Van God gegeven leiding in de gemeente (3)

Inleiding

In Bijbelstudie 20 en 21 stonden we stil bij de plaats en het functioneren van de oudstenraad in de plaatselijke gemeente. Het oudste- en opzienerschap is een ambt (1Tim.3:1): een door God bedoelde plaats en functie in de gemeente, waaraan Jezus gezag verleent. Het is een gezagspositie in een gezagskring.

Oudsten hebben taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het terrein van leiding en zorg, van bestuur en beleid in de gemeente. De kring waarin hun gezag geldt, wordt bepaald door de grootte van de gemeente. Oudsten hebben geen gezag buiten de gemeente: zij zijn de plaatselijke gezagsdragers in de eigen, plaatselijke gemeente.

Meerdere ambten

De bijbel noemt nog meer ambten. Deze sluiten harmonieus aan op het oudsteschap. Ook deze zijn functioneel in het lichaam van Christus. Jezus geeft ze met het oog op goede verhoudingen en werkbaarheid in zijn gemeente, voor ontwikkeling van goddelijke orde en vrede, ter bevordering van de groei van banden en pezen: opdat het doel van God wordt bereikt.

Met deze aanvullende ambten opent Jezus een scala van mogelijkheden op het bestuurlijke, leidinggevende en herderlijke gebied in zijn gemeente. Zowel op kleinere schaal: over delen van het werk binnen de plaatselijke gemeente. Als op grotere schaal: taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die zich over meerdere gemeenten uitstrekken. De bijbel spreekt in dit kader over de dienst van diakenen: het diakenschap (1Tim.3:13 LeV/Pm), het ambt van diaken (Can). Alsook over de functie van apostelen: het apostelschap (Hand.1:25 SV/NBG), het apostelambt (LeV/LuV).

In deze studie behandelen we deze ambten van diaken en apostel. Hiermee sluiten we de serie bijbelstudies over ‘leiding in de gemeente’ af.

Diakenen

Diakenen zijn naar de betekenis van het grondwoord diakonos dienaren en helpers in de plaatselijke gemeente. Handelingen 6:1-6 beschrijft hoe met het groter worden van de gemeente te Jeruzalem de behoefte aan diakenen ontstaat: er zijn ‘handen’ tekort voor het bedienen van de tafels. De twaalven zien dit in en stellen de voltallige gemeente voor: Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen. Dit voorstel stemt overeen met de raad die Mozes van zijn schoonvader Jethro krijgt in de situatie waarin hij van de ochtend tot de avond bezig is om recht te spreken over het volk: Gij moet onder het gehele volk omzien naar flinke, godvrezende en betrouwbare mannen, die winstbejag haten, en hen aanstellen als oversten van duizend, oversten van honderd, oversten van vijftig en oversten van tien (Ex.18:21).

Het werk in de gemeente mag worden verdeeld en worden gedelegeerd aan betrouwbare mensen, vol van Geest en wijsheid.

Zegen des Heren

De zeven diakenen worden in het openbaar door de apostelen aangesteld en ingezegend. God verbindt hier zijn zegen aan. Zowel ten aanzien van de gemeente: het woord Gods wast, het getal van de discipelen in Jeruzalem neemt zeer toe (Hand.6:7). Alsook ten aanzien van de nieuwe diakenen: Hij bekrachtigt ze op goddelijke wijze in de vervulling van hun dienst. Zij mogen hun nieuwe functie in de gemeente op persoonlijke wijze gestalte geven: naar de genade die God geeft en in overeenstemming met hun persoonlijke gaven en mogelijkheden.

Stefanus

Stefanus ontwikkelt zich bij de invulling van zijn diakenambt tot een man Gods, vol van genade en kracht. Hij doet grote wonderen en tekenen onder het volk (Hand.6:8). Hij spreekt op profetische wijze door de Geest, met kennis en wijsheid (vs.10). Op het moment dat hij valselijk beschuldigd wordt, straalt zijn gelaat als van een engel (vs.15). Ten overstaan van het tandenknarsende Sanhedrin ziet hij de hemelen geopend en de Zoon des mensen staan aan de rechterhand Gods. Zelfs op het moment dat hij door een afschuwelijke steniging sterft, is hij nóg vol van de heilige Geest en van de gezindheid van Christus (Hand.7:54-60).

Filippus

Filippus ontwikkelt zich in zijn diakenambt tot evangelist (zie Hand.21:8). Hij predikt de Christus: het evangelie van het Koninkrijk Gods. Hij doet tekenen en grote krachten, drijft boze geesten uit en verricht vele genezingen. Dit blijkt in Samaria en enige tijd later bij zijn ontmoeting met de kamerling uit Morenland (Hand.8:4-40). Mensen komen tot geloof in Jezus Christus en laten zich door Filippus in water dopen.

Goede verhoudingen

Filippus kent zijn plaats in het Koninkrijk Gods. Hij kent ook zijn plaats ten opzichte van de mensen die Jezus in zijn gemeente aanstelt. Wanneer Petrus en Johannes in Samaria aankomen om als apostelen voor de nieuwe gelovigen te bidden en hun in de naam van Jezus de handen op te leggen opdat zij de heilige Geest ontvangen, treedt hij als diaken terug (Hand.8:14-17). Wat een mooi en zuiver voorbeeld van goede verhoudingen en wederzijdse erkenning tussen dienstknechten Gods in het lichaam des Heren.

Voorstellen

Diakenen dienen op dezelfde wijze in de gemeente te worden aangesteld als oudsten (zie BS 20). Evenals voor oudsten gelden voor diakenen niet zozeer charismatische eisen op het gebied van gaven en bedieningen, maar veeleer morele eisen op het terrein van levenswandel en ervaring: zij moeten waardig zijn, niet met twee tongen spreken, niet verzot op veel wijn, niet op winstbejag uit, maar het geheimenis des geloofs bewaren in een rein geweten (1Tim.3:8,9).

Blijkens Handelingen 6 kan de gemeente zelf - op uitnodiging van haar leiders - op zoek gaan naar nieuwe diakenen in hun midden. Natuurlijk kan ook de oudstenraad met een voorstel komen.

Diakenen moeten op de proef worden gesteld alvorens zij hun dienst gaan vervullen, hun ambt gaan invullen (1Tim.3:10). Hier kan dus een zekere tijd overheen gaan. Ook is het mogelijk dat de waardigheid en betrouwbaarheid reeds is gebleken: het zullen geen pas bekeerden zijn!

Aanstellen

Nadat de (beproefde) diakenen in spé aan de gemeente zijn voorgesteld, dient de gemeente met deze keuze volledig in te stemmen: de gemeente dient hen openlijk en van harte te erkennen. Dit is wezenlijk voor het functioneren van oudsten en diakenen in een plaatselijke gemeente (zie BS 20/9).

Hierna is het aan de orde om de diakenen in te zegenen: zij worden onder handoplegging van de gezamenlijke oudsten in de naam van Jezus bekrachtigd voor hun nieuwe plaats en taak in de gemeente, voor de nieuwe en grotere verantwoordelijkheden binnen de plaatselijke gemeente.

Vele mogelijkheden

Diakenen kunnen de oudsten op allerlei terrein en niveau in de gemeente aanvullen en werk uit handen nemen. Het houdt niet op bij het ‘bedienen van de tafels’ of bij het ‘verlenen van hulp en bijstand’ (naar Hand.6:2 en Rom.16:2). De bijbel legt op dit punt niets vast, maar geeft wel voorbeelden: denk aan Jethro’s advies aan Mozes.

Plaatselijke gemeenten hebben een grote mate van vrijheid. Onder leiding van Jezus mag in overleg gezocht worden naar een juiste invulling van alle behoeften in de groeiende gemeente. Niet voor iedere dienst of werk in de gemeente zullen diakenen nodig zijn. Jezus geeft hiertoe inzicht en wijsheid door zijn Geest.

Diakenen staan samen met hun opzieners en oudsten voor het bestuur en het welzijn van de gemeente (zie Fil.1:1). Zij kennen hun plaats in het Koninkrijk Gods en nemen de juiste positie ten opzichte van de oudsten en van hun medegelovigen in de gemeente in.

Bediening?

Evenals bij oudsten kunnen zich ook bij diakenen bepaalde geestelijke gaven en bedieningen ontwikkelen (zie BS 20/8). Niet als een ‘must’, maar als een mogelijkheid. Bijvoorbeeld de gave van het dienen (Rom.12:7), of de bekwaamheid om te helpen (1Cor.12:28). Alsook allerlei andere gaven die aansluiten bij de (unieke) mogelijkheden van de persoon: ze zijn mens-specifiek (BS 12/6,7). De bijbel geeft van dit laatste een mooi voorbeeld: de diaken Filippus ontwikkelt de bediening van evangelist.

Onderscheiden

We dienen het ambt van diaken in de gemeente wel te onderscheiden van de gave van het dienen en helpen. Een bijbels ambt tekent niet zozeer de kwaliteit van de persoon, maar veeleer de kwaliteit van de plaats van deze persoon in het lichaam van Christus: de positie die hij te midden van anderen inneemt. Ambten zijn functioneel in de gemeente en onmisbaar: Jezus geeft ze voor goede leiding en bestuur.

Bij gaven en bedieningen is dat anders: deze zijn mens-specifiek en dus verbonden met de persoon. Op plaatsen waar de bijbel diverse geestelijke gaven en bedieningen opsomt, worden geen functies in de gemeente met naam en toenaam genoemd. Het gaat in Romeinen 12, 1 Corinthiërs 12, Efeziërs 4 en 1 Petrus 4 steeds weer over mensen die Jezus aan zijn gemeente geeft (BS 12). Over geestelijk gave mensen, die op specifieke wijze als (geestelijke) gaven van Jezus in zijn gemeente mogen functioneren. Deze gaven en bedieningen zijn eveneens onmisbaar in de gemeente. Niet zozeer voor leiding en bestuur, maar om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot (verdere) opbouw van het lichaam van Christus (Ef.4:12).

Groei en leiding

We mogen de groei en opbouw van het lichaam van Christus niet verwarren met het besturen en leiden van de gemeente.

Voor de groei en opbouw is ieder lid van het lichaam medeverantwoordelijk. Dit blijkt duidelijk uit wat Paulus in Efeziërs 4:16 schrijft: En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.

Geestelijke gaven en bedieningen die in de leden van het lichaam ontwikkelen, dragen hieraan bij. In Efeziërs 4:11-12 staat: En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus.

Om deze groei en opbouw op juiste wijze te laten verlopen en het doel hiervan te bereiken is van God gegeven leiding nodig. Daartoe stelt Jezus sommigen in zijn gemeente aan en geeft Hij hun te midden van de zijnen een leidinggevende plaats en taak. Hij bekleedt hen met een bepaalde mate van afgeleid gezag, geheel passend bij de positie waarin Hij hen plaatst.

Gaven en ambten

De bijbel spreekt in tweeërlei zin over apostelen: als gaven aan de gemeente en als ambten in de gemeente. Evenzo over herders: de benaming komt voor in de opsomming van geestelijke gaven. Daarnaast is ‘herder’ een typerende aanduiding van het ambt van oudste en opziener. De gave van dienen en helpen wordt genoemd naast het ambt van dienaar en helper (diaken).

Al eerder is gesteld dat gaven en ambten niet hetzelfde zijn (zie BS 16/3-4 en 20/8-9). Geestelijke gaven ontwikkelen zich na het ontvangen van de doop in heilige Geest: het zijn bijzondere bekwaamheden die Jezus door de Geest in ieder lid van zijn lichaam bewerkt. Geestelijke ambten worden opgenomen na openbare erkenning, aanstelling en bevestiging in de gemeente: het zijn bijzondere functies in de gemeente waarin sommigen worden geplaatst en waaraan Jezus door de Geest een specifieke mate van (afgeleid) gezag verleent.

Wie de gave van een apostel heeft of meent te hebben, heeft hiermee nog niet het apostolisch ambt. Wie de gave van het herderschap heeft, is hierdoor niet automatisch oudste in de gemeente. Wie dient of helpt, bekleedt hiermee nog niet het ambt van diaken.

Betrouwbaar

Op het gebied van gaven en bedieningen spreekt de bijbel niet alleen van ware apostelen en profeten, goede herders en leraars, etc. Dus: van betrouwbare broeders/zusters. De Schrift maakt ook melding van schijn-apostelen (2Cor.11:13), valse profeten (Mat.24:11), dwaze en nietswaardige herders (Zach.11:15,16 - huurlingen: Joh.10:12) en valse leraars (2Pe.2:1). Kortom: van valse broeders/zusters (2Cor.11:26); mensen die menen iets te zijn, maar waarin een heel andere geest dan de heilige Geest werkzaam is. In dit kader gebruikt de Grondtekst het woord pseudo (zie BS 8/11).

Daarom is het op de proef stellen van ambtsdragers in spé zo belangrijk en nodig. Dit dient niet overhaast te gebeuren maar in alle rust en goede orde, onder ‘bidden en vasten’. Aangestelde dienaren van Christus moeten betrouwbaar zijn; dit is tenslotte het vereiste voor beheerders van de geheimenissen Gods (1Cor.4:2).

Apostelen

Apostelen zijn naar de betekenis van het grondwoord apostello gezondenen, afgezanten.

De bijbel beschrijft Jezus als apostel (Heb.3:1): door Jahweh (uit)gezonden (Gal.4:4) en als hoofd gegeven aan zijn lichaam, de gemeente (Ef.1:22). Jezus is de getrouwe en waarachtige getuige (Op.3:14), getrouw jegens Hem die Hem heeft aangesteld (Heb.3:2).

Jezus zendt tijdens zijn leven en werk op aarde mensen uit die Hij apostelen noemt. Deze twaalf stelt Hij aan en zendt Hij uit om te prediken (Mar.3:14, Luc.6:13). Zij mogen als (getrouwe) getuigen van Jezus in de kracht Gods uitgaan (Hand.1:8). Zij krijgen de bevoegdheid om de komende gemeente van Jezus te gaan leiden en besturen.

Ambt

Nadat Jezus is opgevaren, wordt er opnieuw een apostel aangesteld. We lezen hiervan in Handelingen 1. Mede op basis van de Schrift wordt de lege plaats van Judas Iskariot opgevuld: Een ander neme het opzicht dat hij had (vs.20) - moge een ander zijn ambt nemen (Ps.109:8). Nadat er twee kandidaten zijn voorgesteld, bidden de aanwezige apostelen: Wijs Gij, Heer, die aller harten kent, die ene aan, die Gij van deze twee hebt uitgekozen, om de plaats van deze dienst en dit apostelschap in te nemen (vs.24-25).

Het apostelschap wordt hier heel duidelijk als ambt, als plaats en functie omschreven.

Aanstelling

In Handelingen 13:1-3 lezen we weer over de aanstelling van apostelen. In Antiochië is er een bijeenkomst van de plaatselijke gemeente onder leiding van vijf profeten en leraars. De heilige Geest werkt. Paulus en Barnabas worden geroepen tot het apostelambt. Na een tijd van bidden en vasten wordt hun de handen opgelegd: zij worden voor dit (apostolische) werk aan de genade van God opgedragen (zie ook 14:26).

Er is hier duidelijk sprake van roeping en (algemene) erkenning van deze roeping tot het apostelschap. Alsmede van een openbare bevestiging in de gemeente tot het vervullen van deze nieuwe taak en opdracht.

Keuze van de Heer

De aanstelling van apostelen verloopt op soortgelijke wijze als bij oudsten en diakenen: voorstellen, instemmen, aanstellen en inzegenen. Het onderscheid ligt op het terrein van de keuze. Het voorstel tot aanstelling van een apostel vindt niet plaats op grond van een keuze van de gemeente - zoals bij diakenen (zie blz.2). Noch door een keuze van de aanwezige gezagsdragers - zoals bij nieuwe oudsten (zie BS 20/9). Jezus zélf kiest mensen voor dit ambt, voor deze zeer verantwoordelijke plaats en functie in zijn gemeente (zie Gal.1:1). Hij roept en zendt zijn apostelen. Hij maakt zijn keuze door de Geest aan de zijnen bekend. Wie anders dan Jezus, het hoofd van de gemeente, heeft het inzicht en de wijsheid, alsmede het recht en de bevoegdheid om tot zulk een taak te roepen en aan te stellen?

De instemming met deze keuze van de Heer en de erkenning van de nieuwe apostelen is even wezenlijk als bij de aanstelling van oudsten en diakenen. Anders kan iemand in dit ambt niet functioneren. De inzegening is eveneens van belang. De nieuwe situatie is nu voor ieder duidelijk, zowel in hemel als op aarde: een kenmerk van een geestelijk ambt.

Opzicht

Het apostelschap is verbonden met opzicht over de gemeente van Jezus Christus. Dit blijkt onder meer uit Handelingen 1:20: Een ander neme het opzicht dat hij had. In de Grondtekst staat hier: episkopè. Dit woord herkennen we vanuit onze bijbelstudie over oudsten, opzieners en herders (BS 20/6). De Statenvertaling zegt: Een ander neme zijn opzienerschap.

Het apostelschap (Grieks: apostolè) is derhalve een vorm van opzienerschap (episkopè). Het is vergelijkbaar met het oudste/opziener/herderschap in de plaatselijke gemeente: het draagt dezelfde wezenskenmerken en (morele) vereisten in zich. Maar het reikt verder dan het leiding geven aan één gemeente: het apostelschap wijst op bredere taken, op ruimere bevoegdheden en grotere verantwoordelijkheden. Het gezag van een apostel is van een andere orde dan van een oudste, de gezagskring evenzo.

In meerdere gemeenten

Apostelen worden aangesteld ten bate van meerdere gemeenten. Zij mogen ook nieuwe gemeenten stichten en hier als kundige bouwmeesters het fundament leggen, waarop anderen voortbouwen (naar 1Cor.3:10). Zij mogen in deze gemeenten op een gegeven moment oudsten en opzieners aanstellen (Hand.14:23 - BS 20/9).

Het gezag dat bij het apostelschap behoort, is niet onbeperkt. Dit wordt mede bepaald door de grootte van de gezagskring. Paulus noemt zich apostel voor de heidenen, Petrus is apostel voor de Joden (Gal.2:8). Het apostolisch gezag beperkt zich tot de plaatsen waar dit gezag in liefde wordt erkend. Het functioneert alleen in agapè (BS 20/3).

Als oudsten en voorgangers

Apostelen staan niet ‘boven’ de oudsten van plaatselijke gemeenten. Zij zijn als één van hen. Zij functioneren te midden van hen met een bijzondere opdracht en bevoegdheid van Godswege: als broeders onder de broeders (naar Hand.15:23).

De apostel Petrus noemt zich mede-oudste (1Pe.5:1). Niet alleen van de gemeenten in Jeruzalem, Samaria en Antiochië, waar hij als apostel heeft gewerkt, maar ook van de gemeenten in Klein-Azië die hij tijdens zijn reizen heeft bezocht (1Pe.1:1).

Timotheüs draagt als eerste opziener verantwoordelijkheid voor de gemeente in Efeze (BS 21/7). De gemeente te Thessalonica erkent deze voorganger van Efeze als apostel. Dit blijkt uit de brieven van Paulus aan deze gemeente. In de aanhef noemt Paulus zijn mede-auteurs: Silvanus (=Silas) en Timotheüs, de medestichters van deze gemeente (zie Hand.17:1-14). Even verderop noemen zij zich apostelen van Christus, dienaren van Jezus met apostolisch gezag onder deze mensen (1Thes.2:6).

Op soortgelijke wijze functioneert de voorganger van Kreta - Titus - voor de gemeente te Corinthe als een door God gezondene: als een apostel (zie 2Cor.8:16-23).

Mens-specifiek

Paulus onderhoudt een relatie met de gemeenten die hij als apostel heeft gesticht. Hij bezoekt ze, schrijft brieven, stuurt afgezanten en geeft aanwijzingen. Hij is een voorbeeld van een reizend apostel. Ook Petrus maakt menige reis.

Niet alle apostelen werken op deze wijze. Zo vestigt de apostel Jacobus zich op één plaats: te Jeruzalem, als voorganger. Hij uit zijn apostolisch gezag op de vergadering van apostelen en oudsten te Jeruzalem (Hand.15:13 ev.), alsmede in zijn brief aan de twaalf stammen in de verdrukking (Jac.1:1). Zijn woorden zijn gezaghebbend voor allen die hem als apostel erkennen.

Het apostelschap mag evenals het oudste- en diakenschap op velerlei wijze worden ingevuld: naar de roeping van Jezus en de genade die God geeft. Het is mens-specifiek: iedere apostel is uniek (BS 21/2).

Afhankelijk

Apostelen dienen in grote afhankelijkheid van Jezus hun roeping en taak in te vullen. Evenals oudsten hebben ook apostelen medeverantwoordelijkheid voor elkaar. Zo bestraft Paulus zijn medeapostel Petrus en corrigeert zijn schijnheiligheid (Gal.2:11). Enige tijd hiervoor is dezelfde Paulus naar Jeruzalem gekomen om zich te onderwerpen aan het gezag van Petrus, Jacobus en Johannes (Gal.2:2,9).

Apostelen zijn geen ‘onafhankelijke’ werkers in het Koninkrijk Gods, geen solisten. Zij staan tezamen met plaatselijke oudsten en voorgangers voor de bouw van de gemeente. Zij steunen en bemoedigen elkaar. Zij luisteren naar elkaar en laten zich door elkaar terechtwijzen. In hun samenwerking met en binnen de plaatselijke gemeenten behoren apostelen de ware kenmerken te dragen van het lichaam van Christus en als voorbeelden der kudde te leven (1Pe.5:3).

Gemeente-overstijgend

Apostelen ontvangen van Jezus opdrachten die gemeente-overstijgend zijn: zij gaan het plaatselijke karakter van de gemeente te boven. Apostelen krijgen de bekwaamheid en bevoegdheid om in grotere verbanden taken en verantwoordelijkheden op zich te nemen. Zij mogen in heilzaam overleg met plaatselijke leiders zorg dragen voor de ontwikkeling van de eenheid van Geest tussen plaatselijke gemeenten. Werken aan intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die lichaamskenmerken vertonen: niet organisatorisch maar organisch. In het regionaal en landelijk samenkomen van oudsten en voorgangers mogen zij de zo noodzakelijke gemeente-structuur aanbrengen, waarin ieder zijn plaats vindt en inneemt en waarin de Geest voluit kan werken. Hun gezagskring is met het oog hierop groter dan van oudsten: regionaal, landelijk... mede afhankelijk van de erkenning van hun ambt door (de oudsten van) de plaatselijke gemeenten.

De bijbel legt op dit punt niets vast: in het apostelschap worden mogelijkheden geopend voor alle voorkomende situaties, aansluitend op wat er in de geestelijke ontwikkeling aan de orde komt.

Eindtijd

Ik meen dat het ambt van apostel in de eindtijd steeds meer nodig wordt: wanneer Jezus plaatselijke gemeenten bijeenbrengt, wanneer zijn lichaam in hemel en op aarde grotere vormen gaat aannemen. Deze apostelen zullen mijns inziens, evenals in Handelingen 13, voortkomen uit (beproefde) leidinggevenden van plaatselijke gemeenten. Hiervoor is bijzondere leiding van Jezus nodig. Hij zal zijn dienstknechten roepen en zenden. We mogen de Heer van de gemeente hierom bidden en ons hart openen om zijn stem hierin te verstaan. Zeker wanneer wij het belang inzien van grotere, organische verbanden van plaatselijke gemeenten en de zo noodzakelijke eenheid van Geest hierin. Opdat wij mogen samenwerken voor de waarheid en in deze waarheid wandelen (3Joh.:8 en 4).

Wijsheid Gods

Wat een eenvoud en wijsheid van God is werkzaam in het voorzien en aanstellen van ambtsdragers in de gemeente. Naast Jezus Christus, het hoofd, zijn slechts drie soorten ambten nodig om het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samengehouden, zijn goddelijke wasdom te laten ontvangen en zijn goddelijk doel te laten bereiken (naar Col.2:19). Alle mogelijke terreinen kunnen worden bestreken, op ieder niveau. Binnen de plaatselijke gemeente en in grotere verbanden. Elke behoefte die in heden of toekomst ontstaat, kan op goddelijke wijze worden ingevuld. Alle geestelijke gaven en bedieningen kunnen hierbij tot volle ontplooiing komen en mede worden ingezet tot opbouw van het lichaam van Christus: niet alleen in de ambtsdragers maar in alle leden van de gemeente. Daar draagt Jezus als hoofd van zijn gemeente zorg voor.

Wat een genade en voorrecht om onder leiding van Jezus te leven en bij te dragen aan de wording van zijn lichaam. Om volledig in te gaan op wat Hij door woord en Geest aanreikt. Om helemaal mee te komen in de ontwikkeling die Hij bewerkt. Om vervuld te worden van Hem, die alles in allen volmaakt.

Alle dank, lof en hulde aan Jezus, onze Heer en aan God, onze Vader!