Van God gegeven leiding in de gemeente (2)

Inleiding

Geheel naar de wil en bedoeling van God geeft Jezus iedere plaatselijke gemeente een raad van oudsten. Om haar in eenheid des Geestes te leiden en voor te gaan: haar te ‘herderen’ op de weg die Hij als opperherder wijst. In goddelijke liefde en hemelse vrede. Met het gezag dat Jezus hiertoe verleent, in de orde die God bedoelt (BS 20/6-7).

Deze raad van oudsten acht God nodig voor het goede functioneren van de plaatselijke gemeente, voor het ontwikkelen van geestelijke banden en pezen in de gemeente, voor het openbaar worden als lichaam van Christus in hemel en op aarde.

Als vanzelf?

Voor het welzijn en de groei van de gemeente is het nodig dat de oudstenraad in eenheid van Geest functioneert (BS 20/12). Hoe wordt deze eenheid ontwikkeld? Hoe komt het door God bedoelde functioneren van een oudstenraad in de gemeente tot stand? Worden mensen die door Jezus als oudsten in de gemeente zijn aangesteld als vanzelf een goed team, of verloopt deze ontwikkeling via dezelfde principes en wetmatigheden die gelden voor de gemeente als geheel? Functioneren zij spontaan naar de bedoeling van God en Jezus - omdat zij ‘oudsten’ zijn - of is hiervoor binnen de oudstenraad eveneens van God gegeven leiding nodig?

Lichaamskenmerken

Een raad van oudsten maakt volledig deel uit van de gemeente: alle geestelijke banden en pezen die de gemeente als lichaam kenmerken, dienen in deze raad voluit werkzaam te worden. Indien oudsten in hun functioneren binnen de raad geen lichaamskenmerken gaan dragen, kunnen zij het lichaam van Christus niet mede vormgeven. Hetzelfde geldt voor het gezamenlijke functioneren als raad binnen de gemeente. Men komt dan niet toe aan de invulling van de goddelijke opdracht; het doel wordt gemist.

Binnen een goede oudstenraad bestaan dezelfde liefdes- en gezagsverhoudingen als in een goede gemeente. Met dezelfde vrede en een overeenkomstige orde. Zo’n raad functioneert als ‘gemeente-in-het-klein’: zij behoort een helder en inspirerend voorbeeld te zijn voor de plaatselijke gemeente als geheel.

Mens-specifiek

In grote wijsheid geeft Jezus iedere oudste een eigen plaats en taak in deze raad, in overeenstemming met zijn/haar gaven en mogelijkheden. Iedere oudste is uniek. Ieder mag werken met de genade die God schenkt. Ieder mag in gemeenschap met Jezus het oudste-zijn op persoonlijke wijze gestalte geven. In de vrijheid van Christus en de vrede van het Koninkrijk Gods.

Het oudste-zijn is mens-specifiek. Ook hierin zien we volledige overeenkomst met het functioneren als levend lid van het lichaam van Christus (zie BS 12/6).

Gelijkwaardigheid en verscheidenheid

Reeds eerder hebben we gezien dat God de man binnen het huwelijk een andere plaats en functiegeeft dan de vrouwzonder dat de gelijkwaardigheid in het zijn op enige wijze wordt aangetast (BS 10/5). En dat Jezus de oudsten binnen de plaatselijke gemeente een andere plaats en functie geeft dan de overige leden; opnieuw met volledig behoud van de gelijkwaardigheid in het zijn (BS 20/4).

Binnen de oudstenraad is het niet anders. Onder de oudsten in de plaatselijke gemeente stelt Jezus er één aan als ‘leidinggevende’ binnen deze raad. Met een speciale roeping en bediening. Met een speciale vorm van (afgeleid) gezag ten behoeve van het door Hem bedoelde functioneren van de raad.

Niet dat deze oudste hierdoor ‘boven’ de anderen komt te staan: evenals in huwelijk en gemeente bedoelt Jezus in de oudstenraad volledige gelijkwaardigheid in het zijn. Tegelijkertijd bewerktHij de door God bedoelde verscheidenheid in het functioneren. Wederommet het oog op de werkbaarheid binnen de raad en het gezonde functioneren als raad van oudsten in zijn gemeente. En dat weer met het oog op het bereiken van zijn doel met de gemeente (zie BS 10/5, 20/4).

Goddelijk principe

Het Koninkrijk van God kenmerkt zich door helderheid en eenvoud. De wetmatigheden van dit Koninkrijk werken in kleine en in grotere verbanden. Ze zijn ‘universeel’. Je kunt het één uit het ander afleiden.

Denk dus niet dat een oudstenraad geen specifieke leiding nodig zou hebben. Dat het daar allemaal ‘vanzelf’ gaat. Dat goede samenwerking en heilzaam overleg ‘spontaan’ ontstaat. Indien God reeds gezags- en liefdesverhoudingen instelt voor het samengaan van twee mensen in een huwelijk, zou Hij dit dan niet doen bij het gezamenlijk optrekken van meerdere oudsten binnen één oudstenraad?

Van God gegeven leiding binnen de raad van oudsten is broodnodig. Juist met het oog op het functioneren in de zo noodzakelijke eenheid des Geestes.

Voorganger?

Hoe zouden we deze oudste kunnen aanduiden in de oudstenraad? Hoe dienen wij zo’n opziener te noemen in de plaatselijke gemeente? Is de benaming ‘oudste’ of ‘opziener’ voldoende, of dienen we hem als ‘leidende/voorgaande oudste/opziener’ aan te duiden? Mogen we hem als ‘voorganger’ aanspreken?

Wat zegt de bijbel hierover? Laten we de Schrift hierop naslaan, voordat we op deze vraag verder ingaan.

Grondwoorden

De term ‘voorganger’ komt meer in de bijbel voor dan het NBG doet ­vermoeden. De Statenvertaling gebruikt dit woord 27 keer.

Het Nieuwe Testament hanteert drie Griekse grondwoorden. Twee hiervan zijn werkwoorden. Deze komen het meeste voor.

Hegeomai - de betekenis van dit werkwoord is: voorop gaan, aanvoeren, leiden, besturen. De Online Bible vult aan: leidend en besturend in de raad.

Proistemi - dit werkwoord betekent: vooraan plaatsen, vooraan staan, aan het hoofd staan. Dit wijst in dezelfde richting als hegeomai.

Kathegetes - dit derde grondwoord is een zelfstandig naamwoord. Het betekent: gids, leidsman, leraar, opvoe­der. Het bijbehorende werkwoord is kathegeomai. Hierin is het eerstgenoemde hegeomai te herkennen. Het voorvoegsel kata versterkt de functie van het vooropgaan, leiden en aanvoeren. Het woord kathegetes duidt op iemand die door onderwijs de weg wijst: een onderwijzer of leermeester (bron: Studiebijbel).

Hegeomai

In Hebreeën 13:7, 17 en 24 staat: Houdt uw voorgangers in gedachtenis... Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u aan hen... Groet al uw voorgangers... De Grondtekst gebruikt hier het werkwoord hegeomai. De Nederlandse bijbels vertalen dit grondwoord hier niet als werkwoord, maar geven het weer in bijpassende zelfstandige naamwoorden: voorgangers (NBG, SV, Br, LeV), leiders (Wb), leidslieden (Can), leraren (LuV).

Hetzelfde gebeurt in Lucas 22:26. De Statenvertaling zegt hier: Doch gij niet alzo; maar de meeste onder u, die zij gelijk de minste, en die voorganger is, als één die dient. Andere vertalingen hebben hier: de aanvoer­der (LeV), de voornaamste (LuV), de leider worde als de dienaar (NBG). En wie bevelen geeft (Wb)wie aan het hoofd staat (Can), wie de leiding heeft, als één die dient (Br).

Zo’n omzetting vindt ook plaats in Handelingen 15:22. Daar wordt gesproken over Judas en Silas: mannen, die voorgangers waren onder de broeders (SV, LuV), die onder de broeders achting genoten (LeV). Mannen van aanzien onder de broeders (NBG, Can), van gezag (Br), leidende figuren (Wb).

Proistemi

Het werkwoord proistemi wordt in 1 Thessalonicenzen 5:12 door sommigen rechtstreeks vertaald: Wij verzoeken u, broeders, hen, die onder u zich moeite getroosten, die u leiden in de Here en u terechtwijzen, te erkennen (NBG). Die u voorgaan in de Heer (Can). Anderen kiezen op deze plaats opnieuw voor een zelfstandig naamwoord: Wij verzoeken u, broeders, hen die onder u arbeiden, uw voorgangers in des Heeren zaak en die u terecht wijzen, te erkennen (LeV). Uw voorstanders in den Heere (SV).

Hetzelfde gebeurt in 1 Timotheüs 5:17. De oudsten, die goede leiding geven... (NBG). Ouderlingen, die wel regeren (SV). Oudsten die goed besturen (LeV), die op waardige wijze aan het hoofd staan (Can). En: Presbyters die zich goede bestuurders tonen (Wb).

Voorgangers die hun werk goed doen (HB). Bijzonder sprekend is de vertaling van prof. Brouwer: De oudsten die op de rechte wijze voorgan­ger zijn...

Romeinen 12:8 spreekt over mensen die in naarstigheid voorstanders zijn (SV). Het NBG zegt hier: Wie leiding geeft in ijver. Andere vertalingen: wie voorzit (Can), wie regeert in zorgvuldigheid (LuV), wie opziener is (LeV).

In Titus 3:8 schrijft Paulus over mensen die vooraan staan in goede werken. In vers 14 over het voorgaan hierin. Allemaal weergaven van het Griekse werkwoord proistemi.

Kathegetes

Het grondwoord kathegetes komt alleen voor in Mattheüs 23:8 en 10: Ook moet gij u geen voorgangers noemen; want één is uw voorgan­ger, de Christus (Br, LeV, Pm). Laat u ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus (NBG).

Jezus doet deze uitspraak in zijn rede tegen de Farizeeën en Schriftgeleerden: mensen die zich graag rabbi, vader, leidsman of voorganger laten noemen (vs.7) en zich met deze titels willen verheffen boven het (gewone) volk: zij hebben zich gezet op de stoel van Mozes (vs.2). Jezus verbiedt in dit gedeelte het gebruik van deze titels niet; Hij doelt op het misbruik ervan ten bate van eigen eer, op het je verheffen boven de ander: al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden (vs.12). Hiermee wordt de gelijkwaardigheid in het zijn aangetast. En dat gaat in tegen de wetten Gods. Gij zijt allen broeders, zegt Jezus. Niet allemaal met dezelfde plaats en taak overigens: de grootste onder u, zal uw dienaar zijn (vs.8 en 11).

Werkwoorden

Het feit dat de grondtekst op de meeste plaatsen werkwoorden gebruikt, duidt aan dat het in dit ‘voorgaan’ niet zozeer gaat om een apart en bijzonder ambt in de gemeente, maar veeleer om een bijzonder functioneren in een (bekend) ambt. Het wijst binnen de raad van oudsten op een ‘leiden’ en ‘besturen’ in deze raad. Op iemand met speciale taken en bevoegdheden, met een plaats die is af te leiden uit deze werkwoorden: het functioneren als leider, als voornaamste, als woordvoerder. Dat kunnen de oudsten nooit allemaal tegelijk; dit kan er altijd maar één zijn.

Voorganger

De term ‘voorganger’ duidt de speciale plaats en taak van deze leidende en voorgaande oudste nauwkeurig aan. Hij staat vooraan en gaat voorop. Zowel in de raad van oudsten als in de gemeente. Hij is de leider te midden van de leid­slieden. Hij is besturend bezig in de raad. Hij staat aan het hoofd; hij voert zijn medeoudsten in de raad en zijn medeleden in de gemeente aan met alles wat Jezus hem hiertoe in handen geeft. Hij staat niet ‘boven’ de oudsten, maar te midden van hen: hij is één van hen. Op dezelfde wijze als de raad van oudsten niet ‘boven’ de gemeente staat, maar te midden van hen functioneert op de plaats die God bedoelt: in Christus zijn allen broeders en zusters van elkaar.

Prediking en onderricht

De voorganger is de woordvoerder van de oudstenraad in de gemeente. Dit blijkt onder meer uit Handelingen 14:12 (SV): En zij noemden Paulus Mercurius, omdat hij het woord voerde (hegeomai). Letterlijk: omdat hij de leider van het woord was (Studiebijbel). Vele Engelse vertalingen spreken hier over de chief speaker, de hoofdspreker, de voornaamste spreker.

De voorganger is derhalve de hoofdspreker in de gemeente. Onder de leidinggevenden legt hij zich toe op prediking en onderricht. 1 Timotheüs 5:17 geeft hierover aanvullende duidelijkheid. Paulus brengt hier het ‘leiding geven, besturen en vooraan gaan’ en het ‘prediken van het woord’ van zo’n oudste in de gemeente op mooie wijze bijeen: De oudsten die op de rechte wijze voorganger zijn, moeten dubbele eer waardig gekeurd worden, inzonderheid zij die zich toeleggen op spreken en onderwijzen (Brouwer). Voor andere vertalingen van dit vers: zie hierboven onder het kopje ‘proistemi’.

Bijzondere vermeldingen

In de King James Vertaling en Revised Webster Bible, alsook in sommige uitvoeringen van de Statenvertaling zijn bij alle brieven van Paulus zogenaamde ‘naschriften’ of ‘onderschrif­ten’ opgenomen. Deze staan in de grondtekst van Stephens and Scrive­ner: de Textus Receptus (1550). In de latere, gecorrigeerde uitgaven van deze grondtekst - zoals die van Tischendorf (1872), Westcott en Hort (1881) en Nestle (1963 en 1979) - komen ze niet meer voor.

De tweede brief aan Timotheüs sluit af met: De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met ulieden. Amen (4:22 SV). Direct hierop volgt het naschrift: De tweede brief aan Timotheüs, aangesteld als eerste opziener van de Gemeente van Efeze, werd uit Rome geschreven, toen Paulus voor de tweede keer voorgeleid werd voor Nero.

Hetzelfde vinden we aan het einde van de brief aan Titus: Die met mij zijn, groeten u allen. Groet ze, die on­s liefhebben in het geloof. De genade zij met u allen. A­men (3:15 SV). Het onderschrift luidt hier: Geschreven vanuit Nicopolis in Macedonië aan Titus, aangesteld tot eerste opziener van de Gemeente der Kretenzen.

Timotheüs en Titus worden in deze toevoegingen aangeduid als eerste opzieners: als voornaamste episcopen, als leiders te midden van de leidinggevenden... Zonder al te veel waarde toe te kennen aan deze bijzondere vermeldingen, bevestigen ze wel het ontstane beeld van een voorganger.

Oude Testament

Het Oude Testament spreekt eveneens over voorgangers. Vooral in de Statenvertaling. Het Hebreeuwse grondwoord is nagied. Het betekent: aanvoerder, hoofd (chef), leider. Dit zelfstandige naamwoord komt van het werkwoord nagad. Dat betekent: vertellen, boodschappen, verkondigen. Het NBG vertaalt nagied door ‘vorst’. Canisius door ‘leider’.

Het OT typeert diverse koningen van Israël en Juda als voorgan­gers. Dit zegt iets over het door God bedoelde functioneren in dit (koninklijke) ambt. Zo wordt Saul door Samuël tot voorganger gezalfd (1Sam.10:1). Tot David wordt van Godswege gezegd: Gij zult Mijn volk Israël weiden, en gij zult tot een voorganger zijn over Israël (2Sam.5:2). Hier wordt het weiden gekoppeld aan het voorgaan: de herder functioneert als voorganger. Wanneer Salomo de troon bestijgt, wordt hij tot voorganger gezalfd (1Kr.29:22). Ook koning Hizkia wordt voorganger van het volk genoemd (2Kon.20:5).

Hetzelfde beeld

Niet alleen koningen worden als ‘nagied’ beschreven. Ook leiders onder het volk zoals Pinehas van de Kor­achieten worden ‘voorgangers ‘genoemd (1Kr.9:20). Het NBG spreekt ook hier van ‘vorsten’; Canisius van ‘hoofden’. Hetzelfde geldt voor stamhoofden zoals Eliëzer over de Rubenieten: een ‘voorganger’ (1Kr.27:16). En voor oversten van Gods huis zoals Seraja: een ‘voorganger’ van Gods huis (Neh.11:11).

Jeremia noemt de priester Paschur in hoofdstuk 20:1 een ‘nagied’: hij is hoofdopziener in het huis des Heren (NBG), voorganger in het huis des Heren (SV). Andere vertalingen spreken hier van hoofdopzichter (Wb), van iemand die oppertoezicht heeft (Can). Dit komt overeen met de zojuist genoemde onderschriften in het NT: een voorganger is een hoofdopziener, een eerste opziener.

Even verder profeteert Jeremia over de geestelijke leidslieden van het volk: Jammert, o herders, schreeuwt het uit! Wentelt u in het stof, o gebieders der kudde (25:34 NBG).

Kermt nu, gij herders, en jammert; wentelt u in het stof, gij voorgangers der kudde (LuV).

Het Oude Testament geeft een duidelijk beeld van een voorganger. Dit komt overeen met wat het Nieuwe Testament zegt. Het gaat door de hele bijbel heen steeds weer om een door God bedoeld functioneren op een bepaalde plaats.

Traditie?

Er is vandaag de dag op het geestelijk erf veel te doen over leiding in de gemeente en over voorgangers in het bijzonder. Velen vinden het traditioneel en niet meer van deze tijd. Men beroept zich op het NBG, waar het woord inderdaad nauwelijks voorkomt.

Dit zijn we in onze bijbelstudies over ‘Het plan van God met mensen’ al eens eerder tegengekomen: bij de ontmaskering van Belial in de bespreking van het geheimenis der wetteloosheid. In het NBG komt de naam Belial nauwelijks voor, in de Statenvertaling daarentegen vele malen... (zie Stb.60/5).

Zou er in de geestelijke wereld enig verband te bespeuren zijn tussen deze zaken?

Wetteloosheid

De vijand van de gemeente heeft er belang bij wanneer de plaats en het werk van voorgangers in oudstenraad en gemeente wordt ondergraven en ontkend. Mede hierdoor kan hij het goede functioneren en gezonde ontwikkelen van oudstenraad en gemeente bemoeilijken en de gemeente van het bereiken van haar goddelijke doel afhouden. In de vorige bijbelstudie is de noodzaak om Belial te onderkennen en te bestrijden reeds naar voren gebracht. Juist in het kader van het verkrijgen en het bewaren van de eenheid des Geestes (BS 20/12).

Het is niet verwonderlijk dat het voorgangerschap in deze tijd onder vuur ligt. Dat het hele gemeente-zijn onder grote druk staat en dat geestelijke banden en pezen zo moeizaam ontstaan. Er is een grote hang naar vrijheid, maar men beseft vaak niet dat ware vrijheid slechts in diepe afhankelijkheid van Christus te beleven is. Men spreekt over liefde, maar men ziet vaak niet in dat goddelijke liefde (agapè) verbonden is met goddelijk gezag. De geest der wetteloosheid verheft zich tegen iedere vorm van gezag en tegen voorgangers in het bijzonder. Hij verzet zich tegen de openbaarwording van de gemeente als lichaam van Christus. In diepste zin tegen Christus zelf: het is een antichristelijke geest.

Wij mogen met verlichte ogen zien op de werkelijkheid van Christus en met geopende oren horen wat de Geest tot de gemeente zegt. Zeker ook met betrekking tot van God gegeven leiding in de gemeente. Dan kunnen we de Schrift verstaan en hiernaar leven.

Bijbels

Het functioneren van voorgangers in plaatselijke gemeenten wordt niet ontleend aan kerkelijke tradities, maar aan het woord van God. Het woord ‘voorganger’ is een bijbelse term. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament spreekt in duidelijke bewoordingen over hen als leidende oudsten en voorgaande herders, als hoofdopzieners of eerste opzieners. Voorgangers leiden en gaan vooraan. Zowel in de oudstenraad - waar zij onder hun medeoudsten, opzieners en herders een ‘eerste’ plaats innemen. Alsook in de gemeente - waar zij woordvoerder en hoofdspreker zijn. Zij worden door Jezus aan de plaatselijke gemeente gegeven met het oog op het bereiken van het doel van God met de gemeente.

Toch spreken we in de gemeente nooit over éénhoofdig leiderschap. Deze plaats komt alléén aan Jezus Christus toe: Hij is het Hoofd van zijn lichaam, de gemeente. Een voorganger is en blijft een oudste: hij is één der oudsten in de raad van oudsten.

Roeping

Deze plaats en positie van voorganger binnen de oudstenraad en gemeente kan niet door een ‘willekeurige’ oudste worden ingenomen. Ook kan deze functie niet ‘bij toerbeurt’ worden waargenomen - zoals bij wereldse verenigingen: het wisselende voor­zit­ter­schap.

Dit leiding geven en voorgaan vereist een speciale roeping van de Heer, herkenbaar binnen oudstenraad en gemeente. Alsmede een concrete bevestiging en inzegening in de plaatselijke gemeente. Het leidt tot een specia­le bediening en geeft een bijzondere, te onder­schei­den verantwoordelijkheid.

Gezag

Voorgangers verkrijgen van Jezus een speciale vorm van (afgeleid) gezag. Zij kunnen en mogen iets doen binnen gemeente en oudstenraad. Zij ontvangen het vermogen en het recht tot handelend optreden (zie BS 10/2,3). Zij zijn bevoegd tot het ontwikkelen van initiatieven en het nemen van beslissingen. Dit alles in heilzaam overleg met de mede-oudsten. En met erkenning en ondersteuning van de leden van de gemeente (BS 10/6).

Het op juiste wijze invulling hieraan geven is te vergelijken met het bewandelen van een smalle weg. Alle betrokkenen zijn hiervoor medeverantwoordelijk; ieder draagt hierin persoonlijke verantwoordelijkheid. We hebben dit reeds eerder toegelicht (zie BS 10/6-8).

Vrijgesteld

Het is een goede en bijbelse zaak wanneer een voorganger geen werkgever op aarde heeft. Hij kan dan al zijn aandacht en energie geven aan het werk dat hem door de Heer in het bijzonder is opgedragen. Paulus schrijft: Zo heeft de Heer voor de verkondigers van het evangelie de regel gesteld, dat zij van het evangelie leven (1Cor.9:14). Het Boek geeft dit vers in zeer begrijpelijke taal weer: De Heer heeft gezegd dat de mensen die het goede nieuws brengen, moeten worden onderhouden door de mensen die dat goede nieuws ontvangen. Deze full-timer in de gemeente wordt niet betaald voor zijn werk, maar vrijgesteld van ander werk.

Zegen

Het is een grote zegen voor de plaatselijke gemeente wanneer haar oudstenraad op de door God bedoelde wijze functioneert: in eenheid van Geest, met visie op het werk dat Jezus in zijn gemeente verricht en met volle inzet om deze weg tezamen onder zijn leiding te gaan. Dan klinkt er een helder en duidelijk geluid, evenwichtig en eenduidig. In prediking en onderricht, in koers en beleid, in pastoraat en begeleiding.

Dit komt de gemeente ten goede, in al haar geledingen. Het leven Gods kan gedijen. Mensen komen tot herstel en ontwikkeling. Geestelijke pezen en banden komen tot aanzijn, geestelijke gaven en bedieningen tot ontplooiing... het lichaam van Christus krijgt gestalte. Wat een wonder van God!

Vervolg

Nu het functioneren van de oudstenraad in de plaatselijke gemeente in het licht is gesteld, kunnen we ook visie ontwikkelen op de overige ambten die de bijbel noemt. In de volgende bijbelstudie gaan we dit doen. We richten onze aandacht dan op de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van apostelen en diakenen.

Danken

We behoren Jezus te danken voor wat Hij zijn gemeente(n) aanreikt in ‘van God gegeven leiding’. Laten wij bidden voor onze leiders. Hen­ erkennen en zeer hoogschatten in liefde, om hun werk (­1Th.5:12). En tezamen met hen, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht toegroeien naar Hem die het hoofd is, Christus (Ef.4:15). In vreugde en vrede, gericht op de vervulling van alle gerechtigheid Gods.

Jezus zet het goede werk dat Hij in ons begonnen is, ten einde toe voort (Fil.1:8). Zijn dag breekt aan. Halleluja! 

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.