De innerlijke mens

Inleiding

In het vorige artikel is de schepping van de mens aan de orde geweest. Daarin is een basis gelegd voor de opbouw van een bijbels mensbeeld. De mens is door God geschapen met een natuurlijk en een geestelijk lichaam.
We willen nu onze aandacht gaan wijden aan de verschillende termen die in de bijbel voorkomen en die tezamen een beschrijving geven van de innerlijke mens, dus van het geestelijk lichaam van de mens. We zullen hierbij niet alleen dienen te lezen wat er staat, maar ook te verstaan wat we lezen (naar Hand.8:30).

Hart

Het woord ‘hart’ duidt te allen tijde iets centraals aan. Het is een middelpunt, een centrum, een kern. We kennen de uitdrukkingen ‘hartje Amsterdam’ en ‘hartje winter’; we spreken over het ‘hart’ van een cirkel.
In de bijbel wordt met het hart van de mens meestal het geestelijk hart bedoeld en ook daarmee wordt de kern van het wezen ‘mens’ aangeduid. Ons geestelijk hart vormt de kern, het middelpunt van ons geestelijk lichaam; het is verborgen in het geestelijk lichaam. We kunnen ons hiervan een goede voorstelling maken door te denken aan de plaats van ons natuurlijk hart in ons stoffelijk lichaam.

Oude Testament

In het Oude Testament worden voor het woord hart verscheidene Hebreeuwse woorden gebruikt. De meeste daarvan hebben uitsluitend de betekenis ‘hart’ en ‘binnenste’ en worden dan ook als zodanig vertaald.
Er is evenwel één woord dat hierop een uitzondering vormt: ‘nèfesj’. De hoofdbetekenis hiervan is ziel; in de King James vertaling wordt het 428 maal in deze betekenis aangetroffen. Daarnaast wordt ‘nèfesj’ 15 maal vertaald door hart (Young's Analytical Concordance).
In Nederlandse vertalingen zien we op verscheidene plaatsen beide woorden voorkomen. In 2 Samuël 3:21 wordt in de Statenvertaling en de Lutherse vertaling het woord ziel gebruikt, terwijl in de Leidse vertaling en de vertaling van Obbink het woord nèfesj door hart wordt vertaald. In Psalm 10:3 zien we iets soortgelijks: de Statenvertaling kiest ziel; Leidse vertaling en NBG bezigen hart. Vergelijk ook de diverse vertalingen van de aanhef van Jesaja 26:9 en van het tweede gedeelte van Ezechiël 24:25; ook hier komen hart en ziel beide voor als vertalingen van ‘nèfesj’.
Op grond van al deze teksten kunnen we een voorzichtige conclusie trekken: de woorden hart en ziel zijn in een aantal gevallen blijkbaar synoniem.
Het is opmerkelijk dat het Hebreeuwse woord voor geest, te weten ‘ruach’, nergens vertaald wordt door hart. We vinden in het OT met behulp van woordstudies geen grond voor een gelijkwaardigheid van de termen hart en geest.

Nieuwe Testament

In het Nieuwe Testament treffen we dezelfde situatie aan. Het Griekse woord ‘kardia’ betekent letterlijk ‘hart’ en het wordt in alle gevallen als zodanig vertaald.
Daarnaast zijn er plaatsen waar een ander grondwoord staat. Wanneer Paulus ons oproept de wil Gods van harte te doen (Ef.6:6), ja al ons werk van harte te verrichten, als voor de Here (Col.3:23), dan staat hier in de grondtekst het woord ‘psyche’, letterlijk ziel. Opnieuw is het opmerkelijk dat het Griekse woord voor ‘geest’ - pneuma - nergens vertaald wordt door ‘hart’.
Het NT ondersteunt dus de conclusie die we zojuist vanuit het OT trokken; de bijbel geeft één beeld van de innerlijke mens. We mogen hart en ziel (gaan) zien als twee woorden die tezamen één zaak aanduiden.

Hart en ziel

In Lucas 1:46 zegt Maria: Mijn ziel maakt groot de Here, terwijl de Psalmist uitroept: Ik zal U loven met mijn ganse hart (9:2). De overeenkomst tussen beide schriftplaatsen moge duidelijk zijn.
Hetzelfde vinden we in Psalm 94:19 en 39:4. Ook in die gevallen waarin niet hetzelfde woord in de grondtekst staat, is het mogelijk de gelijkwaardigheid van de woorden hart en ziel te ontdekken. Ook de ziel duidt iets centraals aan; met de ziel wordt dus de kern, het hart, het wezen van de mens bedoeld.
In het dagelijks spraakgebruik kennen we uitdrukkingen als ‘de ziel van de beweging’, of ‘de ziel van een touw’, waarin opnieuw de ‘centrumfunctie’ opvalt. Het is voor onze beeldvorming van de innerlijke mens van groot belang dat we de gedachte dat hart en ziel vrijwel synoniem zijn, goed vasthouden.

Geest en ziel

In Studieblad 6 hebben we gezien dat de geest en de ziel van de mens te- zamen diens geestelijk lichaam vormen. Als we nu het bovenstaande hiermee combineren, komen we tot het volgende. De ziel is het geestelijk hart van de mens, het hart van het geestelijk lichaam; de ziel vormt de kern, het middelpunt van het geestelijk lichaam; het is verborgen in het geestelijk lichaam.
Anders gezegd: de ziel vormt het centrum, het binnenste van de geest; de ziel wordt omhuld door de geest, zoals het hart door het lichaam wordt omhuld. De ziel is de kern van de geest, zoals de pit de kern is van de vrucht. In dit beeld wordt de eenheid van geest en ziel duidelijk; zij zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het is één onstoffelijk geheel; geest en ziel zijn uit hetzelfde ‘materiaal’ geformeerd. De menselijke geest ‘verdicht’ zich als het ware in het centrale deel tot ziel. We kunnen het ook zo formuleren: de bijbel geeft het binnenste, het hart, de kern van de menselijke geest een aparte naam: ‘ziel’. We komen hier dadelijk op terug.
We zien op grond van het voorgaande dat in de term ‘geestelijk lichaam’ inderdaad alle andere woorden voor het innerlijk van de mens samengevat kunnen worden en dat de ‘structuur’ van de innerlijke mens, de samenhang tussen geest en ziel, hierin duidelijk wordt.

Omhulling

Is er in de bijbel een plaats te vinden waarin dit beeld van de innerlijke mens wordt ondersteund?
In zijn eerste brief schrijft de apostel Petrus over ‘de verborgen mens uws harten, met de onvergankelijke tooi van een zachtmoedige en stille geest’ (1Pe.3:4). In de Canisiusvertaling wordt gesproken over de verborgen mens van het hart in de onvergankelijke tooi van een zachtmoedige en ingetogen geest. In deze woorden van de apostel vinden we een bevestiging van het beeld van de innerlijke mens. De verborgen mens van het hart duidt op het verborgen hart in de mens, het diepste innerlijk, de ziel, het meest wezenlijke van de mens. Deze kern is getooid in de geest, wordt dus omhuld dóór de geest en is dus het centrale ‘gedeelte’ vàn de geest. Deze woorden sluiten volledig aan op het beeld dat we hebben opgebouwd van het geestelijk lichaam.

Persoonlijkheid

De mens is een geest-ziel-lichaam wezen, een persoon met een geestelijk en een natuurlijk lichaam, bestemd voor en instaat tot een leven in twee werelden tegelijk. Dit leven is niet gedeeld. De door God geschapen mens heeft geen twee persoonlijkheden; hij is één mens, één persoon, met één wezen en één leven.
Waar zetelt deze persoonlijkheid? De bijbel geeft het antwoord: Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens (Spr.4:23), daaruit komt alles voort. In het hart, de ziel, het binnenste van de mens zetelt zijn persoonlijkheid. Van binnenuit, vanuit het meest centrale ‘deel’ in de mens komen alle impulsen van het leven. Daar worden de gedachten ontwikkeld, de woorden gevormd. Daar ontspringen de gevoelens, daar wortelt het geloof en de liefde, daarin zetelen alle menselijke vermogens; het hele leven gaat daarvan uit.
In het hart van de mens wordt ook alle van buiten komende informatie verwerkt, alles wat via de zintuigen waargenomen en opgevangen wordt. Om een compleet mensbeeld te verkrijgen dienen we ook de werking van deze vermogens te beschrijven. In volgende artikelen zullen de zojuist genoemde gedachten rondom het functioneren van de mens verder worden uitgewerkt en zullen we ook aandacht besteden aan de wijze waarop wij ons hart, ons diepste wezen kunnen en mogen behoeden boven al wat te bewaren is.

Verschil met de engelen

Het is goed om op dit moment nog een keer de vergelijking te maken met de engelen. We hebben gesteld dat engelen personen zijn in de geestelijke wereld met een eigen persoonlijkheid die zetelt in hun geestelijk hart, het hart van hun geestelijk lichaam (Stb.3). De overeenstemming op dit punt met het geestelijk lichaam van de mens is duidelijk.
In de bijbel wordt evenwel nergens gesproken over ‘de ziel’ van een engel. Ik meen dat dit te maken heeft met het verschil tussen mensen en engelen. Het geestelijk hart van de mens wordt in de bijbel niet zonder reden aangeduid met ‘ziel’. Daarin ligt het meest wezenlijke van het wezen ‘mens’ besloten! Doordat de menselijke geest in zijn diepste kern bestaat uit de menselijke ziel, is het mogelijk het onzienlijke, het onstoffelijke te verbinden met het zienlijke, het stoffelijke. Anders gezegd: de ziel verbindt geest met stof, de geest met het lichaam. Met nòg andere woorden: doordat in de menselijke geest de ziel ligt besloten, heeft het geestelijk lichaam van de mens het vermogen een eenheid te vormen met het natuurlijke lichaam en kan zij daarin als ‘neshamah’ functioneren (Stb.6).
Het geestelijk hart van de mens is van een hoger niveau dan van een engel; zo heeft God het bedoeld en geschapen! Engelen kunnen geen stoffelijke gedaante, geen natuurlijk lichaam aannemen. Zij hebben geen ziel en zijn dus ook geen ‘zielen’; zij zijn geesten en geen ‘mensen’. Zij hebben geen vlees en beenderen zegt Jezus in Lucas 24:39.
Er is in deze vergelijking nog een punt van onderscheid te maken. Het geestelijk lichaam van de mens, zijn geest met daarin de ziel als hart, heeft de mogelijkheid tot groei in zich. Ook dit is iets dat God als vermogen in de mens, in diens wezen heeft gelegd. Engelen hebben deze mogelijkheid niet; in hun geestelijk hart is dit vermogen niet ingeschapen. Het geestelijk hart van de mens is dus typisch ‘menselijk’; het draagt alle vermogens die God aan de mens heeft gegeven. Het woord ‘ziel’ is representatief voor het mens-zijn; het beschrijft -nauwkeuriger dan het meer algemene woord ‘hart’- het wezen van de mens.

Aanduiding voor kern en geheel

De bijbel spreekt vaak over de ziel. Het gevaar bestaat dat wij met het lezen en citeren van deze teksten een voorstelling krijgen van iets ‘aparts’; een deel van ons dat een eigen, min of meer zelfstandig bestaan leidt. Uitspraken als ‘mijn ziel wil niet mee’ en ‘met de geest heersen over de ziel’ zijn hierdoor ontstaan. Volgens een bepaalde zegswijze schijnt het zelfs mogelijk te zijn ‘met je ziel onder je arm te lopen’. Als we de menselijke ziel blijven bezien vanuit de omschrijving die het woordenboek eraan geeft (gevoel, wil en verstand), komen we niet verder; integendeel, we verliezen dan het zicht op de werkelijkheid in de geestelijke wereld.
Het woord ziel is representatief voor het meest wezenlijke van het mens-zijn, maar het is óók een aanduiding voor de mens in het geheel. Dit wordt heel duidelijk als we bijvoorbeeld in Psalm 3:3 de Statenvertaling vergelijken met het NBG: ‘velen zeggen van mijn ziel’ respectievelijk ‘velen zeggen van mij’. Volgens Young wordt in het OT het woord ‘nèfesj’ in de Engelse bijbel, naast de vertalingen die reeds eerder genoemd zijn, ook 30 keer vertaald met ‘person’ , dus met ‘persoon’ (Lev.27:2), ‘mens’ (Gen.14:21), en daarnaast nog eens 119 maal met ‘leven’ (zie bijv. Ps.31:14 SV en NBG). Dit vinden we ook terug in het NT, bijvoorbeeld in Marcus 8:37 (SV en NBG). Geen wonder dat een bepaald aantal mensen vaak wordt aangeduid met ‘zoveel zielen’ (zie bijv. Ex.16:16). Het woord ‘ziel’ vertoont in dit opzicht gelijkenis met het woord ‘wezen’; beide woorden dragen de betekenis van iets centraals, iets kernachtigs, maar bedoelen ook een geheel weer te geven.
We spreken over het wezen ‘mens’, de mens in zijn totaal: een geest-ziel-lichaam wezen. Daarnaast kunnen we ook spreken over het wezen vàn de mens en dan bedoelen we ‘het meest wezenlijke van het wezen mens’, zijn hart, zijn ziel. In één woord worden kern en totaal verbonden; het drukt heel mooi de eenheid van de door God geschapen mens uit.

Bijbels taalgebruik

Wij kunnen niet langer afstandelijk spreken over ‘mijn ziel’; we hebben het dan over onszèlf. Als Maria uitroept: Mijn ziel maakt groot de Here en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland (Luc.1:47), zal haar gezicht gestraald hebben, ja zal zij in alle vezelen van haar bestaan de geweldige blijdschap over het heil van God ervaren hebben. De ziel kan niet alléén de Here groot maken, de geest kan zich niet alléén verblijden. De mens als totaal maakt de Here groot, de gehele mens verblijdt zich.
Als mijn ziel niet mee wil, dan wil ik niet mee. Als mijn ziel ‘eronder zit’, zit ik eronder. Dit geldt ook voor de geest en het lichaam. Mijn geest denkt niet alléén, ik denk en hierbij is alles betrokken. Als mijn lichaam rust nodig heeft, heb ik rust nodig. Op deze wijze dienen wij de bijbel te lezen. Dan verstaan wij wat we lezen. Als onze linkerhand niet mag weten wat onze rechterhand doet (Mat.6:3), betekent dit niet dat beide handen afzonderlijk van elkaar kunnen denken en handelen; Jezus bedoelt dat het geven van aalmoezen onopvallend dient te gebeuren.
Het taalgebruik in de bijbel kan soms aanleiding geven om toch aan afzonderlijk functionerende delen in de mens te denken. Paulus schrijft over het geloof dat zich op God richt (1Thes.1:8). Maar hiermee bedoelt hij niet een zelfstandig functioneren van het geloof; hij spreekt de Thessalonicenzen, de mensen aan die zich in geloof op God richten.
Als mijn mond heeft gesproken, heb ik gesproken; als mijn oren mogen horen en mijn ogen mogen zien (naar Mat.13:16) functioneren mijn oren en ogen niet afzonderlijk, maar mag ik horen en zien wat er in de geestelijke wereld aan de orde is. Dit geldt feitelijk voor alle plaatsen waar in de bijbel gesproken wordt over de geest van de mens, of over zijn ziel, zijn hart, zijn lichaam, zijn liefde, zijn geloof of een ander vermogen.... Steeds gaat het over de mens.
Wij willen hiervan doordrongen raken en blijven; dan kan ons mens-zijn volledig tot zijn recht komen. Wij willen elke oude voorstelling over ziel en geest (waarbij de ziel er vaak niet goed afkomt) loslaten en de mens gaan zien zoals God hem heeft gemaakt. Elke lering waarbij de ziel als ‘minderwaardig’ wordt gekenmerkt, stamt uit het rijk der duisternis: dààr ligt de oorsprong van elke verwerpende gedachte over het unieke wezen van de mens.

Conclusie

De mens is een unieke schepping Gods, het hoogste wezen dat in hemel en aarde door God is geformeerd. De innerlijke mens is een prachtige ‘samenstelling’ van ziel en geest, waarbij het meest wezenlijke van de mens, zijn ziel, als hart functioneert in zijn geest, het hart vormt van zijn geestelijk lichaam. De innerlijke mens is niet gedeeld; ziel en geest hebben geen afzonderlijk bestaan. De mens is een eenheid van geest, ziel en lichaam met één hart en één wil; hij heeft één leven. De persoonlijkheid van de mens zetelt in zijn diepste innerlijk en doortrekt van daaruit alle vezelen van het geestelijk en natuurlijk lichaam. Het woord ziel is het meest kenmerkend voor het wezen ‘mens’, geen ander schepsel wordt als zodanig aangeduid. Met ‘ziel’ wordt zowel de kern van de persoon, als de persoon in zijn totaliteit bedoeld; ook dit is niet te scheiden.
We hebben tot nu toe alleen nog maar gesproken over de opbouw, de structuur van de innerlijke mens. Het functioneren van mensen in twee werelden tegelijk - met inzet van alle ingeschapen vermogens - komt nog aan de orde. Dit is nodig om een compleet bijbels mensbeeld te verkrijgen.
Voordat we hiertoe overgaan, zullen we eerst het tot nu toe ontwikkelde mensbeeld gaan vergelijken met het beeld dat wij van God hebben. Het mensbeeld en het Godsbeeld dienen nauwkeurig met elkaar overeen te komen: de mens is geschapen naar Gods beeld (Gen.1:27). In het volgende artikel zullen we hierop ingaan.

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.