De voortijd (3)

Inleiding

In de vorige Studiebladen is een beeld geschetst van de voortijd en de diverse ontwikkelingen daarin. Aan het einde van die periode lijkt het alsof Satan werkelijk alle macht in handen heeft gekregen over mens en schepping en daarmede God 'schaakmat' heeft gezet. Zijn bedoeling om de gehele aarde en al wat daarop woonde te verdelgen en verderven, leek gerealiseerd te gaan worden. Het zou niet lang meer duren; de grote, wereldom­vat­tende zondvloed stond op het punt om los te barsten.

Berouw?

Wat was de reactie van God bij het aanschouwen en volgen van deze ontwikke­lingen? In Genesis 6:6 staat daarover: Het berouwde de Here dat Hij de mens op de aarde had gemaakt en het smartte Hem in Zijn hart.
Komt dit overeen met het Godsbeeld dat ons in het nieuwe testament door Jezus Christus wordt aangereikt? Zou het God werkelijk 'berouwd' hebben?
In een aantal bijbelverklaringen wordt aangegeven dat in dit vers sprake is van 'antropomorfis­me' - een mensvormige beschrijving van God. De reactie van God wordt 'begrijpelijk' voorgesteld: denk maar eens in, hoe je zèlf - als mens - in zo'n situatie zou reageren.
Door een dergelijke beschrijving neemt het begrip van God evenwel niet toe, maar af. We dienen deze passage vanuit een zuiver Godsbeeld te benaderen. Slechts dan is de ware bedoeling ervan te verstaan.

Geen ommekeer

Onze God is de Vader der lichten, leert de bijbel, bij wie geen verande­ring is of zweem van ommekeer (Jac.1:18). Er is bij God dus geen berouw. Hij heeft geen spijt van Zijn 'logos', Zijn plan met mensen. Hij heeft Zich niet teleurgesteld van Zijn eigen werken - en van de mensheid in het bijzonder - afgewend. Er is bij Hem zelfs geen zweem, geen enkel spoor van berouw of teleurstel­ling! God laat nooit varen de werken Zijner hand (Ps.138:8). Hij is en blijft getrouw (1Thess.5:24), altijd! In Hem is geen enkele vorm van ontrouw te bespeuren. In Hem is in het geheel geen duister­nis, schrijft Johannes in zijn eerste brief, en dit is de verkondiging die wij van Jezus zèlf gehoord hebben (1Joh.1:5).
Wel zal God bedroefd zijn geweest. Het zal Hem tot in Zijn hart, Zijn diepste wezen verdriet hebben gedaan dat de mens Zijn liefde verachtte en steeds meer van Hem vervreemdde. Maar droefheid en verdriet zijn niet hetzelfde als berouw en teleurstelling. Zijn hart bleef vol liefde voor mens en schepping. En dat blijkt ook in deze fase van de ontwikkeling.

Ander beeld

Dr. Reisel schrijft in zijn kanttekeningen bij de transcriptievertaling van Genesis 6:6 dat er letterlijk staat: God zocht verademing. Dit geeft een geheel ander beeld van wat er in God omging!
God wist waar Satan naartoe werkte. De bedoelingen van de duivel en de dood waren voor Hem niet verborgen. Hij doorzag de gehele ontwikke­ling en sprak daar in duidelijke termen over met de mensen die voor Hem bereikbaar bleven. Mensen, wier hart nog volkomen naar Hem uitging (naar 2Kron.16:9).
In Genesis 6:13 zegt God tot Noach: Het einde van al het vleselijke is voor Mijn aangezicht gekomen (Reisel). Het is voor Mij duidelijk, Noach, waar het op aangaat. En Ik wil dat jij dat ook weet en eveneens gaat doorzien. De mensen zullen met de overige aardse wezens verdelgd worden.

Verademing

Maar daarmee was het spreken Gods niet ten einde. Het gaat bij God niet alleen om het vaststellen van feiten en het noemen van de gevolgen daarvan. God was met Zijn hele wezen gericht op het zoeken en teweegbrengen van verade­ming, op het schenken van genade aan de mens, ondanks het diepe geestelijke verval dat had plaatsge­vonden. God bedoelde redding, verlossing en behoud. Hij bleef uitgaan van mogelijkheden - Zijn mogelijkheden - ondanks alle door Satan veroorzaakte moeilijkheden.
God ziet altijd wegen om Zijn plan met mensen voort te zetten. Hij is vol van goedheid, liefde, genade. En daarom zocht Hij, vond Hij en gaf Hij verademing! Hij bood een oplossing aan om aan het komende verderf, de verdel­ging te ontkomen.
Laten we dit beeld van God toch vooral goed voor ogen houden. God bedoelt enkel opgang en geen neergang (naar Deut.28:13), Hij wil de mens overvloe­dig het goede schenken (vs.11), altijd!

Hoge roeping

In dit kader gaf God Noach opdracht om te spreken over en te werken aan de door Hem geboden oplossing. Hij riep Noach voor een grootse taak. Noach mocht degene zijn door wie God de toenmalige wereld, de mensheid en de dieren wilde bewaren. Door zijn rechtvaardige en onberispe­lijke levenswan­del had hij genade gevonden in de ogen des Heren (Gen.6:8). Door hem heen zou Gods genade werkzaam kunnen blijven.
Noach kreeg een zeer hoge en zeer verantwoordelijke positie van God. Hij mocht in en door dit reddingswerk een type worden, een voorafschaduwing zijn van de komende Messias. God vertrouwde deze opdracht vol geloof en in vreugde aan Noach toe.

Geloof

In Genesis 6:22 staat: En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij. Hij hechtte geloof aan de woorden Gods en ging er met hart en ziel op in. Gehoorzaam en vol eerbied voldeed deze man Gods - deze zoon Gods - in woord en werk aan de godsspraak die hij ontvangen had. Hij vulde in geloof en vanuit volle overgave en overtuiging de woorden Gods in. Hij deed het ... uit liefde tot God. En hij liet zich door niets en niemand daarvan afhouden. Hij bevestigde zijn roeping en verkiezing en leefde en werkte uit zijn geloof. Wat een prachtig voorbeeld van een geloofsheld! Schitterend!

Prediking

Noach predikte de gerech­tigheid aan zijn tijdgenoten. Hij bracht hen de woorden Gods over. Hij getuigde van de liefde van God, van Zijn bedoeling met de mens en Zijn mogelijkheden voor die tijd. Hij leefde het hen op onberispelijke wijze voor (zie ook Stb.45 blz.3).
Deze prediking is - naar Genesis 6:3 - 120 jaar lang doorgegaan. Al die tijd bleef God in grote barmhar­tigheid en lankmoedigheid afwachten of er nog meerdere mensen zouden zijn dan Noach en zijn gezin, die op Zijn woorden zouden ingaan (naar 1Petr.3:20).
Noach zal - evenals de apostel Petrus in latere tijden - de mensen gedurende die 120 jaar hebben opgeroepen om tot berouw en bekering te komen, opdat hun zonden uitgedelgd zouden worden en er tijden van verade­ming zouden komen van het aangezicht des Heren (naar Hand.3:19).
Niet God, maar de mensen mochten tot berouw komen. Zij dienden zich af te keren van al het 'vleselijke'. Zo zouden ook zij genade kunnen vinden in de ogen des Heren. Dan zouden niet zij, maar hun zonden worden uitge­delgd en zouden er voor hen tijden van goddelijke verade­ming aanbreken.

Bouw

Maar de inzet van Noach bestond niet alleen uit een duidelijke, profetische en heilrijke ­prediking. Noach werkte tegelij­ker­tijd aan de bouw van een ontzagwek­kend groot schip, de ark. In woord en werk werd door Noach concrete invulling gegeven aan het behoud dat God in de nabije toekomst bedoelde.
Binnen deze ark zou ieder levend wezen veilig zijn voor het grote geweld dat het rijk der duisternis zou ontkete­nen. In deze ark zou God Zijn verbond met Noach oprichten (Gen.6:18) en uitwerken, Zijn belofte aan Adam en Eva gedaan, gestand doen, en Zijn werk in en aan mensen kunnen voortzet­ten. Over die plaats had God zijn zegen geboden, dáár zou het leven kunnen blijven bestaan (naar Ps.133:3). Opnieuw een door God aangewezen locatie op aarde, die verbonden was met een situatie in de hemel!

Ruimte

Deze ark is werkelijk ongelofelijk groot geweest. Als we aannemen dat de lengte van de el 60 cm is, heeft de ark de volgende afmetingen gehad: lengte 180 m, breedte 30 m, hoogte 18 m. De inhoud was ca. 97.000 m3; een overvloed aan ruimte voor Noach en zijn gezin, voor hen die zich gedurende de tijd van zijn prediking wilden bekeren en natuurlijk ook voor de vertegen­woordigers van alle diersoorten, die God wilde behouden.
Een gigantisch karwei, een levenstaak voor Noach en zijn zonen. Vol toewijding gaven deze mensen hun volle inzet en kracht aan deze zaak. Uiterst nauwgezet, zonder op enig punt af te wijken.

Dieren

Toen de ark uiteindelijk gereed en de tijd van prediking en toeberei­ding voltooid was, vond er een opmerkelijk en wonderlijk gebeuren plaats. Er kwamen op 'spontane' wijze allerlei dieren naar de ark toe.
Evenals destijds in het paradijs, toen God de dieren bij Adam had gebracht opdat deze hen allen een naam zou geven naar hun aard, leidde God ook nu de dieren naar één plaats, naar Noach, opdat deze hen in de gereedgeko­men ark zou opnemen. Wat een vreugde en een bevestiging voor Noach na al die jaren van 'te vergeefse' prediking.
God zal tussen alle dieren die op dat moment hebben geleefd, gezocht hebben naar de mooiste en beste vertegenwoordigers van de meest oorspronkelijke diersoorten. Exemplaren, waarin de duivelse degeneratie en verwording nog niet te ver had doorgewerkt. Dieren, die nog door Hem 'geroepen' en 'geleid' konden worden.

Van ver?

Vanwege het gelijkmatige en lenteachtige klimaat dat in die fase nog steeds over de gehele aarde heerste, zal het voor de dieren die naar de ark kwamen, niet nodig zijn geweest om duizenden kilometers af te leggen. De meeste dieren die God in de ark heeft doen gaan, zullen waarschijnlijk 'instinctmatig' al dicht bij de bouw­plaats van de ark, de plaats van heil en genade, hebben geleefd.
Deze 'gave' representanten zouden na de zondvloed aan de basis mogen staan van een hernieuwde ontwikkeling in de dierenwereld, waardoor er weer vele typen en allerlei variëteiten binnen de diverse soorten te voor­schijn zouden komen.
God heeft zèlf voor dit behoud van de dierenwereld gezorgd. Hij wist als Schepper van hemel en aarde precies welke dieren daarvoor nodig waren en hoeveel. Noach gaf hen allen een plaats in de ark, geheel zoals God het hem geboden had.

Uitsterven

In Studieblad 44 is reeds gesteld dat er gedurende de voortijd in de dierenwe­reld een duidelijk negatieve ontwikkeling heeft plaatsgevonden (blz.3,4), waardoor er dieren zijn ontstaan die qua vorm en aard volkomen afweken van het oorspronkelijke. Vooral bij de reptielen - de klasse, waartoe de slang (!) behoort - heeft dit tot uitzonderlijke monsters geleid. In die dieren lijkt de vloek het meest en diepst te hebben doorgewerkt.
Bij de dieren die door God naar de ark zijn geleid, zullen geen vertegen­woordigers zijn geweest van deze gedegenereerde en gedemoniseer­de diersoor­ten. Zij waren 'onbereikbaar' geworden. Zij konden geen functie meer hebben in de opbouw van de 'nieuwe' dierenwereld. De op dat moment levende exempla­ren zullen allen bij de zondvloed zijn omgekomen. Vele diersoorten zullen daarom door deze wereldcatastrofe zijn uitgestorven en derhalve na de zondvloed niet meer op aarde zijn voorgeko­men.

Teken

Voor de mensen van de voortijd zal dit gebeuren met de dieren een wonder­lijk teken zijn geweest. Maar ondanks alles verhardden zij hun hart en bekeerden zij zich niet. Zij wilden verbonden blijven met het wetteloze en gewelddadige. Zij hielden vast aan het onreine. En daarmee kozen zij willens en wetens voor het onheil dat hen op profetische wijze was aange­zegd.
De genadetijd die hen door God gegeven was om tot inkeer te komen, raakte op een einde. Zij zouden door hun verbondenheid met het rijk van Satan binnen zeer korte tijd onder de hemel verdelgd worden en met alles wat op de aarde was, omkomen. Zij zouden mèt de wereld waarin zij leefden, een prooi worden van de in hen wonende machten der duisternis.

Gehele aarde

Uit het feit dat aan het einde van de voortijd de (gehele) toenmalige wereld door het water is vergaan (naar 2Petr.3:6), blijkt dat de gehele aarde op dat moment bewoond moet zijn geweest.
De stad Ninevé zou worden omgekeerd vanwege de goddeloosheid van de mensen juist in die stad. Het zou een lokaal gebeuren zijn geweest, waarbij de mensen en steden in de omgeving gespaard zouden blijven.
Bij Sodom en Gomorra zien we hetzelfde geestelijke principe werkzaam. Wanneer daar maar tien rechtvaardigen waren geweest, zouden deze steden niet verwoest zijn. En bij deze verwoesting die in Genesis 19 staat beschreven, zijn geen andere mensen en andere steden of dorpen betrokken geraakt.
Wanneer er ten tijde van de zondvloed slechts een klein aantal mensen op aarde zouden zijn geweest en deze allemaal rondom de rivier de Eufraat zouden hebben gewoond, zoals sommigen menen, zou derhalve niet de gehele aarde verwoest zijn.
De zondvloed is een wereldomvattend gebeuren geworden, vanwege de godde­loosheid die op dat moment werkelijk wereldwijd ten top was gestegen.
Deze conclusie mag een bevestiging zijn van wat reeds eerder is gesteld: na verloop van ruim zestien eeuwen zal de mensheid - bestaande uit vele miljarden mensen - zich over de gehele aarde hebben verspreid (Stb.44 blz.7).

Rest

En de Here zei tot Noach: Ga in de ark, gij en geheel uw huis, want u heb Ik in dit geslacht voor Mijn aangezicht rechtvaardig bevonden (Gen.7:1). Noach had zijn werk op onberispelijke wijze voltooid. Hij was te midden van een ontaard en verkeerd geslacht rechtvaardig gebleven. Hem kon God behouden. En met hem zijn gezin en de dieren. Een klein overblijfsel, een rest. Voor God evenwel ruim voldoende om Zijn plan met mensen te laten doorgaan.
God zèlf sloot de deur achter Noach (vs.16). Met het sluiten van de ark werd een periode afgesloten; de genadetijd was voorbij. De zondvloed zou zeven dagen later beginnen.

Voorbeeld

In Hebreeën 11:7 staat dat Noach de ark eerbiedig heeft toebe­reid. De volkomen toewijding van Noach in woord en werk, met de inzet van al zijn krachten en vermogens, kwam tot uiting in deze algehele toeberei­ding.
En daarin is ­Noach opnieuw een voorbeeld voor ons, over wie het einde der eeuwen is gekomen (naar 1Cor.10:11).
Wij zijn in een tijd beland waarin de duisternis opnieuw hand over hand toeneemt. God zoekt ook nu naar mensen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat. Hij wil hen in en door Jezus Christus roepen en gereedmaken voor een grootse taak. Het gaat ook nu in deze eindtijd om een totale toeberei­ding in woord en werk, om de inzet van ons hele leven.
Wij mogen onder leiding van ons Hoofd op profetische wijze de volle gerechtig­heid prediken, daar zelf ten volle deel aan krijgen, en als levende leden van het Lichaam des Heren meebouwen aan de ark van de eindtijd, de Gemeente van Jezus Christus.
Binnen deze gemeente zal ieder levend wezen veilig zijn voor het grote geweld dat het rijk der duisternis aan het einde der tijden gaat ontkete­nen. In de gemeente zal God Zijn verbond met de mens in Christus uitwerken, en al Zijn beloften gestand doen. Over die plaats heeft God Zijn zegen geboden, dáár zal het leven kunnen blijven bestaan (naar Ps.133:3) en tot volle vrucht komen. Daar zal Jezus Zijn werk in en aan mensen kunnen voortzet­ten en gaan voltooien.

Overwinning

De gemeente zal door het werk van Jezus Christus niet alleen bestand zijn tegen het geweld van het rijk der duisternis. Zij zal dit rijk ook volkomen gaan overwinnen en isoleren, waardoor het uiteinde­lijk aan zijn eigen geweld te gronde zal gaan.
De aarde zal daardoor verlost worden van haar duivelse overheersers, waarna de wederoprichting aller dingen zijn beslag zal krijgen.
Voor dit heerlijke werk worden wij geroepen. Voor deze goddelijke taak mogen wij ons toebereiden.
Ik wil daar met hart en ziel op ingaan, deze genadetijd ten volle gaan verstaan en vol geloof, hoop en liefde voor Jezus Christus doorgaan. U ook?

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.