Adam en Christus

Inleiding

Vanaf Studieblad 1 zijn we bezig met de bespreking van de grote lijn in het plan van God met mensen. De belangrijke gebeurtenissen die in de eerste hoofdstukken van het boek Genesis beschreven staan, hebben daarbij veel aandacht gekregen. Niet alleen de feiten op zich, maar bovenal ook de betekenis en de gevolgen daarvan.

Driemaal is vanwege de actualiteit van het onderwerp een 'sprong' gemaakt naar het heden: in Studieblad 6 t/m 20 ten aanzien van 'het mensbeeld', in Studieblad 22 t/m 27 in verband met het zicht op 'Gemeente' en tenslotte in Studieblad 51 t/m 62 in het kader van de toepassin­gen van het evangelie voor de mens die deel wil uitmaken van de gemeente van de levende God.

Overgang

In dit artikel willen we nog eenmaal terugkeren naar het boek Genesis. Met het doel om vanuit het zicht op 'de eerste dingen' nu een definitie­ve overgang te gaan maken naar de nieuwtestamentische feiten.

Het gaat in het Studieblad niet zozeer om het uitspitten van allerlei zaken en gebeurtenissen die in het Oude Testament zijn beschreven. Het gaat om het verkrijgen van een goed en helder inzicht in het plan van God, een kunnen denken vanuit het oorspronkelijke en dat kunnen toepassen in alle zaken van heden en toekomst.

Het uiteindelijke resultaat van de geestelijke ontwikkeling in mens en schepping zal geheel gaan overeenkomen met het oorspronkelijke plan en doel van God met de mensheid. Dat staat vast. God zal zijn alles in allen (1Cor.15:28).

Christus

Dit zal tot stand komen door het werk van de Christus Gods. De mens die door God daartoe is aangewezen en door Hem op deze hoge en centrale plaats is gesteld. De mens die door God tot Christus is gezalfd, tot Here is gemaakt en als Hoofd aan de Gemeente is gegeven.

Deze Christus zal alle benodigde voorbereidingen voor de grote volheid der tijden treffen, alle gelovigen daarin leiden en inspireren en Zijn gehele Gemeente daartoe opvoeren. Hij zal de voleindiging van het plan van God mogelijk maken.

Dit is het geheimenis van Gods wil. Dit is van den beginne het voornemen Gods, om, ter voorberei­ding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten (Ef.1:10).

Centraal

De Christus staat daarom centraal in Gods plan. Alles draait in die voorbereidingsfase om Hem. Hij wordt daarom door de apostel Paulus de eerstgeborene van de ganse schepping genoemd (Col.1:15), degene die als eerste in de ge­dachte Gods - de Logos - is geweest, en rondom wie al het andere is gegroepeerd en geformeerd. Niet dat God in letterlijke zin is begonnen met het formeren van de Christus; God schiep eerst de hemel en de aarde en pas daarna de mens. Paulus bedoelt dat alle dingen die in de hemelen en op de aarde zijn, tot Hem en door de gedachte aan Hem door God zijn geschapen, de zichtbare en de onzichtba­re, hetzij tronen, hetzij heer­schappijen, hetzij overheden, hetzij machten (vs.16). In die zin is Hij, de Christus, vóór alles, en hebben alle dingen hun bestaan in Hem (vs.17).

Gezalfde

Het woord Christus (Christos) is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord Messias (Mashiach). Beide woorden hebben één en dezelfde betekenis: gezalfde. In het Oude Testament komt dit woord 39 keer voor. Het wordt daar ten aanzien van steeds andere en soms zelfs voor meerdere personen tegelijk gebruikt. In Leviticus 4:3 is sprake van een gezalfde priester, in Psalm 2:2 over de Here en zijn gezalfde. In Psalm 105:15 staat: Raakt mijn gezalfden niet aan; letterlijk dus: raakt mijn 'messiassen' niet aan.

Op twee plaatsen blijft het woord onvertaald: er is dan op profetische wijze sprake van de Messias (Dan.9:25,26 SV). Het NBG geeft ook op deze schriftplaatsen 'gezalfde'.

Vanuit de woordbetekenis en ook het woordgebruik blijkt dat 'messias' geen eigennaam kan zijn van één bepaald persoon. Het woord duidt op een functie, een bepaalde plaats in het plan van God. Het is een karakterisering van een bepaalde positie en taak. Het is een aanspreektitel en geen eigennaam.

Nieuwe Testament

Dit blijkt ook in het Nieuwe Testament. Het griekse woord Christos komt daarin 569 keer voor. Niet als eigennaam voor de mens Jezus, maar als functieaanduiding en aanspreektitel voor Hem.

Petrus komt er door openbaring van Godswege achter dat Jezus 'de Christus' is (Mat.16:16). Hij ziet de plaats en positie van de mens waar hij zo intensief mee omging, Jezus, in het plan van God. En daarom noemt hij Jezus zo!

In het boek Handelingen staat dat de discipelen zonder ophouden leerden en verkondigden dat de Christus Jezus is; dat Hij het is, waarop het volk zolang had gewacht (5:42). Saulus bracht de Joden te Damascus in verwar­ring door te bewijzen dat deze de Christus is (Hand.9:22). Iets soortge­lijks staat ook in hoofdstuk 18:5 en 28.

Johannes besluit zijn evangelie met de woorden: Opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus (20:31). In zijn eerste brief schrijft hij: Een ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren (5:1).

In Openbaring 11:15 (SV) staat: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid. Het NBG zegt hier: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde! In hoofdstuk 12:10 staan soortge­lijke woorden.

Naam

Het woord Christus is zo geheel verbonden en ééngeworden met de naam Jezus, dat het in onze oren als een eigennaam is gaan klinken. En in zekere zin is dat ook wel terecht. Deze titel behoort vanaf Zijn doop in heilige Geest tot in alle eeuwigheden onvervreemdbaar bij Hem. Niemand anders zal zo aangesproken, zo genoemd worden. Jezus is de Christus, onze Christus geworden; Hij heet voor ons gewoon zo: Jezus Christus!

We mogen Hem ook met die 'naam' aanspreken. Daar is niets verkeerds aan. Wel dienen we de oorspronkelijke betekenis van dit woord te blijven vasthouden, anders worden bepaalde schriftplaatsen opeens heel moeilijk en lijken deze teksten een pré-existentie van Jezus aan te geven (zoals het reeds eerder geciteerde gedeelte uit Colossenzen 1).

Wanneer we voor ogen houden dat Jezus in zijn leven alle funkties van het Christus-zijn heeft ingevuld en daarmee de centrale positie in het plan van God heeft ingenomen, vervallen deze 'moeilijkheden' en blijken ook deze teksten bij te dragen tot een goed verstaan van het oorspronkelijke plan van God.

Waarom Jezus?

Waarom is Jezus de Christus geworden? Was dat van meet af aan Gods bedoeling? Vele gelovigen denken dit en menen zich daarin op de Schrift te kunnen baseren. Vooral het gedeelte 1 Corinthiërs 15:45-49 wordt dan naar voren gehaald.

Paulus spreekt in dit hoofdstuk over de opstanding der doden. Vanuit dit perspectief schrijft hij over de noodzakelijkheid van de komst en het werk van Jezus, en over de overeenkomsten en verschillen tussen de eerste en deze laatste Adam.

De opstanding der doden vormt een onderdeel van de van God gegeven oplossing voor het zondeprobleem. De dood is door de zonde de wereld binnengekomen (naar Rom.5:12). En hierdoor moesten alle mensen de heerlijk­heid Gods derven (Rom.3:23). Indien Adam niet tot zonde was gekomen, zou er voor de mensheid van sterven en van een komen in het dodenrijk geen sprake zijn geweest. En zou de opstanding der doden niet nodig zijn geweest om de heerlijkheid Gods te beërven. Er zou sprake zijn geweest van een doorgaande geestelijke ontwikkeling naar volwassen­heid en heerlijkheid.

Adam

In deze ontwikkeling zou de Christus-functie bestemd zijn voor de eerste mens die tot geestelijke volwassenheid zou komen en als eerste gedoopt kon worden in de Geest Gods, en daarmee gezalfd kon worden tot Messias en Christus.

Wanneer er geen zonde was gekomen in het leven van Adam, zou zijn geeste­lij­ke ontwikkeling bij de boom des levens rechtstreeks naar dit punt hebben geleid. Hij zou de Messias zijn geworden, de Christus, het Hoofd van de Gemeente van de levende God.

De eniggeschapen zoon van God, Adam, zou de hoogste en meest centrale positie mogen gaan innemen te midden van alle overige mensen. We hebben daar reeds eerder bij stilgestaan (Stb.22/4, 38/4, 41/6).

Afgebroken

Deze ontwikkelingslijn is door toedoen van Satan ruw doorbroken. We zijn daar uitvoerig op ingegaan (Stb.32 t/m 37). Door zijn zonde kon Adam niet verder komen in zijn groei naar de geestelijke volwassen­heid. De doop in heilige Geest bleef buiten bereik. Hij zou gaan sterven, tot stof wederke­ren. Hij was gevallen in oneer, niet meer in staat om deel te krijgen aan de heerlijk­heid van God. In zijn bestaan hadden zwakheid, onvolko­menheid, verganke­lijkheid, sterfelijkheid hun intrede gedaan. Hij bleef steken, kon niet meer verderkomen dan het niveau van een levende ziel. Vandaar dat Paulus schrijft: De eerste mens, Adam, werd een levende ziel (1Cor.15:45). De Statenver­taling zegt: De eerste mens, Adam, is geworden tot een levende ziel. Het duidt op de uitkomst van het ontwikkelingsproces in het leven van Adam en niet op de toestand waarin hij is gefor­meerd. Dan zou er gestaan hebben: de eerste mens, Adam, was een levende ziel.

Onbereikbaar

De Christus-positie bleef onbereikbaar voor Adam en voor allen die uit hem voort zouden komen. Niemand zou meer volmaakt geheiligd kunnen worden door zijn ouders. Niemand zou dus zonder zonde kunnen blijven. Allen zouden daardoor het beeld van de eerste, het beeld van de stoffelijke moeten blijven dragen. In de hemel van de mensen zou de overste der wereld het altijd mede voor het zeggen blijven houden; zij zouden nooit ten volle het beeld van de hemelse mens - degene die vanuit een diepe verbon­denheid met God in zijn hemel alles kan beheersen - kunnen gaan dragen.

Tweede mens

Indien God in Zijn oneindige liefde voor de mens niet zou hebben ingegre­pen, zou het hele plan van God met mens en schepping zijn doel niet hebben bereikt. Er zou een 'nieuwe' mens moeten komen die de door God bedoelde plaats van Adam zou kunnen innemen en zijn taak zou kunnen overnemen. Over deze mens spreekt God voor het eerst in Genesis 3:15, bij de moederbelofte.

En het is hierdoor dat er in het evangelie sprake is van een tweede mens, van een laatste Adam! En bijgevolg van eerste en tweede dingen (Op.21:4).

Alle 'eerste dingen' waren van voorbijgaande aard geworden. Niet omdat zij in onvolkomen toestand waren geschapen, maar omdat de zonde en de dood als koning in deze eerste dingen waren gaan heersen.

De eerste dingen moeten nu allemaal 'voorbij gaan'. Zij zijn aan veroude­ring onderhevig geworden, door God voor verouderd verklaard (naar Hebr.8:13). Zij zullen allen vernieuwd moeten worden. Dus geheel onttrokken moeten worden aan de greep van Satan en Dood, en door de kracht Gods weder opgericht dienen te worden (Hand.3:21). En dit zal geschieden door die tweede, die laatste Adam, de ware Christus Gods, Jezus, de eniggeboren Zoon van God.

Eniggeboren Zoon

De schepping van deze tweede mens zou niet volkomen los mogen staan van de schepping van de eerste. Dan zou God het werk dat Zijn hand begon hebben laten varen, en dat doet God nooit. Het scheppingswerk werd niet 'overge­daan'. Adam was en bleef uniek; hij bleef de eniggeschapen zoon van God.

Jezus zou geboren gaan worden uit de mensen. Daarbij zou Hij niet door een mens van vlees en bloed verwekt gaan worden, maar door God zèlf, waardoor God Hem als wettige Vader volmaakt zou kunnen heiligen en Hem in die situatie tot geestelijke volwassenheid kunnen opvoeden. Daarmee zou het Christus-zijn voor Jezus binnen bereik worden gebracht en zou Hij door God daadwer­kelijk tot Christus en tot Here kunnen worden gemaakt.

Jezus is hierdoor - evenals Adam - opnieuw uniek. Hij is de eniggeboren Zoon van God, de enige mens die op deze wijze verwekt en geboren is: een lijfelijke zoon van God (naar Ps.132:11). Alle verwording die door toedoen van de eniggeschapen zoon Gods, Adam, in de schepping was ontstaan, zou door de eniggeboren Zoon Gods, Jezus, daaruit kunnen worden weggewerkt.

Het scheppingswerk van God was zo door en door goed, dat deze oplossing voor het ontstane probleem door God daaruit naar boven gehaald kon worden. Zie hiervoor ook Studieblad 38 blz.6-9.

Noodzakelijk

God heeft geen eerste mens geschapen om daar in een later stadium nog eens een tweede mens uit te doen voortkomen. Geen eerste mens die alleen maar in het natuurlijke - op de aarde - mocht leven, om naderhand nog eens de mogelijkheid tot een leven in de hemel te gaan openen. God schiep de mens (zie ook Stb.5 blz.6). En zo staat het ook in Genesis 2: Alzo werd de mens tot een levend wezen (vs.7).

Deze werd van meet af aan gefor­meerd voor een leven in twee werelden tegelijk, voor een leven in de wereld die God rondom de mens had gescha­pen. En daaronder dienen we de hemel en de aarde te verstaan.

De 'tweede' mens werd noodzakelijk omdat de 'eerste' mens niet slaagde in de opdracht van Godswege aan hem gegeven, maar door de zonde ten val kwam. Met een variant op Hebreeën 8:7 mogen we stellen: Want indien de eerste onberispe­lijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede.

De mens

De 'tweede' mens is in zijn aard geen totaal andere dan de 'eerste' mens. De tweede mens is in feite de mens die God altijd heeft bedoeld. Het duidt op de toestand van de mens waarop de boze geen enkele invloed meer kan uitoefenen. Het beschrijft een geestelijke situatie waaruit alle negatieve sporen van 'de eerste dingen' zijn verdwenen. Het doelt op de mens in de gestalte Gods. Op een eeuwig leven en functioneren in de volle heerlijkheid Gods.

En zo zal het worden door Jezus Christus! Aan wat vroeger was, zal niet meer gedacht worden, het zal niemand meer in de zin komen (Jes.65:17). De mens mag tot in alle eeuwigheid met en voor God blijven leven!

Hemel en aarde

Evenzo heeft God geen 'eerste' hemel en geen 'eerste' aarde geschapen. God schiep de hemel en de aarde. De termen nieuwe (ver­nieuwde) hemel en aarde duiden op de situatie die God in feite al van oorsprong voor de hemel en de aarde heeft bedoeld en die door Jezus Christus en Zijn Gemeente opnieuw zal worden ingesteld. Het rijk van Satan en Dood zal daarin niet meer kunnen bestaan. De dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbij­gegaan (Op.21:4). Ook daarin zullen alle sporen van 'het oude' worden uitgewist!

Laatste Adam

Het is heel mooi dat de apostel Paulus Jezus beschrijft met de term 'laatste Adam'. Daarmee geeft hij aan dat Jezus de zo belangrijke plaats van (de eerste) Adam heeft ingenomen. Om vervolgens aan te geven dat er nu door deze Christus Jezus alle mogelijkheden zijn ontsloten om alsnog - en ten volle - toe te komen aan het dragen van het beeld van de hemelse, hoewel wij allen het beeld van de stoffelijke hebben gedragen. Dat het nu door zijn werk mogelijk is geworden het Koninkrijk Gods alsnog te beërven, Satan en Dood in eigen leven te gaan overwinnen, en dus tóch nog - ondanks alles wat is gepasseerd - toe te komen aan de onvergankelijk­heid, de onsterfe­lijk­heid, de heerlijk­heid en eer die God voor alle mensen bedoelt.

Romeinen 5

In Romeinen 5:12-21 wijdt Paulus een hele perikoop aan de vergelijking tussen Adam en Christus. En steeds weer blijkt dat wat door de eerste in het ongerede is geraakt door de tweede weer mogelijk is gemaakt.

Hij schrijft heel duidelijk over de zonde en de dood die door één mens de wereld is binnenge­komen. Over de overtreding van die ene, waardoor zeer velen tot veroorde­ling zijn gekomen, zijn gestorven en de dood als koning is gaan heersen.

Maar hij spreekt met des te grotere blijdschap over de genade Gods en de gave die, bestaande in de genade van de ene mens, Jezus Christus, voor zeer velen overvloedig is geworden. Door de overvloed van die genade zullen wij weer gerechtvaardigd kunnen worden, mogen leven en als koningen gaan heersen door Jezus Christus. Want, gelijk door de ongehoor­zaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoor­zaam­heid van één zeer velen rechtvaardigen worden.

Levendmakende geest

Wat eerder in dit artikel ten aanzien van Adam is gezegd op basis van 1 Corinthiërs 15:45, kan ook gezegd worden van Jezus Christus. Hij werd - is geworden tot (SV) - een levendmakende geest. Dat was Jezus niet reeds in de kribbe. In die toestand is Hij niet geboren. Dit is Hij geworden door Zijn leven en werk, het is het heerlijke resultaat van Zijn geestelijke ontwikkeling in hechte relatie met zijn Vader. Hij is toegekomen aan alles wat God met Hem als Christus en Here, als Hoofd van de Gemeente bedoelde. Hij is een verheerlijkt geeste­lijk mens geworden, geheel naar Gods beeld en gelijke­nis. Hij heeft overwonnen en is gezeten met Zijn Vader op de troon, bekleed met alle macht in hemel en op aarde. Hij is in staat om alle mensen het leven Gods te hergeven, het Koninkrijk Gods te laten beërven en hen op te voeren tot de volle heerlijk­heid Gods!

Prijs God voor de genade die ons is gegeven in de Christus Jezus, onze Here! Hij is nu en voor altijd het Hoofd van het lichaam, de Gemeente. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden; Hij is onder alles de eerste geworden (Col.1:18).

Jezus Christus

Het gedeelte uit Colossenzen 1:15-23 slaat dus geheel op de Christus Jezus. Paulus kent maar één Christus: Jezus, de Zoon van God. Geruime tijd voor het schrijven van deze brief is hij voor zichzelf tot de vaste overtuiging gekomen dat Jezus de ware Christus Gods is. Al vanaf zijn bekering in Damascus heeft hij dit verkondigd en vanuit de Schrift bewezen (Hand.9:22).

Toch schrijft hij over deze Christus in dusdanige bewoordingen dat wij tegelijkertijd het wezenlijke en oorspronkelijke in het plan van God rondom de Christus-functie kunnen verstaan. Hij beschrijft het oorspronke­lijke in het kader van het actuele. En zo mogen wij dat ook doen. Leren denken vanuit het oorspronkelijke, dit toepassen in het heden en actuele, en zo de verdere verwezenlijking van het doel van God in Jezus Christus najagen!

Dankzegging

We hoeven niet meer na te denken over hoe het allemaal gegaan zou zijn indien Adam de Christus zou zijn geworden. Dit is niet aan de orde. Het gaat om een verstaan en meegaan in wat God met ons mensen voorheeft en Hem geen ongerijmde dingen meer toe te schrijven. Wij dienen te beseffen wat in Christus opnieuw mogelijk is geworden en daar met hart en ziel naar te leven.

Wij mogen onze God zeer dankbaar zijn voor alle genade die ons in Jezus Christus is geboden. Wij mogen Zijn Christus aanvaarden, Hem gaan erkennen als de enige Heer in ons leven, en samen met Hem en door Hem gaan leven.

Paulus roept ons daartoe op: Nu gij Christus Jezus, de Here - andere vertalingen: de Christus, Jezus de Heer - aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging (Col.2:7). 

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.