De schepping van de mens

Inleiding

In Genesis 1:26 maakt God zijn plan met mensen bekend. We hebben daar in het vorige Studieblad bij stilgestaan. In vers 27 gaat God deze gedachte uitvoeren: ‘En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen’. Opnieuw mogen we opmerken dat deze tekst uit Genesis 1 een overzicht geeft van de gebeurtenissen in deze scheppingsfase. In het tweede hoofdstuk worden een aantal details uitgewerkt. In vers 7 vinden we een close-up van de schepping van de man, terwijl in vers 21-22 het formeren van de vrouw wordt beschreven. Vanuit dit totaal kunnen we een beeld opbouwen van de door God geschapen mens.

Mensbeeld

Het is voor ons van groot belang om een goed ‘mensbeeld’ te hebben. Het geeft duidelijkheid over het functioneren van mensen in de geestelijke en de natuurlijke wereld. Het bepaalt ons bij de oorspronkelijke, door God ingeschapen menselijke vermogens. Het geeft visie op de relatie die wij als mensen mogen hebben met God. Het maakt een bewust leven in en vanuit de geestelijke wereld mogelijk. Het geeft zicht op wat God uiteindelijk met de mens bedoelt en hoe wij daar als mensen gestalte aan kunnen geven.
Het beeld dat wij van de mens hebben, is mede bepalend voor het beeld dat wij van God hebben. Een onjuist mensbeeld maakt een juist Godsbeeld onmogelijk. Het is om deze redenen dat de komende studies gewijd zullen worden aan dit onderwerp, om - waar mogelijk - alle sluiers te vernietigen en elke bedekking weg te nemen (naar Jes.25:7).

Uitgangspunt

In Genesis 2:7 staat: ‘Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen’. Bij het scheppen van de mens gebruikte God twee ‘materialen’: stof en geest. Alzo, op deze wijze, werd de mens een levend wezen. In dit vers komt het unieke van het wezen ‘mens’ naar voren. God schiep hem voor een functioneren in twee werelden. De hemel en de aarde zouden te zamen de omgeving zijn voor de mens. Van meet af aan werd de mens toegerust om werkzaam te zijn met en deel te hebben aan alles wat God geschapen had. Vanuit deze tekst kunnen we een mensbeeld gaan opbouwen.

Stof

De mens kreeg een natuurlijk, zichtbaar, stoffelijk lichaam, opgebouwd uit de elementen der aarde, om op aarde te kunnen functioneren. God gaf de mens ogen om te kunnen zien, oren om te kunnen horen, een mond om te spreken, verstand om de dingen die hij zou waarnemen te doorgronden, voeten om te lopen, handen om mee te werken ... Deze opsomming is verre van compleet; het natuurlijke lichaam van de mens is een prachtige schepping Gods die niet in enkele zinnen is te omschrijven. Het natuurlijke lichaam is niet iets minderwaardigs: God maakt geen minderwaardige dingen. Ons lichaam is voor de Here, en de Here voor het lichaam. Of weet gij niet dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest? Wij dienen God te verheerlijken met ons lichaam, schrijft Paulus (1Cor.6:13,19 en 20). Dat er in de bijbel gesproken wordt over een ‘vernederd lichaam’ wil niet zeggen dat God het zo heeft geschapen! De vernedering van de mens -en dus ook van zijn lichaam- is een gevolg van zijn zonde; hierdoor komt de mens onder de macht van de duivel en de dood. Het door God gegeven en geschapen lichaam is bestemd om verheerlijkt te worden; de mens zal dus ten volle deel gaan krijgen aan de heerlijkheid Gods (Fil.3:21)! De verlossing die God ons in Christus Jezus aanbiedt, doet dit oorspronkelijk bedoelde weer helemaal te voorschijn komen. Het lichamelijke is een wezenskenmerk van de mens; dit zal nooit verdwijnen. Zo heeft God ons geschapen.

Levensadem

Bij het formeren van de mens van stof uit de aardbodem, blies God de levensadem in zijn neus. Wat houdt dit in?
In het Hebreeuws staat hier een woord (neshamah) dat op andere plaatsen in het Oude Testament wordt vertaald met geest (Job 26:4 en Spr.20:27). De levensadem is dus niet iets stoffelijks, maar iets geestelijks. In Jesaja 57:16 (SV) wordt het woord ‘neshamah’ vertaald door ziel. God geeft de mens dus iets dat met woorden als levensadem, geest en ziel kan worden omschreven. Met het inblazen van de levensadem wordt dus het formeren van de innerlijke mens aangeduid, opgebouwd uit de elementen van de hemel, om het functioneren van de mens in de geestelijke wereld mogelijk te maken.
Kunnen we ons nog een duidelijker voorstelling vormen van die innerlijke mens? Wat verstaan we onder de geest des mensen, onder de menselijke ziel, onder de levensadem of levensgeest?
Opnieuw willen we hier de bijbel op naslaan. Paulus spreekt over het geestesoog van de mens (Ef.1:18 Br). Van Jezus wordt gezegd dat Hij in de geest zag (Mar.2:8). De geest van de mens kan dus ‘zien’; hij heeft geestelijke ogen. In de eerste hoofdstukken van Openbaring komt regelmatig de volgende uitspraak voor: wie oren heeft, die hore. De mens heeft dus naast natuurlijke ogen en oren, óók geestelijke zintuigen waarmede hij kan waarnemen in de geestelijke wereld. De mens kan in de geestelijke wereld iets ‘aangrijpen’; hij heeft dus geestelijke handen. In Efeziërs 6 worden we opgeroepen de geestelijke wapenrusting aan te doen, onze innerlijke mens hiermee te bekleden. Paulus spreekt in dat hoofdstuk niet over onze natuurlijke handen, voeten, hoofd en lendenen, maar over onze geestelijke. In Johannes 13:21 staat dat Jezus ontroerd was in de geest... Zijn geestelijk hart was geraakt. Een mens heeft dus niet alleen een natuurlijk, maar ook een geestelijk hart. In deze zin mogen we ook de oproep in Spreuken 23:26 verstaan: ‘Mijn zoon geef Mij uw hart’. Het gaat hier om ons ‘geestelijk hart’, om de kern van ons leven. In het volgende artikel zullen we dieper op dit geestelijk hart ingaan.
Evenals in onze studie over de engelen komt ook nu -bij het nadenken over de innerlijke mens- heel duidelijk het beeld van een lichaam naar voren. Onze innerlijke mens heeft dus ook de gedaante van een lichaam. De mens heeft evenals de engelen Gods geestelijke ogen en oren. Hij kan evenals de engelen in de geestelijke wereld spreken met een geestelijke mond. Hij heeft een geestelijk hart en geestelijke handen en voeten. De mens heeft evenals de engelen een geestelijk lichaam door middel waarvan hij in de geestelijke wereld kan functioneren. Dit geestelijk lichaam is eveneens kenmerkend voor het wezen ‘mens’. Zo heeft God hem geschapen.

Geestelijk lichaam

In 1 Corinthiërs 15:44 (SV) ondersteunt Paulus deze gedachte over de mens: Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. Hij spreekt niet over het krijgen van een geestelijk lichaam, maar over het hebben ervan. De mens heeft een natuurlijk lichaam en een geestelijk lichaam. Dezelfde Paulus spreekt in een andere brief over de mens als een geest-ziel-lichaam wezen (1Thes.5:23). Deze twee beschrijvingen zijn uiteraard niet met elkaar in tegenspraak; zij vullen elkaar aan.
De geest en de ziel van de mens vormen tezamen de innerlijke mens, het geestelijk lichaam. Dit geldt ook voor de andere schriftplaatsen waar termen als hart, levensadem, levensgeest worden gebruikt. De innerlijke mens in zijn totaliteit wordt in de bijbel beschreven als iets waarvan het natuurlijk lichaam een beeld is. De uitdrukking ‘geestelijk lichaam’ die door Paulus wordt gebezigd, geeft dit het duidelijkst aan. Daarnaast komt hierin ook het ondeelbare van de innerlijke mens op de meest eenvoudige en klare wijze naar voren. Een lichaam is een eenheid; het is niet op te splitsen in losse onderdelen. Dan is het geen lichaam meer.
De geest en de ziel zijn dus geen twee aparte, los van elkaar staande ‘delen’ van de mens; het zijn twee woorden die tezamen één geheel beschrijven: het geestelijk lichaam. En het is dit geestelijk lichaam dat als ‘neshamah’ werkzaam is in het natuurlijk lichaam en er een eenheid mee vormt. Door deze verbondenheid leeft de mens wordt de ‘stof’ levend, bezield.
In komende artikelen zullen we alles wat des mensen is gaan bezien vanuit dit beeld. We willen op dit moment heel duidelijk stellen dat we de term ‘geestelijk lichaam’ van Paulus uit 1 Corinthiërs 15 zullen meenemen in alle verdere overwegingen. Overal waar in de bijbel gesproken wordt over de geest, of de ziel, of over geest en ziel, over de levensgeest of levensadem, of over de innerlijke mens, willen we denken aan het geestelijk lichaam van de mens, omdat dit ons het meeste zicht geeft op de realiteit in de geestelijke wereld.

Uniek

God schiep de mens voor een leven in twee werelden. Hij gaf de mens bij diens schepping een natuurlijk lichaam en een geestelijk lichaam met daarin alles wat nodig was om de bedoeling van God met zijn leven te kunnen realiseren.
De mens is niet alleen geschapen voor een puur natuurlijk bestaan op aarde zoals de dieren des velds; die zijn geformeerd uit de aardbodem, uit het stof der aarde (Gen.2:19). Dieren hebben geen ‘neshamah’ voor een bestaan en een bewust functioneren in de geestelijke wereld. Hierin onderscheidt de mens zich dus heel duidelijk van al het andere dat op de aarde geschapen is.
Uit het feit dat God de mens een stoffelijk lichaam gaf, mogen we afleiden dat de mens ook niet is geschapen voor een puur geestelijk bestaan, zoals de engelen Gods. De engelen zijn in het aanzijn geroepen voor een bestaan in de hemel; daartoe hebben zij een geestelijk lichaam (Stb.3).
De mens is geschapen en bestemd voor een leven in twee werelden tegelijk. Dat is het unieke van het wezen ‘mens’.

Alle mensen

Ieder mens heeft derhalve vanaf den beginne een natuurlijk lichaam waarmee hij op aarde functioneert en een geestelijk lichaam waarmee en door middel waarvan hij tegelijkertijd -bewust of onbewust- in de hemel, de geestelijke wereld functioneert. Zo is de mens geschapen.
Alle mensen hebben vanaf het allereerste begin van hun bestaan één leven in twee werelden tegelijk. Zij worden vanuit twee werelden beïnvloed. De meeste mensen zijn zich dit niet (meer) bewust. Dat is het gevolg van de reeds eeuwen durende beïnvloeding vanuit het rijk der duisternis die met de zonde de wereld is binnengekomen. Hierdoor is de mens verduisterd in zijn denken en vervreemd geraakt van de oorspronkelijke gedachten en de bedoelingen van God met zijn leven (Ef.4:17).
Het is dus niet zo dat de mens als een puur natuurlijk wezen op aarde begint en pas na wedergeboorte een bestaan in de hemel verkrijgt. Ook is het onjuist om te veronderstellen dat de mens uiteindelijk gaat veranderen in een puur geestelijk wezen. We zullen daarom opnieuw inhoud moeten gaan geven aan begrippen als ‘natuurlijk’, ‘wedergeboorte’, ‘(on)geestelijk’, ‘vlees’. We zullen ook een onderscheid dienen aan te brengen tussen de termen ‘geestelijk lichaam’ en ‘verheerlijkt lichaam’. In de komende artikelen zullen al deze zaken aan de orde komen.

Bewust worden

De mens is het hoogste wezen dat God geschapen heeft. Hij mag deelhebben aan alles wat op aarde en in de hemel door God voor hem is bereid. Het is voor ons, als kinderen Gods, van groot belang dat wij dit (gaan) beseffen. Wij hebben één leven in twee werelden tegelijk. We behoeven geen ‘overstapje’ te maken van de aarde naar de hemel om met God contact te zoeken en te hebben. Wij mogen ‘alles’ doen in de naam des Heren (Col.3:17); wij mogen onophoudelijk bidden (1Thes.5:17), dus voortdurend bezig zijn vanuit onze positie in de hemelse gewesten in Christus (Ef.2:6). Te midden van allerlei zaken die onze aandacht vragen, mogen wij voortdurend onze aandacht vestigen op Hem (Heb.12:3).
Het gaat er om dat wij ons van deze dingen bewust worden en er naar gaan leven in de praktijk van elke dag. Dan zal de God des vredes ons geheel en al kunnen heiligen en zal geheel onze geest, ziel en lichaam -dus ons geestelijk en natuurlijk lichaam, onze totale mens- bij de komst van onze Here Jezus Christus in allen dele onberispelijk bewaard zijn (1Thes.5:23). Wat God voor ogen had toen Hij in den beginne de mens schiep, zal dan in alle volheid gezien worden.

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.