Geestelijke gaven in de gemeente (2)
Inleiding
Wanneer de bijbel spreekt over het functioneren van geestelijke gaven in de gemeente, gaat het over het functioneren van geestelijke mensen in het lichaam van Christus. Dit is in bijbelstudie 12 naar voren gekomen. Jezus wil alle mensen die tot Hem komen een plaats geven in zijn lichaam en hen als gave aan de gemeente laten functioneren. Allen toerusten tot dienstbetoon en inzetten tot opbouw van zijn lichaam (naar Ef.4:8,12). Hij stelt in staat om jezelf te worden in de gemeente en jezelf te geven aan de gemeente. Wat een genade van God voor ieder van ons!
In gemeenschap met Jezus mogen wij - naar de kracht die wij van het hoofd ontvangen - bijdragen aan de groei van het lichaam (naar Ef.4:16). Zowel wat betreft het (mede) vormgeven aan banden en pezen in de gemeente (BS 9-11) als op het terrein van ontwikkeling en inzet van geestelijke gaven.
Hoe kunnen we dit praktiseren? Wat is hierbij van belang? Waar dienen we voor onszelf op te letten?
Plaats en gave
De bijbel legt een duidelijk verband tussen de gave die je bent aan de gemeente en de plaats die je hebt in het lichaam van Christus. Paulus schrijft: Aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen. De Geest deelt een ieder in het bijzonder toe, gelijk Hij wil. En: God wijst de leden, elk in het bijzonder, hun plaats aan in het lichaam, zoals Hij het wil (1Cor.12:7,11,18).
Deze uitspraken zijn belangrijk voor ons onderwerp. Je kunt alleen maar een gave van Jezus zijn aan de (plaatselijke) gemeente wanneer je de plaats die je daarin van Hem ontvangt, helder ziet en met geloof en verwachting inneemt. Geestelijke gaven kun je alleen ontwikkelen wanneer je bewust leeft vanuit die plaats in Hem, je plaats in zijn lichaam, zowel in de onzichtbare als in de zichtbare wereld.
Je plaats innemen
Bij het innemen van je plaats in de gemeente gaat het om een actief deelnemen en bijdragen aan de geestelijke ontwikkeling in de gemeente: om groei en openbaring van leven Gods in jezelf en van waarachtig gemeente-leven mede door jou heen. Om een persoonlijk praktiseren van het evangelie van Jezus Christus: een daadwerkelijk beleven en uitleven van rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest. Hierin bestaat het Koninkrijk Gods en functioneert het (Rom.14:17). Het gaat om een leven in afhankelijkheid van Jezus, waarin zijn wil geschiedt in (jouw) hemel en op (jouw) aarde.
Voor zo’n leven is een hechte, persoonlijke relatie met Jezus, de Heer in dit Koninkrijk en het hoofd van de gemeente, nodig (zie ook BS 8/7). Deze relatie ontstaat door persoonlijk geloof in Hem; het is een gevolg van bekering en wedergeboorte, alsmede van doop in water en heilige Geest. Beide dopen zijn essentieel: hierdoor ontstaat de zo noodzakelijke band met Jezus van hart tot hart (zie Stb.70,71); je bekleedt je met Christus, je treedt toe tot zijn lichaam (Gal.3:27). Indien één van deze elementen ontbreekt, komt er van het daadwerkelijke plaats innemen in de gemeente van Jezus weinig terecht.
Ervoor staan
Iemand die zijn plaats in de gemeente inneemt, staat voor de gemeente met de inzet van zijn hele leven. Zowel op het geestelijke terrein als op het stoffelijke. Hij is daarin trouw. Hij is gericht op de voortzetting en voltooiing van het werk van Jezus in de gemeente.
Als je ergens voor staat, begrijp je waar het om gaat. Je hebt het dan begrepen en bent erdoor gegrepen. Het evangelie heeft je te pakken. Je wilt niets anders meer dan ‘van Christus’ zijn. Je wilt alleen door Hem en voor Hem leven. Je staat daarom voor de invulling en vervulling van de wil van God in je leven en houdt daarin stand met volle overtuiging. Je volhardt in de volmaakte vervulling van al wat God wil (Col.4:12 Wb).
Levend lid
Je bent dan een levend lid van het lichaam van Christus, medeverantwoordelijk voor het leven in de gemeente: een geliefde broeder, een getrouw dienaar en mededienstknecht in de Heer (naar Col.4:7).
Op grond van het Griekse woordenboek kunnen we zo’n geliefde broeder of zuster (één grondwoord: adelphos) als volgt omschrijven: een gelovige, die door de band der liefde met zijn medegelovigen in Christus verbonden is en tezamen met hen in dezelfde hemelse plaats en positie verheven is en functioneert. Het is iemand die in Christus leeft: een geliefde van God en mensen.
Een getrouw dienaar (diakonos) is iemand die met grote trouw liefdedienst verricht. Iemand die vanuit liefde (agapè) bereid is zich volledig in te zetten voor de gemeente en dit ook daadwerkelijk doet.
Een dienstknecht van Jezus (doulos) is iemand die in de juiste liefdes- en gezagsverhouding ten opzichte van zijn Meester en Heer leeft en doet wat Hij zegt. Een mededienstknecht (sundoulos) praktiseert dit samen met anderen. Hij leeft en werkt in gemeenteverband.
Wat een prachtige typering van Paulus voor levende leden van het lichaam van Christus, voor mensen die hun plaats in de gemeente zien en innemen. Om zulke broeders en zusters, dienaren en dienaressen, dienstknechten en dienstmaagden gaat het in de gemeente(n). Om geliefden en getrouwen. Mede door hen krijgt het lichaam van Christus gestalte. Zij zijn gaven van Jezus aan de (plaatselijke) gemeente.
Geen maatschappij
Dit plaats innemen in de gemeente verloopt dus heel anders dan in de maatschappij. Je kunt in de gemeente geen mooi plaatsje voor jezelf uitkiezen, niet solliciteren naar een bepaalde positie. Je hoeft niet eens naar de voor jou meest geschikte plaats te zoeken. Je ontvangt een plaats van de Heer, in overeenstemming met wie je bent en waar Hij je toe bestemt. Jezus wijst aan, Hij deelt toe. Dat is de wil en de weg van God.
Het gaat ook in dit opzicht om geloof en vertrouwen in de Heer, om gehoorzaamheid en trouw aan Hem. Een luisteren naar Hem, een je laten leiden door Hem. Alsmede de bereidheid om dit in de gemeente te toetsen en hierbij de van God gegeven leiding in liefde te erkennen (BS 10/6). Het gaat om een zachtmoedige en ootmoedige opstelling ten opzichte van het hoofd en het lichaam (BS 10/11). Eigenbelang, ambitie, hang naar eer en aanzien bij mensen, naijver en zelfzucht staan het werkelijke plaats innemen in de gemeente in de weg. Dit zijn werkingen van vijanden in je hemel, in de hemel van de (plaatselijke) gemeente. Neem de strijd tegen deze machten der duisternis op en bewaar jezelf in de liefde Gods (Jud.:20a). Paulus zegt: Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen (Ef.4:20). Je mag Hem ten volle leren kennen: met alles wat in je is deel krijgen aan Hem en daarmee aan zijn lichaam, de gemeente.
Dienstbetoon
Wanneer wij daadwerkelijk onze plaats in de gemeente innemen, hoeven wij niet ‘op zoek’ te gaan naar speciale gaven of bedieningen. Dit komt er dan wel uit. Daar zorgt de Heer voor. Dat brengt het leven met Hem en door Hem voort. Hierin ontplooit zich het dienstbetoon - het gave-zijn - tot opbouw van de gemeente.
Door je te geven aan Christus - en daarmee aan zijn werk in de gemeente - en te leven vanuit de plaats die je in Hem hebt ontvangen, draag je bij aan de vorming en groei van de gemeente. Paulus zegt: Wijd uzelf aan Hem toe als een levende, heilige offergave, Hem welgevallig. Dat is de geestelijke eredienst die u past (Rom.12:1 Wb95).
Vernieuwing van denken
Dit gaat allemaal niet vanzelf. Deze eredienst vraagt om het geven van jezelf, de inzet van je hele leven. Dit is een geestelijke zaak; het voltrekt zich in de hemel en komt openbaar op aarde. Het is verbonden met de doorwerking van woord en Geest in je hart. Het is ingebed in een doorgaande reiniging en heiliging van je leven. Het hangt samen met volledige vrijmaking van alles wat jou met het rijk der duisternis verbindt, met herstel en genezing van je mens-zijn, met het vervuld worden van heilige Geest.
Vernieuwing van denken is hierin onontbeerlijk. Daarom schrijft Paulus in het volgende vers: Word hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat (ook hierin) de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene (Rom.12:2).
Stem uw gedrag niet af op deze wereld. Word andere mensen, met een nieuwe gezindheid (Wb95).
Bevestiging en ontwikkeling
Door het ontwikkelen en inzetten van je geestelijke gaven tot opbouw van de gemeente, functioneer je op je plaats in het lichaam van Christus en beantwoord je aan je goddelijke roeping en verkiezing. Je bevestigt de van Hem ontvangen plaats in zijn lichaam. Je wordt jezelf en blijft jezelf; je geeft jezelf in alle eenvoud des harten en vreze des Heren, in zachtmoedigheid en ootmoedigheid, met blijdschap en vrijmoedigheid. Je dient de Heer en zijn gemeente met een vurig hart (Rom.12:11 GN) - met enthousiasme (HB).
In zo’n leven worden genade en vrede je vermenigvuldigd en word je rijkelijk toegang verleend tot het eeuwige Koninkrijk van Jezus Christus (2Pe.1:2,11). Hierin komen alle genadegaven openbaar en tot volle ontwikkeling.
Genade
In deze ontwikkeling sluit Jezus aan op wat in je is: wie je als mens bent en wat je aan specifieke vermogens en begaafdheden hebt. Hij voegt hier door de werking van zijn Geest een nieuwe dimensie aan toe. Hij schenkt ieder lid van zijn lichaam bijzondere genade om op de door Hem gegeven plaats als gave te gaan functioneren.
Die genade is er voor ons allemaal. Ieder afzonderlijk krijgt van Jezus specifieke genade voor het functioneren als lid van zijn lichaam: voor het ontdekken en ontwikkelen van zijn geestelijke gaven, en daarmee voor de openbaring en verwerkelijking van het ware gemeente-zijn in en door Hem heen. Krijg hier maar oog voor, open je hart ervoor in geloof en richt je leven ernaar in.
Niet vergelijken
Het is niet nodig om naar een ander te kijken. Probeer een ander ook niet na te doen in spreken of handelen, bidden of werken. Wij hoeven ons in dit opzicht nooit met broeders en zusters in de gemeente te vergelijken. Dat is niet van de Heer. Daar zit altijd de vijand achter die je wil bezighouden met zijn denken: je voelt je dan altijd de mindere en altijd tekort gedaan.
Waar liefde begint, houdt vergelijken op: ontwikkeling van ware agapè luidt het einde in van de (over)gevoeligheid voor de werking van deze boze geesten en herstelt de ontstane schade. Het geloven in en gaan leven uit de specifieke genade die de Heer jou geeft om een gave in zijn lichaam te zijn, behoort daarom samen op te gaan met een doorgaande ontwikkeling van agapè in je leven. Het hoofdstuk in de bijbel over deze liefde - 1 Corinthiërs 13 - staat niet voor niets tussen twee hoofdstukken over de gaven des Geestes (12 en 14). Wanneer wij de weg die verder omhoog voert, willen gaan, dienen wij de oproep van Paulus volledig in te vullen: jaag de liefde na en streef naar de gaven des Geestes!
Niet opdringen
Zomin als wij op het terrein van geestelijke gaven naar anderen hoeven te kijken, mogen wij onze invulling van het gave-zijn aan de gemeente de ander voorhouden of opleggen:volg mij maar na, leef maar zoals ik... als je het net zo (goed!) doet als ik, zul jij ook wel in staat zijn om te dienen in de gemeente, om te profeteren, met wijsheid te spreken, etc... Laten we ook hierop letten. Dit is evenmin van de Heer.
Het kan zelfs nog een stap verder gaan: waarom doe jij niet wat ik doe, waarom onderneem jij ‘niets’ in de gemeente, we moeten toch allemaal... Dit mondt uit in een bemoeien met elkaar. Je vindt dat die ander ook maar eens wat moet gaan doen; het komt altijd op dezelfden neer... Hiermee wordt de ander niet geholpen of gestimuleerd, integendeel. Dit bouwt de gemeente niet op; het breekt af. Het levert onrust op in plaats van vrede. Petrus noemt het bemoeien met elkaar in de gemeente zelfs een zonde. Hij doet dit in het gedeelte van zijn brief waarin hij spreekt over het functioneren van geestelijke gaven in het huis Gods. Hij plaatst een bemoeial in het rijtje van moordenaars, dieven en boosdoeners (1Pe.4:15). Dit geeft toch wel te denken.
Elkaar aansporen
Wij mogen elkaar in het gaan van de weg die verder omhoog voert, aanmoedigen en aansporen vanuit de Geest van Christus, elkaar vertroosten en versterken in de liefde van Christus. Elkaar benaderen en met elkaar omgaan in de gezindheid van Christus met een helder zicht op de werkelijkheid van Christus. Met het doel om samen één te worden in Hem: één lichaam te vormen in één Geest.
We mogen elkaar op deze weg tot voorbeeld zijn in woord, in wandel, in liefde, in geloof en in reinheid (naar 1Tim.4:12). In toewijding, volharding en geduld. Wij mogen elkaar aansporen om te wandelen als kinderen des lichts en zo de vrucht des lichts - de vrucht van de Geest - voort te brengen: liefde, blijdschap vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing (Gal.5:22). Maar hiermee houdt het op: verder mogen we niet gaan.
Aan de Heer overlaten
Wat betreft geestelijke gaven is ieder uniek: geen twee mensen zijn hetzelfde. We kunnen elkaar in de charismata niet tot voorbeeld zijn, elkaar niet navolgen of tot actie aanzetten. Wij zijn niet bezig met een goed werk in elkaar; Jezus is bezig met een goed werk in ons. Ieder is hierin volledig afhankelijk van Hem. De Heer weet wat in ieders hart aanwezig is. Hij werkt daarin door zijn Geest. We mogen het geheel aan Hem overlaten. Dit duidt niet op een passief afwachten, maar op een actief en vurig verwachten. Vol geloof en vertrouwen, in de volle overtuiging dat Hij dit goede werk in ons ten einde toe voortzet (naar Fil.1:6). Hij is het hoofd van de gemeente. Hij is bezig om alles in allen te volmaken (Ef.1:23).
Op Hem gericht
In het functioneren als gave aan de gemeente moeten we niet zoeken of verlangen naar bevestiging of erkenning van mensen. De Heer geeft je zekerheid over je inbreng in de gemeente. Hij zegent en bevestigt het goede dat je in zijn naam geeft. Niet ‘los’ van zijn lichaam, of ‘onafhankelijk’ van de door Hem gegeven leiding in de gemeente: het gaat om een leven als lid van het lichaam.
Wees ook niet gericht op dank van mensen voor je dienstbetoon in de gemeente; daar gaat het niet om bij de charismata. Wees zelf dankbaar dat je een gave mag zijn aan de gemeente, dat de Heer je toerust tot dienstbetoon in zijn lichaam! Paulus schrijft: En al wat gij doet met woord of werk, doe het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem (Col.3:17) - terwijlu God de Vader door Hem dankt (TeV).
Onderscheid op al deze terreinen de werkingen van boze geesten in de hemel van de gemeente en neem in eigen hemel de strijd daartegen op. Het gaat bij geestelijke gaven om een gevend leven en bezig-zijn, zonder daar iets voor terug te verwachten van mensen rondom. Het is gebaseerd op agapè, op genade, op werkingen van de heilige Geest: het is een dienend bezigzijn vanuit de hemel. Je stelt je lichaam - je leven - ter beschikking van het plan en doel van God, van het werk van Jezus Christus in zijn gemeente. Daarin verleent de Heer je bijzondere genade en kracht.
Loskomen van aardse verwachtingen
De vijand heeft al heel wat narigheid en teleurstellingen kunnen bewerken op het terrein van de onderlinge en wederzijdse verwachtingen van broeders en zusters in de gemeente: dat ze je nou toch niet vragen voor... of je niet komen helpen met... Niemand kijkt naar je om. En je zou toch mogen verwachten dat... Dit kan zo toch niet in een gemeente, ik vind dat daar eens over gepraat moet worden...
De vijand neemt mensen naar aanleiding van - meestal - aardse zaken geestelijk op sleeptouw. Hij maakt ze ongeschikt om zichzelf te (blijven) geven in de gemeente, onbekwaam om te (blijven) dienen in het lichaam van Christus.
Je kunt dit niet voorkomen of vóórblijven door van alles te gaan ondernemen en organiseren in de gemeente. Je reageert dan op een verwachtingspatroon waar de vijand achter zit. Dit leidt nooit tot blijvende tevredenheid. Je wordt afgeleid van de dingen waar het de Heer van de gemeente om gaat.
Laten we temidden van alles onze aandacht ten volle vestigen op Hem, zonder door matheid van ziel te verslappen (naar Heb.12:3). Dit kan, door de genade die Hij geeft.
Aan het werk
Ieder van ons dient zijn persoonlijke verantwoordelijkheid hierin op te pakken. Om dan ook in heilzaam overleg met de Heer - en waar nodig met elkaar - te weten wat te doen en wat niet te doen. De Heer overvraagt je niet. Hij zet je nooit in voor dingen die je (nog) niet kunt. Hij vraagt geen dingen van je die Hij je niet eerst heeft gegeven! Hij rust je toe en maakt je bekwaam voor het werk waartoe Hij je roept.
Besef wat je gegeven is, dat je door Hem gegeven bent. Verschuil je niet achter een niet-weten wat je al of niet kunt, wat je gaven of bekwaamheden zijn. De Heer wil je als lid van zijn lichaam niet onkundig laten ten aanzien van de uitingen des Geestes (naar1Co.12:1); Hij wil je toerusten tot dienstbetoon (Ef.4:12). Onttrek je niet aan het onderwijs in de gemeente hierover, stop je talenten niet in de grond. Werk met wat je gegeven is; zet je in als gave aan de gemeente. Dan vindt je hand wel iets. Dan wijst de Heer je wel op iets dat dient tot opbouw van zijn lichaam.
In de gemeente
Laat de grote Gever in je leven bepalend zijn voor je gaven, voor de ontwikkeling en openbaring van je geestelijke gaven. In woord en werk, in opstelling en instelling. In alle soorten en vormen van dienend en ondersteunend bezigzijn in de gemeente: zichtbaar of onzichtbaar, op het podium of achter de schermen, zondags of door de week. Doe het voor Hem en door Hem, in zijn naam!
We dienen hierbij te beseffen dat niemand alle gaven heeft: we hebben daarom elkaar (hard) nodig in de gemeente. Het oog kan niet zeggen tot de hand: ik heb u niet nodig, of ook het hoofd tot de voeten: ik heb u niet nodig (1Cor.12:21).
Tevens is het zo dat ieder lid van het lichaam gaven heeft: alle leden zijn nodig, niemand is overbodig. Denk dus niet dat uw gave al ingevuld is door (een) andere(n), dat de ontwikkeling van uw gave daarom niet meer nodig is omdat er al genoeg broeders en zusters zijn die op zodanige wijze de gemeente dienen. De gemeente wacht op u, de openbaring van de gemeente is mede afhankelijk van u.
Kom te voorschijn
Leg u daarom toe op het geven van uw leven en het te voorschijn komen van het goddelijke daarin en zet dit in, zo vaak de Heer u hiertoe door zijn Geest inspireert.
Spreek woorden als van God in al die situaties en gelegenheden die de Heer u biedt. Doe dit op de wijze die bij u past, naar de genade die de Heer u hierin schenkt. Indien dit nodig is en de Heer het u geeft, zullen in dit spreken profetische elementen aanwezig zijn. Zult u de ander kunnen vertroosten en bemoedigen. Of zult u met kennis en wijsheid kunnen spreken, enz.
Dien degenen die rondom u zijn, thuis of in de gemeente, uit kracht door God verleend, naar de genade die de Heer u daarin schenkt, op al die terreinen die de Heer u laat zien en waarin Hij u leidt. Door barmhartigheid te bewijzen of liefderijk te verzorgen. Door op allerlei wijzen te helpen of gastvrijheid te verlenen. Door te bidden of uzelf belangeloos in te zetten, enz.
Geloof dat dit allemaal bijdraagt in de vorming en ontwikkeling van de gemeente. Denk hier niet te gering over. Wees standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende dat uw arbeid niet vergeefs is in de Heer (1Cor.15:58).
Gemeente-leven
De Heer biedt ons talloze mogelijkheden om onszelf te geven aan de gemeente en hierin als gave te gaan functioneren. Denk alleen maar eens aan het bidden voor de gemeente, het voorbede doen voor bepaalde broeders en zusters die de Heer je in het hart geeft, het bidden voor de werking van heilige Geest in de diensten en ontmoetingen. Of het bidden voor de verdere ontwikkeling in de woordbediening, het jeugd- en kinderwerk, de zang- en aanbidding binnen de gemeente, enz.
Laat dit bidden voor de gemeente zoveel als maar mogelijk is gepaard gaan met een bijwonen van de onderlinge samenkomsten als gemeente; de bijbel roept ons hiertoe op (Hebr.10:25). Geef hier de hoogste prioriteit aan; stem zo nodig uw gezinsleven en uw maatschappelijk leven hierop af.
Bijdragen
U kunt uzelf geven door een actieve bijdrage te leveren aan de vele vormen van diensten en werkzaamheden binnen de gemeente. Dit terrein is zeer breed. Het strekt zich uit van huishoudelijke diensten tot het verzorgen van een bijbelstudie. Van kinderwerk tot zorg voor ouderen en alleenstaanden. Van het schrijven van een kaartje tot het brengen van een bezoekje. Er is zoveel te doen, zoveel goed werk binnen de gemeente op te pakken. Merk het maar op, bid ervoor en stel uzelf beschikbaar voor de uitvoering ervan.
Denk ook aan de materiële en financiële ondersteuning van het gemeente-werk. Bedenk dat wie op dit terrein karig zaait, ook karig zal oogsten, en wie mildelijk zaait, ook mildelijk zal oogsten. Doe hierin wat de Heer u in uw hart geeft, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief (2Cor.9:6,7). Besef de heerlijke gevolgen - zij worden in het eerstvolgende vers genoemd: God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn (vs.8).
Bewustwording
Wij mogen ons bewust worden van wat de Heer door ons aan de gemeente wil geven. In alle nuchterheid, zonder enige vorm van zelfverheffing of zelfverwerping. Om dit dan ook volledig mee in te zetten voor de verdere wording en openbaring van de gemeente. Een mooi spreekwoord zegt: Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft. Je bent dan van grote waarde voor God en Jezus, voor de gemeente van Jezus, voor het werk dat Hij namens God uitvoert in mensen. Je bent een geliefde, een mens van Gods welbehagen.
Wat een voorrecht om met elkaar onder leiding van de Heer zijn lichaam te mogen vormgeven. Om samen met alle heiligen de liefde van Christus te leren kennen en vervuld te worden tot alle volheid Gods (uit Ef.3:18-19).
Hoogste gave
Paulus roept op om te streven naar de hoogste gaven (1Cor.12:31). Hij doelt dan niet op bepaalde gaven die als hoogste aangeschreven zouden staan, maar op het hoogste in de vele charismata: op het volwassene en volmaakte hierin.
Met Paulus mogen we vaststellen dat ons kennen en profeteren in de huidige fase van de geestelijke ontwikkeling onvolkomen is (1Cor.13:9). Dit geldt voor alle (uitingen van) geestelijke gaven omdat wijzèlf - als mensen in Christus - nog niet de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus (Ef.4:13).
Als het volmaakte komt, zal het onvolkomene hebben afgedaan en het kinderlijke zijn afgelegd. We zullen ten volle kennen zoals wij zelf gekend zijn (naar 1Cor.13:10-12). In deze volheid zullen wij tot alle goed werk volkomen zijn toegerust, zullen alle geestelijke gaven in de gemeente op het hoogste niveau functioneren: gelijkvormig aan het beeld van de Zoon.
De weg omhoog
Paulus wijst de weg die naar dit doel voert: de weg die steeds verder omhoog gaat. De weg van geloof, hoop en liefde. De weg van toebereiding en toerusting. De weg die Jezus voor ons allen opent. De weg die we in alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid mogen en kunnen gaan. Persoonlijk en als gemeente.
Gedraag u op deze weg als een goede, getrouwe dienstknecht, als een betrouwbaar lid van het lichaam: gewillig en dienstbereid. Sta open voor leiding, toetsing en verbetering. Sluit u af voor schuldgevoelens die de duivel u wil opdringen, voor het gevoel van tekort schieten. Breek door het vijandelijk verzet in uw hemel heen. Laat u niet klem zetten, terugwerpen, klein houden door geesten van weerspannigheid en verwerping. Bid om wijsheid van boven, juist ook hierin. De groei naar het volwassene vindt plaats in volledige afhankelijkheid aan Jezus Christus, in diepe verbondenheid met Hem, als levend lid van zijn lichaam.
Omgord daarom de lendenen van uw verstand, wees nuchter, en vestig uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus (1Pe.1:13). Was op in deze genade en in de kennis van onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid (2Pe.3:18).