Het duizendjarig vrederijk (2)

Inleiding

Tijdens het duizendjarig vrederijk regeert Jezus met zijn verheerlijkte gemeente in hemel en op aarde. Hij nodigt alle mensen uit tot Hem te komen en deel te nemen aan het bruiloftsmaal van het Lam. Velen komen en vinden bij Jezus genade, heil en vrede. Hij vergeeft ze hun zonden en verzoent hen met God. Verlost ze van hun vijanden en doopt hen in heilige Geest. Zij komen tot leven en krijgen een plaats in Gods Koninkrijk. Groeien verbonden met Hem naar geestelijke volwassenheid. Vormen een nieuw deel van Jezus’ gemeente.

Met de mensheid komt ook de schepping tot herstel gedurende Jezus’ heilzame regeren. De wederoprichting aller dingen komt tot stand (BS 59).

Gemeente op aarde

Aan het einde van deze heilsperiode bestaat de wereldbevolking uit geestelijk volwassen mensen. Allen horen bij Jezus, maken deel uit van zijn gemeente. Maar onderscheiden zich wel van de verheerlijkte leden van zijn gemeente. Zij leven nog in een natuurlijk lichaam. Aan plaats en tijd gebonden. Staan (geestelijk) nog voor Gods troon. De verheerlijkte gemeente leeft in een hogere dimensie. Zit met Jezus op Gods troon.

Blijft deze ‘tweedeling’ bestaan? Nee. Ook mensen die in het duizendjarig vrederijk tot geloof komen, krijgen - op grond van Gods plan met (alle) mensen - deel aan de heerlijkheid van Christus. Na deze duizend jaar: na de laatste confrontatie met Satan en Dood.

Vooruitzicht

Jezus stelt de mensen op aarde deze toekomstige heerlijkheid in het vooruitzicht: God gaat ook jullie verheffen, in deze hogere dimensie plaatsen. Ook jullie mogen veranderen, het moment beleven waarin je vernederd lichaam metamorfoseert: gelijkvormig wordt aan mijn verheerlijkt lichaam (vgl. BS 55/6).

Alle mensen krijgen zicht op de weg naar deze heerlijkheid. De verheerlijkte gemeente onderwijst de gemeente op aarde hierin. Laat zien wat er op deze weg aan de orde komt en wat daarin voor ieder persoonlijk nodig is. Dringt erop aan trouw te blijven in het uur van verzoeking. In dat uur vol van liefde en trouw volmaakt te kiezen voor eeuwig leven met Christus in God.

Verzoeking

Openbaring 20 beschrijft dat uur: En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen (vs.7-8a).

Wie laat Satan los: Jezus, zijn gemeente, iemand anders? Waarom laat diegene Satan los: wat is het motief? Wie bepaalt het moment: ligt ook die ‘tijd en gelegenheid’ in Gods hand?

Mensen in dodenrijk

Na duizend jaar theocratisch regeren is de schepping bevrijd en hersteld. Hemel en aarde zijn vernieuwd. Alle machten der duisternis daaruit verdreven. De hele legermacht van Satan zit in de afgrond: gebonden en overheerst door Dood en verderfengelen.

Is Jezus’ werk nu gereed? Nee. In het dodenrijk zijn nog veel mensen die door de eeuwen heen op aarde leefden en in hun zonden gestorven zijn. Goeden en kwaden, rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Mensen die naar het licht verlangen en mensen die de duisternis liever hebben dan het licht. Op grond van hun leven en werken verkeren zij in de lichtzijde van het dodenrijk of in de duistere zijde, de afgrond.

Heil

Jezus wil ook deze mensen met zijn evangelie bereiken. Om allen die naar licht en leven verlangen te bevrijden uit de macht van Dood en dodenrijk. Op te wekken tot eeuwig leven (Dan.12:2). Uit te nodigen tot het hemelse feestmaal dat God op de berg Sion voor alle volken aanricht (Jes.25:6). Ook deze zielen zijn van God. Horen bij God. Mogen door het woord en werk van Jezus Christus tot God naderen. Deel krijgen aan het heil dat Hij voor alle mensen beoogt.

Belofte

Reeds bij zijn rondgaan in het dodenrijk - na zijn overwinnend sterven op Golgotha - predikt Jezus het evangelie aan de geesten in de gevangenis, aan de zielen die in de onderwereld gevangen zitten (1Pe.3:19 NBG/GNB, BS 6/5). Hij vertroost en bemoedigt de mensen die tijdens hun leven op aarde het goede zochten. Belooft hen op de laatste dag - bij het laatste oordeel - uit de dood op te wekken (naar Joh.6:40 NBV). Deze hoop ‘leeft’ bij allen die in de lichtzijde van het dodenrijk verkeren.

Bevestiging

Na het blazen van de zesde bazuin gaan opnieuw zonen van God rond in het dodenrijk: de twee getuigen (BS53/9). Ook zij prediken het evangelie in de gevangenis. Stellen de algemene opstanding der doden in het vooruitzicht. Bevestigen de belofte van Jezus. Versterken de hoop op het nieuwe, eeuwige leven dat Jezus bereidt voor ieder die Hem aanvaardt en heil van Hem verwacht. Nog een korte tijd: dan zien jullie Jezus, ontmoeten jullie de Heiland. Hij voert jullie uit de dood in het leven, plaatst jullie in zijn volle licht. Houd moed!

Laatste vijand

Om zijn belofte aan deze mensen in het dodenrijk te vervullen treedt Jezus de ‘laatste vijand’ van God en mensen nog eenmaal tegemoet. Dood is nog steeds koning in zijn dodenrijk. Het opstaan van Jezus Christus uit de dood doet het dodenrijk wankelen, maar bewerkt nog niet het einde daarvan. Jezus berooft Dood van zijn kracht. Verwerft de sleutels van de dood en het dodenrijk (Op.1:18). Voortaan kan Hij de mensen die in Hem geloven, uit de dood opwekken en overbrengen in Gods Koninkrijk.

Het opstaan van de twee getuigen uit de dood doet het dodenrijk opnieuw wankelen: de Olijfberg splijt in tweeën (BS 55/3). Ook zij beroven Dood van zijn kracht. Verwerven de onsterfelijkheid. Ook dan gaat het dodenrijk nog niet ten onder.

Dat gebeurt nu: aan het einde van het duizendjarig vrederijk. Op het moment dat God bepaalt: de tijd is gekomen om het laatste oordeel te vellen en de dood voor eeuwig te vernietigen (Jes.25:8).

Jesaja

Jesaja voorziet dit heilsgebeuren dat met het ‘bruiloftsmaal van het Lam’ verbonden is: En de Here der heerscharen zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen. En Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn. Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de Here heeft het gesproken. En men zal te dien dage zeggen: Zie, deze is onze God, van wie wij hoopten, dat Hij ons zou verlossen; dit is de Here, op wie wij hoopten; laten wij juichen en ons verblijden over de verlossing die Hij geeft (Jes.25:6-9).

Actie

Jezus, de gekroonde overwinnaar op het witte paard, rijdt op Gods aangeven andermaal uit. Ook nu gevolgd door de ‘schare van overwinnaars’ op witte paarden. De vorst van het leven gaat de confrontatie aan met de vorst van de dood. Om de tweede, algemene opstanding der doden te bewerken. Om Dood en dodenrijk teniet te doen. Opdat er geen dood meer zal zijn (Op.21:4).

Machthebber

Dood is op dat moment de machthebber in het rijk der duisternis. Belial en Apollyon, aan wie Satan zijn troon en macht heeft overgedragen, zijn er niet meer: zij bevinden zich in de hel, de poel van vuur (BS 45/7, 58/9). Satan zélf zit samen met zijn hele leger vast in de kerkers van zijn rijk. Dood heeft allen in zijn greep. Heeft niemand meer ‘boven’ zich. Hij kan in deze confrontatie als despoot optreden, naar eigen inzicht handelen.

Reactie

Dood is geen strijder, maar een heerser. Voor zijn doodsmachten en verderfengelen geldt hetzelfde. Dood kan geen strijd voeren tegen Jezus en zijn gemeente. Het dodenrijk kan zich niet verdedigen tegen deze naderende schare overwinnaars. De enigen die dat kunnen zijn Satan en zijn demonen. Maar deze zitten allemaal opgesloten in de afgrond.

De actie van Jezus brengt Dood tot een wanhoopsdaad. Om zijn eigen hachje en zijn rijk te redden geeft hij zijn heerschappij over Satan en zijn leger op. Maakt hun ketenen los, zet hun kerkers open. Stuurt Satan en de zijnen er uit om Jezus en zijn gemeente op afstand te houden en te verslaan.

Toedracht

Om die reden wordt de duivel aan het einde van het duizendjarig rijk uit zijn gevangenis losgelaten. Niet door God, Jezus Christus of zijn gemeente. Maar door Dood: in reactie op de actie van Jezus om Dood en dodenrijk voor eeuwig te vernietigen. Het moment voor deze actie bepaalt God: Hij beschikt over de tijden en gelegenheden (Hand.1:7).

Op de been

Duizend jaar na Harmagedon stijgt het leger van Satan weer uit de afgrond op. Met al zijn machten, krachten, aanvoerders, grootvorsten. Uitgezonderd Belial. Allen dragen het klimaat van het dodenrijk bij zich, Satan incluis. Het is een door en door occulte legermacht: alle ‘slangen’ gedragen zich als ‘schorpioenen’, alle ‘bergen’ als ‘eilanden’.

Satan stelt zich ‘als vanouds’ aan het hoofd van deze strijders op. Nu echter zonder daadwerkelijk gezag: met Belial is hij de feitelijke macht over zijn troepen kwijtgeraakt (BS 58/9-10). Het ontbreekt deze ontketende horde aan discipline en strakke leiding.

Einde

Deze situatie verschilt van die bij de vijfde bazuin (BS 48). Daar brengt de antichrist als opperbevelhebber in het rijk van Satan en Dood zijn demonenleger op volle sterkte. Dwingt hij Dood en dodenrijk hun gevangenen los te laten. Moet elke (occulte) demon doen wat hij gebiedt. Nu laat Dood alle demonen uit eigen beweging gaan. Is er geen legeraanvoerder met absolute macht. Kan elke demon - als het erop aan komt - doen wat hij zélf wil.

De strijd van de antichrist tegen Jezus en zijn gemeente bij Harmagedon loopt uit op de totale nederlaag. Deze allerlaatste strijd van Satan tegen het leger der heiligen loopt uit op de totale vernietiging van het rijk van Satan en Dood. Op het definitieve einde van alle afvallige cherubs en serafs.

Verleiden

Satan gaat Jezus en zijn verheerlijkte gemeente niet direct tegemoet. Met zijn leger gaat hij eerst de volken op aarde misleiden. Zoveel mogelijk mensen bij Jezus vandaan halen. Voor de strijd tégen Jezus en zijn gemeente bijeen brengen (Op.20:8 NBV). Hij haalt ze van de vier hoeken der aarde, uit alle windstreken. Vanuit alle hoeken der aarde gaan er weer ‘winden’ waaien, gaat het weer stormen. Net als bij de zesde bazuin trekken de hemelse vorsten en machthebbers van de duisternis erop uit om mensen in hun greep te krijgen. En mét hen de heilige stad te verwoesten (Op.9:14 ev, BS 52/4-6).

Zoals altijd zoekt Satan mensen om zijn antigoddelijk doel te bereiken. Zo begint het in Genesis, zo eindigt het in Openbaring. Altijd weer hetzelfde liedje: mensen aanspreken, verleiden en verleugenen. Zijn zaad van weerspannigheid in harten van mensen inzaaien. Om hen tot zonde te brengen. Van God en Jezus los te maken. Tegen hun (her)schepper in opstand te laten komen. Om hen in het verderf te storten.

Op aarde

Welke mensen benadert Satan? Leden van Jezus’ verheerlijkte gemeente? Nee: deze zijn evenals hun Heer onbereikbaar voor hem. Satan richt zijn vurige pijlen op de mensen die tijdens het duizendjarig rijk tot geloof komen. Zowel de ‘ouderen’ die door Jezus verlost zijn van hun zonden en overtredingen. Als de ‘jongeren’ die volledig binnen het klimaat van Gods Koninkrijk zijn opgegroeid. Al deze geestelijk volwassen mensen kunnen nu, in deze confrontatie met de ongerechtigheid, volmaakt voor de gerechtigheid kiezen.

Voorbereid

Alle mensen op aarde zijn door Jezus en zijn gemeente op deze confrontatie voorbereid. Iedereen weet: Satan komt na ‘duizend jaar’ uit de gevangenis. Gaat uit om ouderen en jongeren te ziften als de tarwe. Gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij kan verslinden. Jezus belooft zijn bijstand en kracht in dat ‘uur van verzoeking’: opdat niemand bezwijkt, iedereen nuchter en waakzaam is, allen de boze zullen weerstaan, vast in het geloof (vgl. Luc.22:31-32, 1Pe.5:8-9).

Iedereen weet waar er op dat moment beschutting te vinden is. Wie er voor hen een toevlucht is tegen stortbui en regen (Jes.4:6). Iedereen weet: door de volmaakte keuze voor Jezus te maken kan ik Satan en al zijn boze machten overwinnen.

Listig

Satan maakt listig misbruik van de ‘tweedeling’ in Jezus’ gemeente. Hij zet de mensen op aarde op tegen degenen die met Jezus als koningen en priesters op aarde regeren: Hebben zij het alléén voor het zeggen? Waarom erkennen zij jullie niet als gelijken? Jullie zijn óók mondig. Kunnen óók als koningen heersen. Laat ze het maar eens zien...

Hij zaait verwarring over de geestelijke werkelijkheid, buigt begeerten om, speelt sluw in op de mogelijkheid om zélf te weten, zélf te beslissen, te doen wat je zélf wilt. Spiegelt vrijheid voor als onafhankelijkheid. Bewerkt daarmee ontrouw en ongehoorzaamheid aan God. Zet aan tot opstand tegen God.

Zo verleidt hij Eva in den beginne tot zonde (Stb.36). Laat hij in de fase van het zevende zegel een grote ster uit de hemel vallen (Op.8:10, BS 45). Zo doet hij het vlak voor het einde van alle tijden weer...

Scheuring

Alle mensen op aarde worden verzocht. Iedereen moet kiezen: vóór of tégen Jezus. Als geestelijk volwassen mensen op duivelse leugens ingaan, ónafhankelijk willen worden, voor zichzélf kiezen in plaats van voor Jezus, vindt er in hen een totale omslag plaats. Boze geesten dringen hun levenshuis binnen, met legioenen tegelijk. Gods Geest moet van hen wijken.

Door ieders volmaakte keuze scheurt de gemeente op aarde in twee delen: trouwen en trouwelozen, standvastigen en afvalligen.

Geliefde stad

De trouwen blijven geloven in Jezus Christus en God. Zij omgorden de lendenen van hun verstand, blijven nuchter en vestigen hun hoop volkomen op de genade die Jezus hen brengt (naar 1Pe.1:13). Zij blijven Hem liefhebben, erkennen, gehoorzamen en volgen.

Met elkaar vormen zij het trouwe Jeruzalem: ‘de geliefde stad’ (Op.20:9). Zij blijven omringd door Jezus Christus en zijn verheerlijkte gemeente: ‘het kamp van de heiligen’ (NBV). Waardoor zij beschut blijven tegen (geestelijke) storm, regen, hagel en vuur.

Zand der zee

De trouwelozen komen in opstand. Vallen van hun hoogte. Maken zich los van Jezus en zijn gemeente. Groeperen zich met de andere afvalligen tegenover hun Heiland en Heer.

Satan verzamelt deze mensen tot de oorlog. Het zijn er helaas niet weinig. Openbaring 20:8 spreekt over een menigte zo talrijk als zandkorrels aan de zee (NBV). Een drama: na duizend jaar heil en vrede in opstand komen tegen je weldoeners, kiezen voor oorlog! Ongelofelijk, onbegrijpelijk, onvoorstelbaar... Dat dit ook dán weer gebeurt. Dit is even onverklaarbaar als het gebeuren bij de derde bazuin, waarbij de antichrist zich openbaart (BS 45/2-3). Je hebt er geen woorden voor.

In volle rust

Jezus blijft in volle rust. Zijn gemeente eveneens. Zij weten: dit ‘moet’ gebeuren bij de laatste confrontatie met Dood, bij het teniet doen van zijn dodenrijk. Ezechiël kondigt het reeds aan. Openbaring verwijst naar deze profetie met de woorden ‘Gog en Magog’ (20:8).

Het gaat aan op het definitieve einde van alle duisternis en dood. De overwinning is ten bate van alle mensen die tijdens het duizendjarig vrederijk tot Jezus komen en Hem in dit uur van verzoeking trouw blijven. Ook zij mogen dan het sterfelijke afleggen en het onsterfelijke aandoen. Voor eeuwig deel krijgen aan de heerlijkheid van Christus.

Voor de mensen in de lichtzijde van het dodenrijk brengt deze overwinning eveneens overvloedig heil teweeg. Zij mogen uit de gevangenis te voorschijn komen. Door Gods kracht opstaan ten eeuwig leven. Waarna Jezus alle tranen van hun ogen afwist, de smaad van hen wegneemt. Ook hen tot de heerlijkheid voert die God voor alle mensen bedoelt.

Gog en Magog

Ezechiël profeteert op gezag van de Heer tegen Gog, de oppervorst in het land Magog: Ik zal je straffen! Ik kom je halen, ik sla haken door je kaak en laat je wegtrekken met heel je leger, met je paarden en ruiters, met je schitterende krijgers, met heel die menigte zwaardvechters, bewapend met kleine en grote schilden (uit Ez.38:1-4 NBV).

Gog betekent: berg. Hij is koning in het land Magog. Dit woord is waarschijnlijk afgeleid van het Soemerische makug. In die taal betekent ma: land. En kug: duisternis. Gog is de koning van het land der duisternis: de profeet spreekt over Satan.

Ezechiël ziet deze vorst uittrekken, na een actie van de Heer. Samen met heel zijn leger van paarden, ruiters, krijgers en zwaardvechters: de hele demonische legermacht. Dit komt overeen met de beschrijving in Openbaring 20:7-8.

Vele volken

Ezechiël beschrijft daarna de volken - de ontrouwe mensen uit die volken - die zich als ‘soldaten’ (38:5) bij Satan aansluiten: Perzen uit het oosten, Ethiopiërs (Nubiërs) uit het zuiden, Puteeërs (Libiërs) uit het westen, mensen uit Gomer en Bet-Togarma in het noorden: heel veel volken zijn het (vs.6c NBV). Vanuit alle windstreken: van de vier hoeken van de aarde. Gezien vanuit Jeruzalem, de heilige stad, waar de getrouwen verblijven (Op.20:8).

Aanvoeren

Bereid je voor, zegt Ezechiël tegen Gog, maak je gereed om die hele menigte die zich bij je heeft aangesloten aan te voeren. Over lange tijd, in de verre toekomst, zul je bevel krijgen om op te trekken tegen een land dat zich nog maar net van de oorlog hersteld heeft, tegen een volk dat uit vele volken weer is samengebracht op de bergen van Israël, die lange tijd verlaten zijn geweest. Teruggekeerd leeft het daar zonder zorgen. Met je troepen en al je bondgenoten zul je optrekken als een stormwind, als een wolk die het land overdekt (Ez.38:7-9 NBV). Het NBG spreekt over optrekken met al uw krijgsbenden en vele volken met u - met alle machten en vele mensen: Wees hun tot een leidsman.

Boze aanslag

Ezechiël vervolgt in vers 10-12: Te dien dage zullen er plannen in uw hart opkomen; gij zult een boze aanslag beramen, gij zult zeggen: ik zal optrekken tegen een land van dorpen, een overval plegen op vreedzame lieden, die in gerustheid wonen, allen zonder muur, grendels of poorten, om buit te maken en roof te plegen, om uw hand te keren tegen de weer bewoonde puinhopen en tegen een natie die uit het gebied der volken bijeengebracht is, die have en goed heeft verworven, die op de navel der aarde woont.

De profeet beschrijft de situatie waarin de mensen op aarde verkeren aan het einde van het duizendjarig vrederijk. Zij vormen de heilige stad, Jeruzalem, op de ‘navel der aarde’. Worden omgeven door het leger der heiligen: Jezus en zijn verheerlijkte gemeente. Zij wonen in vrede, in het centrum van Gods tegenwoordigheid.

Optrekken

De profeet voorziet wat er gebeurt: Dan zult gij komen uit uw woonplaats uit het verre noorden, gij en vele volken met u, allen ruiters, een grote schare en een talrijk leger, en gij zult optrekken tegen mijn volk Israël als een wolk die het land bedekt. In toekomende dagen zal het geschieden, dat Ik u doe optrekken tegen mijn land, opdat de volken Mij leren kennen, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u, o Gog, de Heilige betonen zal (vs.15-16).

Confrontatie

De confrontatie vindt plaats. Mensen en machten komen op over de breedte der aarde en omsingelen de legerplaats der heiligen en de geliefde stad (Op.20:9a). Om Jezus en zijn gemeente te beletten Dood en dodenrijk teniet te doen.

Jezus Christus treedt deze troepen tegemoet. Samen met zijn verheerlijkte gemeente. Hij betoont Zich de heilige tegenover Gog en zijn onheilige menigte. Dat is in deze situatie al genoeg. De manifestatie van Jezus veroorzaakt een enorme verwarring in het leger van de vijand. Omdat een sterke leider ontbreekt, stelt niemand zich meer onder het gezag van de ander. Machten en mensen verheffen zich op dat moment tegen elkaar. Gaan elkaar te lijf, maken elkaar af. Openbaring 20:9 zegt: Vuur daalt neer uit de hemel en verteert hen. Onheilig, verterend vuur laait op in confrontatie met heilig, helder licht. In reactie op het verschijnen van Jezus vanuit Sion, de volkomen schoonheid, in goddelijke lichtglans (vgl. Ps.50:2-3). Alle (be)werkers der ongerechtigheid gaan te gronde aan hun eigen vuur.

Tegen elkaar

Ezechiël profeteert: Op al mijn bergen zal Ik het zwaard tegen Gog oproepen - spreekt God, de Heer - en zijn mannen zullen elkaar met hun zwaard bestrijden. Ik zal Gog straffen met de pest en de dood, Ik laat slagregens, hagelstenen, zwavel en vuur neerkomen op hem, op zijn troepen en al zijn bondgenoten. Ik zal mijn grootheid en mijn heiligheid tonen en Mij aan vele volken bekendmaken. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben (38:21-23 NBV). Zo zal Ik mijn heerlijkheid onder de volken brengen, en zullen alle volken het gericht zien dat Ik voltrokken heb, en de hand die Ik op hen heb gelegd. Het huis Israëls zal weten, dat Ik de Heer hun God ben, van die dag af en voortaan (39:21-22 NBG).

Kwaad straft zichzelf

Mensen en machten vluchten in paniek weg bij de legerplaats der heiligen en de geliefde stad. Van de grootste tot de kleinste. Waarheen? Het vuur en zwavel uit Ezechiël 38:22 komt overeen met het vuur en zwavel uit Openbaring 20:­10. Zij vluchten naar de hel, de situatie die bij het oordeel over het beest en de valse profeet ontstaat (Op.19:20, BS 58/8-9). Al vechtend tegen elkaar werpen ook zij zich in deze poel van vuur en zwavel: de enige plaats die voor hen overblijft. Zij komen in het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen is bereid (Mat.25:41, Stb.31/2-4). Zij worden begraven in het dal van Gogs menigte (Ez.39:11). Zó wordt het oordeel aan hen voltrokken: het kwaad straft zichzelf!

Laatste oordeel

Na deze overwinning op Satan en de zijnen voert Jezus het voornemen van God verder uit: Hij treedt Dood en dodenrijk tegemoet. Om alle mensen uit hun gevangenschap te verlossen, de dood te overwinnen, zijn dodenrijk te ontmantelen en het laatste oordeel te vellen. Hierover schrijven we de volgende keer.

Wat een majestueuze voltooiing van het duizendjarig vrederijk. Jezus maakt alle dingen nieuw. Bereikt ieder mens die het goede zoekt. Opdat elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: Jezus Christus is Heer, tot eer van God, de Vader (Fil. 2:10-11 NBV). Zodat Hij alles in allen kan vervullen en volmaken (Ef.1:23 NBV/NBG). Prijs de naam van Jezus!