De opening van het zesde zegel (6)
Inleiding
In Openbaring 7:9 ziet Johannes een grote schare staan voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. Uit haar stijgt lofprijzing en aanbidding op: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam (vs.10). Alle engelen rondom de troon sluiten hierbij aan (vs.11,12). Een belangrijk moment in de openbaring van Jezus Christus: het zesde zegel is volledig open, de opening van het zevende zegel is aanstaande.
Eén van de oudsten maakt Johannes duidelijk wat er in het leven van deze mensen tot stand is gekomen: zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel (vs.14-15).
Gemeente
Met deze uitspraak doelt de oudste op de hemelse statuur van de gemeente van Jezus. Door het werk van Christus staat zij nu voor Gods troon en functioneert zij in zijn tempel. Deze beschrijvingen vullen elkaar aan. Zij duiden op één werkelijkheid in Gods Koninkrijk. De gemeente is ‘opgeklommen’. Zij neemt in de geestelijke wereld een hoge positie in. Door alles te verwerken wat Jezus met het openen van de zegels van de boekrol aanreikt, groeit zij uit tot een ‘groot teken in de hemel’. De vaste spijs van het zesde zegel voert haar hogerop. Zij drinkt de late regen in. Vervuld van de Geest van Christus staat zij vol lof en aanbidding voor Gods troon: geheiligd en verzegeld, door Jezus ingewijd en toebereid. Zij is als een ‘koninklijk priesterschap’ in zijn tempel gaan functioneren, als een ‘heilige natie’ in de wereld. Zij behoort God en Jezus volledig toe. De gemeente is geestelijk mondig, ze passeert Belial. Ze staat gereed om de fase van het zevende zegel binnen te gaan: ze is toe aan de (open)baring van het volwassen zoonschap.
Aan de orde
Wat een veelbetekenende typering van de gemeente in die fase: ‘voor Gods troon’ en ‘in zijn tempel’. De gemeente leeft in zijn Koninkrijk, geeft mede vorm aan dat Koninkrijk. Ze dient in zijn tempel, geeft mede gestalte aan Gods woonstede in de Geest. Ten volle bewust van de hemelse werkelijkheid, één en al gewilligheid, in heilige feestdos (naar Ps.110:3).
We mogen ons op Openbaring 7:15 oriënteren, er gericht naar toeleven. Dit is aan de orde; dit staat ons te doen in deze tijd van het zesde zegel. Wanneer deze dingen in ons gemeenteleven werkelijkheid worden, kan het zevende zegel opengaan.
Mogelijk
Met het openen van de zegels van de boekrol geeft Jezus telkens wat nodig is. Het is voor ieder van ons mogelijk in deze tijd zijn plaats voor Gods troon in te nemen en als priester in zijn tempel te functioneren.
De vraag is: benutten wij deze mogelijkheden? Nemen wij de ‘vaste spijs’ tot ons, mag de ‘late regen’ in ons zijn werk doen? Wat is ons antwoord op de uitnodiging van de Heer: Klim hogerop, neem plaats aan mijn rechterzijde (Ps.110:1 GN)? Willen wij als priesters gaan functioneren in de gemeente - op de wijze zoals God dit bedoelt - en onze God en Heer dag en nacht vereren in zijn tempel?
Priesters en koningen
God verlangt naar een heilig volk van koningen en priesters, Hem ten eigendom. Hij zegt dit tegen Mozes (Ex.19:5,6) en laat dit zien aan Jesaja (61:6). Jezus toont het namens God aan Johannes (Op.1:6, 5:10, 20:6). Petrus schrijft hierover in zijn eerste brief aan de gemeenten (2:9).
Bij onze wedergeboorte neemt God ons aan als zonen van Hem. Hij stelt ons aan als priesters in zijn tempel en als koningen in zijn rijk. Hij geeft ons een plaats in Christus: een positie als zoon in de Zoon, als priester onder de Hogepriester, als koning onder de Koning der koningen. De doop in heilige Geest bekrachtigt ons hierin: we ontvangen de Geest van het zoonschap, de zalving tot het priesterschap en het koningschap. Deze Geest stelt ons in staat het zoonschap uit te werken, het priesterschap in te vullen en het koningschap gestalte te geven. Dit proces vindt plaats in het lichaam van Christus. Door de werking van zijn woord en Geest in de gemeente bewerkt Jezus de volheid hierin.
Priesterschap
Bij de uitwerking van het zoonschap stonden wij al eerder stil (BS 25,26). Voor de invulling van het priesterschap - dat mét het zoonschap tot ontwikkeling komt - geeft de bijbel eveneens aanwijzingen. De kenmerken van het (Levitische) priesterschap in het Oude Testament mogen we in het licht van het Nieuwe Testament benaderen.
Door het werk van Christus stelt God geen priesters meer aan op grond van afkomst, geboorte en geslachtsregisters zoals in het Oude Verbond: naar de ordening van Aäron. In het Nieuwe Verbond doet God dit door rechtstreekse verkiezing en zalving op grond van wedergeboorte: naar de ordening van Melchisedek. Van deze Melchisedek is niets bekend over zijn afkomst en geboorte: de bijbel noemt geen namen van zijn vader of moeder, noch een geslachtsregister. Er staat ook niets over het begin van zijn dagen of over het einde van zijn leven (Heb.7:3). Tóch is hij priester van God en koning der gerechtigheid en des vredes in het toenmalige Jeruzalem (vs.1,2). Abraham herkent en erkent hem als zodanig (Gen.14).
Profetisch voorzien
In Psalm 110 profeteert David over dit nieuwtestamentische priester- en koningschap. Geïnspireerd door Gods Geest stijgt hij uit boven het ‘gebruikelijke’ van zijn tijd. Hij ziet een priester- en koningschap van een hogere orde. Het doet hem denken aan Melchisedek, maar het gaat nóg verder. Geen priesterschap op aarde (alleen), of een koningschap in het aardse Jeruzalem. Maar een priester- en koningschap in de hemel, aan de rechterhand van de majesteit in de hoge: in het hemelse Sion. Niet voor een bepaalde tijd, maar voor de eeuwigheid.
David spreekt in deze psalm over de grote priester-koning Jezus Christus en over zijn volk, dat uit de schoot van de dageraad oprijst: een koninklijk priestergeslacht, een volk Gode ten eigendom. Hij doelt op de gemeente van Jezus, die in heilige feestdos voor Gods troon staat en Hem dag en nacht vereert in zijn tempel. Met het aanbreken van de dageraad - tegen de dag van Christus - is zij rein en onberispelijk (Fil.1:10), volledig toebereid om het zevende zegel - de dag van Christus - binnen te gaan.
Woordbetekenis
Het Hebreeuwse woord voor priester - kohen - staat in verband met een woord dat wij met ‘oprichten’ kunnen vertalen. Een priester richt de naam des Heren op: hij werkt met het woord des Heren en handelt in de Geest des Heren. Een priester ‘staat’ voor alles waar God voor staat: hij werkt Gods wil en bedoeling uit. Bewerkt vrede en zegen. Gaat voor in reinheid en heiligheid. Brengt mensen terug van hun ongerechtigheid. Hij staat in het ‘ambt van verzoening’ (2Cor.5:18).
Priesters zijn vertegenwoordigers van God en van Christus. Zij leiden een leven waarin God woont en werkt, en Christus openbaar komt. Zij stellen hun lichamen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer (Rom.12:1). Zij gedragen zich waardig het evangelie van Christus (Fil.1:27). Invulling van dit priesterschap vereist een leven dat volkomen aan God en Jezus is toegewijd.
Onder druk
Openbaring van het volwassen priesterschap leidt tot het openbaar komen van al Gods heil, in hemel en op aarde. Geen wonder dat dit priesterschap van aanvang af onder druk staat: de vijand zet alles in om de ontwikkeling van priesterschap tegen te houden. In het Oude Verbond holt hij het priesterschap volledig uit. Hij misbruikt het zelfs voor zijn doel: priesters nemen het initiatief om Jezus te kruisigen...
In het Nieuwe Verbond is de vijand hetzelfde van plan. Door ruiters op rode, zwarte en geelgroene paarden op de gemeente van Jezus af te sturen, wil hij haar afhouden van de ontwikkeling en openbaring van het volwassen priesterschap. En daarmee van het volwassen zoonschap - dit is één zaak.
De schepping wacht
De schepping wacht niet alleen op de openbaring van zonen Gods. Zij ziet ook met reikhalzend verlangen uit naar het openbaar worden van priesters Gods. In hun optreden gedragen deze zonen zich als priesters. Zij openbaren het heil des Heren en volvoeren Gods plan met mens en schepping. Zij dienen de mensen met alles wat zij van God ontvangen, brengen hen tot Jezus en tot God. Zij werken met verzoening en verlossing, stichten vrede, en zijn velen tot zegen. Zij roepen de ‘inwoners van Babylon’ op: Ga uit van haar mijn volk. Zij leiden degenen die hierop ingaan naar ‘Jeruzalem’, de gemeente. Wat een taak, wat een bediening voor de gemeente van Christus in de fase van het zevende zegel!
Invullen
In onze toebereiding op de dag van Christus behoren wij alle aspecten van het bijbelse priesterschap op te pakken en in te vullen. Mozes noemt er in Deuteronomium 10:8 vier: dragen van de ark, staan voor de Heer, God dienen en in zijn naam zegenen. Let op de vier genoemde werkwoorden: hiermee kunnen we aan de slag.
Ezechiël - zelf een priester - spreekt over het binnengaan in het heiligdom om God te dienen, en over het uitgaan om het volk te leren onderscheiden en recht te spreken vanuit kennis der wet en een heilig leven (Ez.44:16,19,23,24).
Maleachi vult aan: een bode des Heren is hij (Mal.2:7), bezig met het bewaren van kennis (binnen) en het geven van onderricht (buiten). Hij mag het verbond van leven en vrede uitdragen (vs.5). Hij is een verkondiger van de grote daden Gods (1Pe.2:9b).
Dragen
Als priesters des Heren mogen wij ‘dragers’ worden: beelddragers van God, dragers van zijn ark, van zijn verbond van leven en vrede. Het is aan de orde Gods naam, zijn beeld en zijn plan met mensen in ons hart te gaan omdragen, in ons leven te gaan uitdragen. Om in deze tijd van het zesde zegel ons als ware zonen en priesters van Hem te leren gedragen door zijn plan in ons leven gestalte te geven en zijn wil te doen.
In de tijd van het zevende zegel krijgt dit ‘dragen’ er een dimensie bij. In het volgen van onze hogepriester mogen we Gods heiligdom verder binnengaan, tot in het heilige der heilige. Na het blazen van de zevende bazuin wordt de gemeente van Jezus drager van Gods heerlijkheid, waardoor zij samen met haar Heer in hemel en op aarde Gods diepste bedoeling met mensen laat zien. Door de verheerlijking van de gemeente komt het allerheiligste en meest verhevene openbaar: Gods ark wordt zichtbaar in zijn tempel (Op.11:19). We komen hier te zijner tijd op terug.
Staan
Wij mogen als priesters persoonlijk en samen leren ‘staan’ voor het aangezicht van de Heer, leren ‘staan’ voor de zaak van de Heer. Geheel op Hem gericht, in zijn volle licht. Daar is het nu de tijd voor. Gaan staan voor zijn evangelie, voor de verwerkelijking ervan in je leven en je gemeente, wat de vijand er ook tegenin brengt. Gaan staan voor de komst van Gods Koninkrijk. Met zicht op en hanteren van de sleutels en wetmatigheden van dit Koninkrijk. Gaan staan voor de bouw en voltooiing van de tempel, de gemeente. Hiervoor instaan met je leven, naar het voorbeeld van Jezus, de hogepriester. Met dezelfde in- en opstelling, gedreven door liefde tot God en zijn plan met mensen.
Ook op dit terrein mogen we het heiligdom verder binnengaan. Door te gaan ‘staan’ voor het allerheiligste en vol te worden van dit allerheiligste. Door Hem boven alles te stellen in je leven en er alleen voor Hem te willen zijn. Ongeacht de consequenties.
Dienen
Wij mogen als priesters leren ‘dienen’. Allereerst God en Jezus, als (dienst)knechten des Heren. In heiligheid en gerechtigheid, vurig van geest en in ijver onverdroten (Luc.1:75, Rom.12:11). Met eerbied en ontzag, bewust van de gezagsverhoudingen die gelden in Gods Koninkrijk. Voortdurend beschikbaar voor Hem en voor het werk in zijn tempel, de gemeente. Gewillig om naar zijn woord te handelen en zijn wil te vervullen. Met vreugde en gejubel voor zijn aangezicht. Vol van dank, lof, eer en aanbidding.
We mogen als priesters van God en van Christus ook elkaar leren dienen: als dienarenGods, met inachtneming van de aanwijzingen van onze Heer en bekrachtigd door God. We mogen elkaar voorgaan in het (verder) binnengaan van Gods heiligdom.
Zegenen
Wij mogen leren ‘zegenen’ in de naam van Jezus. Priesterlijke woorden spreken tot zegen voor de mensen om ons heen. Bidden tot opbouw en herstel, voor verlichting en verlossing, voor vermenigvuldiging van genade en vrede. Werken met de naam des Heren. Zijn naam verbreiden, mensen hiermee verbinden (zie Num.6:23-27).
Met dit zegenen verbreek je de vloek, verdrijf je de vijand. Door te zegenen schep je het klimaat waarin het goede van God in mensen te voorschijn komt. God verleent hier kracht aan. Hij zendt engelen uit om het positieve mee gestalte te geven. Door te zegenen draag je bij aan de ontwikkeling van leven en vrede in de gemeente.
Keuze
Willen wij zulke priesters worden? Ons priesterlijk gedragen, deel uitmaken van die nieuwe priesterorde van Jezus Christus en opgroeien tot volwassen priesters van God? Willen wij mee vormgeven aan die hemelse tempeldienst waar onze uitgangstekst op doelt?
Wil je zelfstandig leren staan in deze tijd van aardbevingen en harde windvlagen, of door anderen staande gehouden worden? Wil je leren dragen in de gemeente, of gedragen worden door de gemeente? Wil je dienen, actief en met inzet van je geestelijke gaven meewerken aan de dienst der gemeente, of gediend worden? Wil je zegenen en tot zegen zijn, of gezegend worden?
Het éne voert je hogerop en maakt je geschikt voor de tijd die is en komt, het andere niet. Bij het éne ben je gericht op de dingen Gods, bij het andere ben je meer bedacht op de dingen der mensen of misschien wel op de dingen van jezelf.
Tempel binnengaan?
Wil je op grond van alles wat Jezus met het openen van zegels openbaart, de tempel verder ‘binnengaan’ en van alles wat je daar ontvangt ‘uitgaan’? Wil je een bode des Heren worden, bezig met het vergaren en bewaren van kennis, met uitwerken en uitdelen hiervan? Wil je een verkondiger zijn van de grote daden Gods, of moet het jou steeds weer opnieuw verkondigd worden? Mag nu, in deze tijd - mede door jouw en mijn inzet - verwerkelijkt worden wat God van den beginne voor ogen staat? Geven wij Jezus gelegenheid zijn werk te voltooien?
Deze keuze voor het priesterschap gaat je visie op de gemeente, je verwachtingen van de gemeente en je inzet voor de gemeente bepalen. De Heer kan dan verder met je: het zesde zegel geheel openen in je leven. Mede door alles wat Hij je als hogepriester bij de invulling van je priesterdienst aanreikt, voert Hij je op tot geestelijke weerbaarheid en mondigheid, maakt Hij je gereed voor zijn komende dag.
Gewilligheid
In Psalm 110:3 ziet David het priesterlijke volk dat deze keuze maakt: bij het aanbreken van de dageraad is het één en al gewilligheid. Dit wijst op volledige bereidheid in de gemeente van Jezus, op volgzaamheid en gehoorzaamheid uit vrije wil. Op iets heel actiefs in deze priesters voor Gods troon en in zijn tempel: een toegerust klaar staan om direct in te gaan op wat de hogepriester zegt, terstond mee te gaan in wat Hij doet. Het spreekt van intense toewijding, hechte verbondenheid en onvoorwaardelijke liefde.
Eén en al gewilligheid betekent ook: zonder enig verzet, vrij van iedere vorm en geest van weerspannigheid, volkomen onttrokken aan de invloed van de aanvoerder van deze geesten, Belial, en van alle andere machten die onder zijn supervisie opereren. Want door het opengaan van het zesde zegel in het leven van deze gewillige mensen zijn alle berg en eiland van hun plaats gerukt.
Geheiligd
Dit priesterlijke volk is van dezelfde wil vervuld als zijn hogepriester. Het is geen willoos volk, dat gewoon maar ‘doet’ wat gezegd wordt, maar een sterk volk dat zijn wil geheel één maakt met de wil van God. Deze gewilligheid is verbonden met onderscheiding van geesten: het JA van deze priesters gaat alleen uit naar hun eigen Heer, elke andere heer krijgt een onverbiddelijk NEE. Zij is vol van zachtmoedigheid en ootmoedigheid: met besef van hun plaats ten opzichte van God en Jezus stellen deze priesters zich volledig onder leiding van hun Heer. Het is een geheiligde gewilligheid: niet gericht op eigen belang, op eigen ideeën en wensen. Het is een priesterlijke gewilligheid: geheel gericht op het dienen van God, op zijn belang, zijn plan, zijn wens. Het gaat dit heilige volk om één dienst, één Heer, één God en één tempel.
Lofoffers
We zijn op weg naar de dageraad van deze dag van Christus. Wij mogen ingaan op de uitnodiging van de Heer en zowel persoonlijk als gezamenlijk gestalte geven aan dit ware priesterschap. In deze ontwikkeling leren we God en Jezus ten volle kennen, worden we verzadigd met het goede van zijn huis, met het heilige van zijn tempel (Ps.65:5). Wat een belofte. Dat zijn werkingen van de late regen. En deze regen valt reeds...
Ons priesterschap vindt zijn basis in Christus. Het krijgt gestalte in zijn gemeente. Het wordt volwassen en volkomen door het opengaan de boekrol in ons leven. Dit vervult ons met dankzegging en aanbidding. Laten wij daarom samen voortdurend lofoffers brengen aan God en Jezus, de vrucht van onze lippen (Heb.13:15).
Koningschap
In deze priesterorde wil God nog méér te voorschijn laten komen. Petrus spreekt van een koninklijk priesterschap, Mozes over een koninkrijk van priesters (1Pe.2:9, Ex.19:6). Johannes schrijft: zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen (Op.1:6, 5:10, 20:6).
In de ontwikkeling van priesterschap in de gemeente gaat het aan op het koningschap. God bedoelt nog méér van Christus, de grote priester-koning, tot aanzijn te brengen in de gemeente. Nog meer van Hemzélf, de grote Koning van hemel en aarde. De gemeente zal niet alleen haar plaats innemen voor de troon van God en Hem dag en nacht vereren in zijn tempel. Zij zal uiteindelijk plaatsnemen op de troon, naar de belofte: Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon (Op.3:21). Johannes ziet dit uiteindelijk gebeuren: En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop (Op.20:4).
Verbonden met priesterschap
In het leven van Jezus zien we deze lijn te voorschijn komen. Na zijn zalving tot priester en koning - bij zijn doop in heilige Geest - gaat Jezus Gods heiligdom binnen en neemt Hij zijn plaats in voor Gods troon. Als hogepriester verricht Hij dienst in Gods tempel: Hij brengt de reiniging der zonden tot stand en heropent voor de mensheid de weg tot Gods troon. Aan het einde van zijn bediening op aarde komt Jezus als priester- koning toe aan de kroning. Bij zijn hemelvaart bestijgt Hij de troon, neemt Hij plaats op Gods troon. Zijn koningschap in hemel en op aarde gaat in (BS 7/1). De voorbereiding op dit koningschap is verbonden met de invulling van zijn priesterschap. De macht en kracht die bij zijn koningschap behoort - en Hem door God gegeven wordt - komt tot ontwikkeling in zijn functioneren als (hoge)priester van God.
Wijsheid
Dit spreekt van goddelijke wijsheid en orde. Ga voor jezelf maar na: wat gaan mensen doen met de ontvangen goddelijke macht en koninklijke kracht als zij niet als priester van God functioneren? Waar zetten zij deze sterkte voor in als zij niet staan voor Gods zaak, niet gericht zijn op het doen van zijn wil, maar uit zijn op eigen eer en opkomen voor eigen belangen? Dan gaat het faliekant mis!
God bereidt mensen toe voor het werken met koninklijk gezag en autoriteit. Zijn kracht komt openbaar in ‘zwakheid’: in volledige afhankelijkheid en volstrekte ootmoedigheid. Niet in ‘vrome’ en ‘geveinsde’ vorm: je kunt in Gods Koninkrijk niet de schijn ophouden. Maar in heiligheid en oprechtheid, in het leven als priester van God die met vreugde dienst doet in zijn tempel. In het leven als verzegelde dienstknecht van God die met eerbied en ontzag voor zijn troon staat. Vanuit zijn heiligdom werkt goddelijke kracht: het ‘uitgaan’ in macht en met goddelijk gezag komt voort uit het ‘binnengaan’ van de tempel.
Eén geheel
Jezus doet wat Hij de Vader ziet doen. Hij spreekt wat de Vader Hem leert (Joh.5:19, 8:28). Hij laat niet zijn wil geschieden, maar Gods wil. Hij vervult de gerechtigheid. Daar sluit God op aan: Hij geeft zijn gezalfde de overwinning (Ps.20:7), kracht om duivelen uit te werpen, zieken te genezen en doden op te wekken. Om allen die tot Hem komen, leven en vrede te geven. Jezus openbaart Zich niet alleen als priester van God maar ook als de komende koning. In zijn priesterlijke werk komen koninklijke krachten en mogelijkheden naar voren. In zijn priesterlijke hoedanigheid komt ook de koninklijke waardigheid naar voren: Jezus gedraagt Zich als priester en koning. Het één versterkt het ander; het wordt één geheel.
Voorbeeld voor de gemeente
Zó bedoelt God het. Zo wil Jezus het in deze tijd in zijn gemeente te voorschijn laten komen: een koninklijk priesterschap, bekwaam en toegerust tot alle goed werk. God wil ons als priesters voor zijn troon met alle kracht bekrachtigen: om te (leren) heersen te midden van onze vijanden en alle berg en eiland in onze hemel van zijn plaats te rukken (Ps.110:2, Op.6:14). Om ook anderen onder het slavenjuk uit te halen en in vrijheid te plaatsen. Om te genezen, zelfs van alle ziekte en kwaal. Om in verdrukking en lijden te blijven staan en door te gaan. Om hogerop te klimmen, mondig te worden, tot volle wasdom te komen en de kostelijke vrucht des lands voort te brengen. In deze kracht komen wij ook door de ‘grote verdrukking’ (van het zevende zegel) heen: als ‘meer dan overwinnaars’. Zelfs Dood zal moeten capituleren voor deze zegevierende gemeente...
Wat belangrijk voor u en mij om deze orde te zien. Vaak bidden wij om vermeerdering van kracht, om doorbraak in bepaalde zaken, om verdere openbaring van Gods Koninkrijk in ons leven. Als wij ons daarbij niet richten op de verdere invulling van ons priesterschap, komt het koningschap niet tot ontwikkeling, hoelang we ook bidden.
Ontwikkeling
Het koninklijke komt naar voren in de ontwikkeling van het priesterlijke. Geestelijke kracht komt te voorschijn vanuit het eerbiedige en standvastige. Sterkte en wijsheid ontwikkelen zich in overgave en toewijding. Goddelijke verheffing vindt plaats in onderwerping aan Hem, in gehoorzaamheid en nederigheid. Koninklijke waardigheid ontwikkelt zich in heiligheid en diepe afhankelijkheid.
Alle koninklijke eigenschappen van Jahweh - waaronder zijn goedheid, barmhartigheid en innerlijke ontferming - mogen in onze priesterlijke mogelijkheden om te dienen, te heiligen, te zegenen en te verzoenen - naar voren komen: een weldaad van God voor de mens en schepping!
Eerstelingen
Voor dit koninklijke priesterschap gaat het zevende zegel open. Zij vormt Gods tempel, geeft gestalte aan zijn Koninkrijk. Deze schare van overwinnaars functioneert als lichaam van Christus; de honderdvierenveertigduizend zijn in één Geest gedrenkt. Met hun Heer staan zij volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil (Col.4:12). Zij zijn de eerstelingen onder Gods schepselen (Jac.1:18). Zij zijn de jonge mannen die in heilige feestdos uit de schoot van de dageraad opkomen (Ps.110:3). Over dit volk, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen, spreidt God zijn tent uit (Op.7:15b). In hen komt Gods volheid openbaar.
Wat een voorrecht om tot dit volk te mogen behoren. Besef waartoe God u in deze tijd roept en waartoe Jezus u met de opening van het zesde zegel leidt. Wijd u toe aan Hen en geef met uw leven alle eer en glorie aan de Vader en de Zoon.