanneer alle betrokkenen het werk en de bedoeling van Jezus hierin onderkennen en onderschrijven.

In Handelingen 14:23 vinden we een bijbels voorbeeld van het aanstellen van oudsten in plaatselijke gemeenten: En nadat zij - Paulus en Barnabas - voor hen in elke gemeente oudsten hadden aangewezen, droegen zij hen onder bidden en vasten aan de Heer op. ‘Voor hen’ betekent niet: buiten de leden van de gemeenten om, maar: ten behoeve van hen, met het oog op de verdere geestelijke ontwikkeling. De aanstelling van deze oudsten komt tot stand onder apostolisch gezag, met volledige betrokkenheid van de gemeenten. De Statenvertaling geeft hierover duidelijkheid: En als zij in elke gemeente, met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden...

Het Griekse werkwoord cheirotoneo dat hier in de grondtekst wordt gebruikt, betekent: kiezen, aanstellen door stemmen met opsteken van de hand. Prof. Robertson omschrijft het in zijn NT Word Pictures als volgt: aanstellen met de instem­ming van de verkiezende vergade­ring.

De aanwezige gezagsdragers - in dit geval Paulus en Barnabas - stellen nieuwe mensen voor. De gemeente - de verkiezende vergadering - stemt hiermee in. Waarna aanstelling volgt. Of deze instemming nu schriftelijk, dan wel met handopsteking, of op nog andere wijze gebeurt, doet niet ter zake. Het gaat om de openlijke erkenning van de nieuwe gezagsdragers. Om het vrijwillig en van harte voegen van de leden in de nieuwe situatie binnen de gemeente. Om het in geloof en liefde aanvaarden en concreet oppakken van ieders (persoonlijke) verantwoordelijkheid hierin (zie BS 10/6).

Inzegening

Na de erkenning van de nieuwe gezagsdragers vanuit de gemeente volgt de openbare aanstelling binnen de gemeente: door hen onder bidden en vasten aan de Heer op te dragen, hen onder handoplegging aan het hoofd van de gemeente toe te vertrouwen (naar Hand.14:23 NBG, LeV, Wb).

Bij deze inzegening verleent Jezus de ‘verkozen’ oudsten het gezag dat bij hun nieuwe plaats en functie binnen de gemeente past, handelt Hij als hoofd van zijn gemeente. De nieuwe situatie is nu voor iedereen duidelijk. Zowel naar binnen als naar buiten de gemeente. Zowel in hemel als op aarde. Zij wordt werkzaamin twee werelden: voor mensen en engelen.

In rust

Paulus geeft Titus, zijn medewerker, opdracht in alle plaatselijke gemeenten op Kreta oudsten aan te stellen (Tit.1:5). Titus zal de werkwijze van Paulus in dergelijke aanstellingen hebben gekend en het voorbeeld van zijn leermeester uit Handelingen 14 hebben gevolgd.

Paulus waarschuwt Timotheüs, een andere medearbeider van hem, om vooral niet te snel tot aanstelling van oudsten over te gaan. Leg niemand overijld de handen op (1Tim.5:22). Laten zij - als gezagsdrager in spé - eerst op de proef gesteld worden, om daarna, als zij onberispelijk blijken, hun dienst te vervullen (3:10).

Het hele proces van voorstellen en instemmen, aanstellen en inzegenen van oudsten in de gemeente dient in heilzaam overleg met de Heer en in alle rust doorlopen te worden: onder ‘bidden en vasten’ (naar Hand.14:23).

Woordverkondiging

De oudsten van een plaatselijke gemeente worden door Jezus samen verantwoordelijk gesteld voor een goede en profetische woordverkondiging in de gemeente, voor de doorgaande ontwikkeling en verdieping hierin. Zij dienen vanuit liefde tot de waarheid acht te geven op de inzetting des Heren: geen tweeërlei zaad op de akker (Lev.19:19).

Oudsten kunnen in deze woordverkondiging actief mee-functioneren. Paulus spreekt in dit verband over leidinggevenden die arbeiden met prediking en onderricht, in het woord en de leer (1Tim.5:17 LeV/SV). Zij ontvangen van Jezus een bediening op dit gebied en mogen deze onder zijn inspirerende leiding verder ontwikkelen.

Ook anderen kunnen op dit terrein een bediening van Jezus ontvangen en onder mede-verantwoordelijkheid van de oudstenraad op specifieke wijze bijdragen aan de prediking van het woord. De bijbel spreekt in dit verband over evangelisten, profeten en leraars.

Beleid

Oudsten zijn als opzieners verantwoordelijk voor de koers en het beleid in de gemeente. Zij kunnen en mogen als ‘raad’ hierin initiatieven ontwikkelen en beslissingen nemen. Op volkomen rechtmatige wijze en op goede grond. Hiertoe hebben zij van Jezus gezag (exousia) ontvangen, de bevoegdheid verkregen.

Dit beleid dient verbonden te zijn met het woord van Jezus en doortrokken te zijn van de Geest van Jezus, zowel in grote lijnen als in de details. Anders leidt het tot niets. Beleid dat inspeelt op verlangens of wensen van mensen is zelfs gevaarlijk. Daar zit Satan achter. Zo’n beleid is niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen (Mat.16:23).

Pastoraat

Oudsten zijn tevens bevoegd tot en verantwoordelijk voor het verlenen van pastorale zorg in de gemeente. Hierin mogen zij als herders functionerenZij dienen broeders en zusters te verbinden met Christus, de grote herder en hoeder van alle zielen (1Pe.2:25). Zij hoeven hierin niet alle problemen voor hen op te lossen, maar mogen hen leren om in concrete situaties met en door Jezus te gaan leven, vanuit zijn waarheid en werkelijkheid te gaan denken en handelen. Hen helpen zijn woord toe te passen in hun dagelijks leven. Om het woord Gods onder zijn leiding in leven Gods om te zetten.

Dit pastoraat staat niet ‘los’ van het voorgaande. Elk stukje begeleiding of pastoraat dat niet geworteld is in het evangelie van Jezus, draagt niet bij tot herstel en ontwikkeling; het leidt in feite alleen maar af en brengt verwarring (zie ook BS 19/8).

Eén van geest

Voor al deze taken is het van wezenlijk belang dat de oudsten één van geest zijn. Dat zij zich in één Geest laten drenken en zich beijveren deze eenheid des Geestes te bewaren. Dat zij ook hierin voorbeelden zijn voor de kudde. Christus is niet gedeeld, de Geest van Christus en het (waarachtige) lichaam van Christus evenmin (naar 1Cor.1:13, Ef.4:4).

Indien er verwarring of verdeeldheid ontstaat in een oudstenraad - en hiermee in de gemeente - dient de grote vijand van de gemeente te worden onderkend en bestreden: Belial, de grootvorst van wetteloosheid en weerspannigheid in het leger van Satan, de schender van de goddelijke levensorde (zie Stb.60 en BS 8/10). Deze geest werkt ontbindend in op banden en pezen in de gemeente, drijft mensen uiteen, maakt relaties kapot. Hij ontkent het belang van eenheid des Geestes en zet aan tot onafhankelijk gedrag. Als ‘nee-zegger’ verzet hij zich tegen de (verdere) ontwikkeling van de gemeente als lichaam van Christus. Met de bedoeling haar uit de hemel op aarde (terug) te werpen.

Een goede en gezond functionerende oudstenraad is van levensbelang voor de groei en ontwikkeling van de plaatselijke gemeente. In de komende bijbelstudie gaan we hierop door. We gaan dan ook na wat de bijbel in dit kader zegt over voorgangers.

Opperherder

Jezus is persoonlijk betrokken bij de wording van zijn lichaam. Hij hoedt en draagt, stuurt en leidt zijn gemeente, en daarmee ook de oudstenraad in zijn gemeente. Petrus noemt Jezus in dit kader de overste herder van zijn kudde (1Pe.5:4 SV), de opperherder (NBG), de aartsherder (LuV).

In dit vertrouwen mag een oudstenraad haar taak en opdracht binnen de plaatselijke gemeente invullen. En mogen de leden van deze gemeente - samen met haar oudsten - zich onder leiding van Jezus inzetten voor de verdere openbaarwording van zijn lichaam. Hij die al de zijnen hiertoe roept, is getrouw; Hij zal het doen!