De opening van het tweede zegel
Inleiding
Met de opening van het eerste zegel geeft Jezus ons zicht op het werk dat Hij in het leven van mensen verricht. Hij is de Christus, de overwinnaar en zaligmaker. Hij verlost mensen en geeft hen een plaats in Hemzelf. Hij bouwt zijn gemeente en voert haar tot goddelijke heerlijkheid. Als ruiter op het witte paard verwezenlijkt Hij in en door zijn gemeente ‘het geheimenis van Christus’ in hemel en op aarde (BS 29).
Jezus roept ieder van ons op zich aan Hem toe te wijden en zich onder zijn leiding mee in te zetten voor dit heilswerk. Wij mogen persoonlijk en als gemeente de ruiter op het witte paard volgen in zijn zegetocht. Gehuld in witte klederen, gezeten op witte paarden. Als overwinnaars door Hem die ons liefheeft. Vol geloof in Hem, (weder)liefde tot Hem en hoop op Hem.
Op deze heilsweg volbrengt Jezus een wonderbaar werk in ons hart en leven. Wij zullen rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus, vervuld van de vrucht van gerechtigheid, welke door Jezus Christus is, tot eer en prijs van God (naar Fil.1:9-11).
Weerstand
De openbaring van het geheimenis van Christus wordt weerstaan door Satan en Dood, met inzet van al hun kracht en macht. Ook zij willen een werk verrichten in het leven van mensen. Ook zij willen een doel bereiken met mens en schepping. Dit gaat rechtstreeks in tegen het werk van Jezus en staat lijnrecht tegenover het doel van God. Zij willen verhullen in plaats van onthullen. Zij bewerken ongerechtigheid in plaats van gerechtigheid, neergang in plaats van opgang. Zij brengen geen leven, maar dood. Zij voeren niet tot verheerlijking, maar tot verderf. Ook zij willen in en door mensen een ‘geheimenis’ verwezenlijken in hemel en op aarde: het geheimenis der wetteloosheid.
Over het ontstaan van het rijk van Satan en Dood is uitvoerig geschreven in Studieblad 28 t/m 31. Over het geheimenis der wetteloosheid in Studieblad 59 t/m 62.
Verdere opening
Om ons door deze tegenstand heen te leiden opent Jezus de volgende zegels van de boekrol. Hij trekt als ruiter op het witte paard verder op in de hemelse gewesten - met name in de hemel van zijn gemeente. Hij gaat ons voor op de weg ten leven. Hij neemt hierin zélf het initiatief.
Niemand anders dan Jezus is tot deze verdergaande onthullingen ten aanzien van de hemelse werkelijkheid in staat. Alleen het Lam - de overwinnaar over het rijk van Satan en Dood - kan de boekrol openen en haar zegels verbreken (Op.5:3-5). Hij doorziet het werk van zijn tegenstanders, in welke samenstelling zij dit ook uitvoeren. Hij doorgrondt elke opzet en kent hun doel. Uit eigen leven weet Hij met welk geweld zij op mensen kunnen afkomen en hoe zij overwonnen kunnen worden.
Jezus zet Zich als hoofd van zijn lichaam volledig voor ons in. Met alles wat Hij heeft. Met alles wat God Hem daartoe geeft.
Zicht én macht
Door het verbreken van deze zegels geeft Jezus ons zicht op de geestelijke vijanden die zich in onze hemel verborgen willen houden en zich verzetten tegen de vorming van het lichaam van Christus. Jezus brengt de opzet en het werk van deze vijanden in beeld en stelt hen in het licht van zijn Koninkrijk ten toon voor het oog van zijn gemeente, voor het oog van u en mij.
Met het openen van deze zegels stelt Jezus ons bovendien in staat om in eigen leven en als gemeente dwars door deze vijandelijke linies heen te gaan. Om mét Hem iedere opzet te gaan doorzien en elke weerstand te doorbreken. Hij geeft macht om iedere slang en elke schorpioen in zijn naam te vertreden. Om samen met Hem de hele legermacht van Satan - met inbegrip van haar grootvorsten en aanvoerders - te passeren (Luc.10:19).
Voor de gemeente
Jezus opent de volgende zegels van de boekrol in zijn gemeente: Hij gaat verder met hen die Hem als ruiter op het witte paard volgen. Door prediking en onderricht maakt Hij ons duidelijk wat er in de hemel aan de orde is en wat ons als gemeente te doen staat. Deze verdere opening van de boekrol is geheel ten bate van zijn gemeente, gericht op haar groei en ontwikkeling, op haar volle openbaring in hemel en op aarde. Opdat zij als een ‘groot teken’ in de hemel tevoorschijn komt: als vrouw (van Christus), met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd (Op.12:1). Opdat zij bij Jezus’ wederkomst in goddelijke heerlijkheid met Hem verschijnt (Col.3:4).
De onthullingen van Jezus hoeven ons geen angst aan te jagen voor wat de vijand doet of nog gaat doen. Ze geven ons juist de rust en de zekerheid dat de Heer zijn gemeente leidt en ons zicht geeft op de krachten en werkingen die wij met Hem mogen overwinnen. Wij mogen onze weg met blijdschap vervolgen, dankbaar voor het licht dat Jezus in ons leven laat opgaan en de macht waarin Hij ons laat delen.
Als goede herder
Op deze weg door de hemelen heen rijdt de ruiter op het witte paard niet ‘in galop’ voor ons uit. Jezus geeft ons tijd en ruimte om in het steeds verder opgaande licht te gaan wandelen en met nieuwe inzichten te leren werken. Om geheel los te komen van onze geestelijke vijanden en geheel toe te komen aan wat God bedoelt. Als goede herder voert Hij zijn gemeente in goddelijke wijsheid stap voor stap hogerop, vol van genade en vrede, vol van liefde en kracht. Wij mogen Hem volgen in het tempo dat Hij aangeeft, in groeiend vertrouwen en toenemende blijdschap, in het klimaat van zijn Koninkrijk.
In goede orde
In goede orde geeft Jezus ons licht op het geheimenis der wetteloosheid. Hij verbreekt achtereenvolgens drie zegels om de werking van dit geheimenis in zijn volle omvang te tonen. Hij laat zien dat er in onze hemel ook andere paarden dan het witte paard ten strijde optrekken, dat daar ook andere geesten dan de Geest Gods hun werk willen doen. Hij wil degenen die Hem op witte paarden volgen gaandeweg zicht geven op alle krachten en werkingen in de geestelijke wereld, op alle aanwezige ‘machtsgebieden’ in de hemelse gewesten. Ons alle geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen doen kennen en hierbij elke sluier vernietigen en iedere bedekking wegnemen (naar Mat.13:11 en Jes.25:7).
Belangrijk
Voor allen die Jezus in hun hemel op witte paarden willen volgen is het van belang om zicht te krijgen op de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen. Niet alleen op het geheimenis van Christus, maar ook op het geheimenis der wetteloosheid. Anders kan de vijand je afleiden en misleiden door ‘onverwachte’ gebeurtenissen in je leven. Kom je in verwarring door situaties en ontwikkelingen die je niet doorziet. De doorgang van het werk van Jezus in jou wordt hierdoor ernstig belemmerd. Je komt dan niet verder dan de eerste beginselen. Er ontstaat dan geen ‘gebouw’ op het ‘fundament’. Je kunt dan zelfs ‘verliezen’ wat je van Jezus ontvangen hebt, omdat je door gebrek aan kennis en inzicht de kans loopt te worden meegezogen in een geheel andere ontwikkeling (naar Mat.13:12b).
Het volgen van de ruiter op het witte paard staat niet los van de strijd in eigen hemel tegen de ruiters op die andere paarden. De volle openbaring van het geheimenis van Christus in ons leven is alleen mogelijk indien wij ons - in diepe verbondenheid met Jezus - volledig onttrekken aan de werkingen van het geheimenis der wetteloosheid.
Ondersteuning
Bij de opening van het tweede, derde en vierde zegel klinkt in de hemel wederom de uitnodiging ‘Kom!’ In het bijzonder voor hen die op de eerste uitnodiging - bij de opening van het eerste zegel - zijn ingegaan. Ook nu wordt dit uitgesproken door één van de vier dieren, door één van de vier vooraanstaande cherubs uit het engelenheir (BS 29/11-12). Zij hebben een concreet aandeel in de verdere geestelijke ontwikkeling van de gemeente van Jezus Christus. Zij zetten zich op gezag van Jezus in ten dienste van zijn lichaam. Zij staan onder leiding van Michaël de opgroeiende zonen van Gods volk terzijde in hun toenemende strijd tegen het rijk der duisternis (naar Dan.12:1).
Wat een troostrijke en bemoedigende gedachte: in de ontwikkeling en openbaring van zijn gemeente draagt Jezus zorg voor alles wat wij nodig hebben. Wanneer wij blijven ingaan op zijn roepstem en zijn Koninkrijk verder binnengaan, zal de vijand niets tegen ons kunnen uitrichten en zal niets ons enig kwaad doen (naar Jes.54:17, Luc.10:19). Hij zal ten diepste beschaamd staan, omdat hij zijn doel niet bereikt (naar Jer.20:11).
Het tweede zegel
Openbaring 6:3,4 beschrijft de verdere opening van de boekrol: En toen Hij (=Jezus) het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.
Wat gebeurt hier? Waarom is hier sprake van een rossig paard, van een rood of vuurrood paard (SV/Can)? Bij wie wordt de vrede weggenomen? Wat moeten we ons voorstellen bij deze ‘slachting’? Waar duidt dat grote zwaard op?
Rossig paard
De rossige, (vuur)rode kleur waardoor dit tweede paard zich kenmerkt, komt in de Openbaring vaker voor. De grote draak die Johannes in Openbaring 12:3 te zien krijgt, is eveneens rossig, of (vuur)rood (SV/LeV). Hetzelfde geldt voor het beest met zeven koppen en tien horens dat in Openbaring 13:1 uit de zee opkomt: het is scharlakenrood (Op.17:3). De vrouw, de grote hoer, die op dit beest zit, is eveneens gehuld in purper en scharlakenrode kleding (Op.17:4 LeV). Ook de harnassen van de ruiters op de paarden in Openbaring 9:17 kenmerken zich door deze rossige, vuurrode kleur (Can).
Jesaja koppelt deze kleur aan de zonde: al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol (1:18). Nahum spreekt in hoofdstuk 2 van het optrekken van de verstrooier en vernieler (Can), een geest die tezamen met zijn onderdanen een verdelgend werk verricht: het schild zijner helden is rood van kleur, de dapperen zijn in scharlaken gekleed.
In tegenstelling tot de kleur wit (zie BS 29/2) staat rood in het boek Openbaring voor onzuiverheid en onreinheid, voor zonde, onheil en verderf. Rood spreekt van onvrede en ongerechtigheid, van slechtheid en wetteloosheid, van disharmonie en verdeeldheid. Het wijst daarmee op de groep boze geesten in de hemelse gewesten die deze (on)dingen in mensen bewerken.
Wezen
Met de rossige, (vuur)rode kleur van het paard laat Jezus ons het wezen zien van de geest die hier uittrekt. Het is een macht die sterke gelijkenis vertoont met de grote draak - met Satan (zie Op.12:9, 20:2). Het rode paard wijst dus niet op de duivel zélf, maar op een vertegenwoordiger van de overste der wereld die in rangorde dichtbij hem staat. Het is een grootvorst uit de legermacht, die - in opdracht van Satan - mensen tot zonden en ongerechtigheden brengt. Het is een ‘wereldbeheerser’ uit het rijk der duisternis, die wetteloosheid en verdeeldheid bewerkt in levens van mensen met als doel hen in het verderf te storten. Deze geest verstrooit en vernielt, vervreemdt mensen van het leven Gods. Uiteindelijk drijft hij hen buiten het bereik van God en zijn Koninkrijk. Hij verzet zich met hand en tand tegen het plan van God met mensen, en daarmee tegen het werk van Jezus Christus. Deze macht vertegenwoordigt het antigoddelijke en antichristelijke in de hemelse gewesten.
In de hemel
De ruiter op het rode paard trekt uit in dezelfde ‘dimensie’ als de ruiter op het witte paard: in de hemel van mensen (BS 29/5). Met het doel de vrede, de sjaloom, in hun leven weg te nemen. En daarmee de harmonie, de orde en de eenheid die God geeft en die Jezus bewerkt (zie ook BS 11/1). Deze anti-geest is erop uit het verbond tussen God en mensen te verbreken en het werk van Jezus in mensen te verhinderen. Daartoe strijdt hij met de zijnen in de hemel tegen mensen die naar Gods wil en bedoeling willen leven. Tegen hen, die vorm willen geven aan het lichaam van Christus en betrokken willen zijn bij Jezus’ openbaring in en door zijn gemeente. Hij wil zulke mensen geestelijk gevangen nemen, het ontstaan van geestelijke banden en pezen tegengaan, innerlijke en onderlinge verdeeldheid teweeg brengen. Hij is de zaaier van het onkruid tussen het koren (Mat.13:25). Hij is de leugenspreker en bedrieger, de oorzaak van iedere vorm van bedekking en verharding, de bron van elk verzet, etc. Hij wil de gemeente van haar hemelse positie in Christus verdrijven.
Van den beginne
Deze strijd tegen Gods heiligen en geliefden woedt reeds van den beginne. Satan brengt hem zelf op gang in het paradijs (Stb.33/4,5). Daarna zetten de grootvorsten uit zijn legermacht deze strijd voort. De grootste en sterkste onder hen is Belial, de geest van wetteloosheid en weerspannigheid (Stb.45/4, 60/4). Deze grootvorst manifesteert zich telkens weer, in iedere tijd en in elke generatie. Steeds weer vindt dit ‘rode paard’ een geschikte ‘ruiter’. Steeds weer vindt hij mensen om zijn wetteloos werk te doen. Om verwarring te zaaien, vrede weg te nemen, om mensen tegen God en elkaar op te zetten. De bijbel noemt hen kinderen of zonen van Belial (Stb.60/5).
Tegen Jezus en zijn gemeente
Vanaf de komst van Jezus stelt Belial zich op tegenover de Christus en zijn werk. De wetteloze openbaart zich vanaf dat moment als ‘de geest waarvan gij gehoord hebt dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld: de geest van de antichrist’ (naar 1Joh.4:3). Steeds weer op zoek naar mensen die zich door hem willen laten inspireren.
Met het openen van het tweede zegel geeft Jezus zicht op de (verborgen) werkingen van Belial. Op het uitrijden van het rode paard in de hemel van de gemeente. Hij wil ons waarschuwen voor zijn manifestaties in en door mensen, ons niet onkundig laten over de wijze waarop deze anti-christelijke en anti-gemeente geest zijn werk doet (BS 8/10).
Zwaard
Het (grote) zwaard uit Openbaring 6:4 duidt op de Belials-woorden (zie Stb.60/6), op de (grote) woorden die mensen spreken onder invloed van deze wetteloze geest. Die woorden zijn verleidend en misleidend. Ze zaaien verwarring en verdeeldheid. Ze zijn gericht op aardse en vleselijke dingen.
In de gemeente van Jezus Christus zijn zulke woorden vaak gehuld in vrome, schoonklinkende taal. Meestal beginnen ze met iets dat in eerste instantie nog op het ware lijkt: pseudo. Maar het is anti: het tekent verzet aan tegen wat God en Jezus in mensen willen bewerken (BS 8/11). Het lijkt tarwe, maar is dolik.
Het gevolg van deze woorden komt door de werking van Belial en de zijnen vroeg of laat te voorschijn in het leven van hen die erop ingaan. Het grote zwaard doet zijn werk: de vrede verdwijnt, mensen staan tegen elkaar op en slachten elkaar af. In plaats van in vrede dichter bijeen te komen, gaat het volk des Heren in onvrede uiteen. De gemeente van Jezus Christus wordt verscheurd en versplinterd. Gaandeweg verliest zij haar positie in het Koninkrijk Gods met alle gevolgen van dien.
Hoogtepunt
In de eindtijd komt deze (verborgen) werking in de geestelijke wereld tot een hoogtepunt in de openbaring van de Belialszoon, de mens der wetteloosheid, de zoon des verderfs, de antichrist. Deze ‘valse profeet’ is de uiteindelijke ruiter op het rossige, rode paard. Met zijn grote zwaard - zijn grote mond en zijn grote woorden - wil hij de gemeente van Jezus Christus bestrijden en te gronde richten. In de slag van Harmagedon neemt hij het uiteindelijk zelfs persoonlijk op tegen Jezus Christus, de ruiter op het witte paard (Op.19:19).
Naarmate deze tijd nadert, blijkt de grootvorst van wetteloosheid en weerspannigheid zich niet alleen te openbaren als ‘het rode paard’ van Openbaring 6. Belial manifesteert zich dan ook steeds meer in ‘het scharlakenrode beest’ dat in Openbaring 13 uit de zee opkomt. De rode lijn loopt door: de rode draad in het geheimenis der wetteloosheid wordt zichtbaar, van begin tot einde. We zullen deze ontwikkeling in Openbaring nauwkeurig volgen.
Onthulling
Met de opening van het tweede zegel geeft Jezus zicht op de acties van het rode paard, op de werkingen van deze wetteloze en weerspannige geest in de hemel van mensen. Jezus maakt een begin met de openbaring van het geheimenis der wetteloosheid. Hij waarschuwt zijn gemeente voor de aanslagen van Belial. Juist voor hen die Hem op witte paarden willen volgen is het van groot belang de acties van het rode paard in eigen hemel te onderscheiden. Om reeds bestaande werkingen te doorzien en hiervan los te komen, en nieuwe of hernieuwde werkingen te pareren en te overwinnen.
Elke vorm van verwarring in je (nieuwe) leven is terug te voeren op werkingen van deze geest. Iedere weerstand tegen de voortgang van het werk van Jezus Christus eveneens. Wanneer je bemerkt dat je vastgehouden of teruggetrokken wordt in het ‘oude’ en verhinderd wordt om het ‘nieuwe’ verder binnen te gaan, zijn er machten aan het werk onder leiding van Belial. Zij blokkeren de (verdere) vernieuwing van denken, willen je als onveranderd mens laten doorleven (1Cor.3:3). Zij staan aan de basis van een leven naar het vlees, waarin de werken van het vlees blijven bestaan. Om het even of dit zich uit in het zondige, losbandige en wetteloze, dan wel tevoorschijn komt in een vrome, stijve en wettische vorm (zie ook BS 23/8). Zij weerstaan het wandelen door de Geest, het met Jezus opklimmen in de Geest, het vervuld worden met zijn Geest. Gaven van de Geest komen dan niet tot ontplooiing, de vrucht van de Geest niet tot ontwikkeling.
Onder druk
Wanneer je het licht dat Jezus je met de opening van het tweede zegel wil geven niet hanteert en de werkingen van Belial en zijn trawanten niet gaat doorzien, komt de groei en ontwikkeling van het gemeente-zijn in je leven onder zware druk te staan. En hiermee het deelhebben aan de verdere openbaring van het geheimenis van Christus. Je verstaat dan de tijd niet (meer). Je reageert niet langer adequaat op wat Jezus je in zijn gemeente wil aanreiken. In plaats van een verder opengaan van de boekrol gaat deze voor je dicht. Je let dan niet meer zo op de dingen van ‘boven’, op de hemelse werkelijkheid van Christus. De zichtbare en aardse zaken, de dingen van ‘beneden’, krijgen steeds meer aandacht. De hemel wijkt - voor jouw ogen - terug als een boekrol die wordt opgerold (naar Op.6:14).
Gevolgen
Jezus werkt in zijn gemeente toe naar het tevoorschijn komen van het grote teken in de hemel: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd (Op.12:1). Deze positieve ontwikkeling komt tot stand in mensen die op alle verdere onthullingen van Jezus ingaan en zo de ruiter op het witte paard blijven volgen.
Belial wil de gemeente maken tot een hoer, die zit aan vele wateren. Haar verlagen tot een vrouw, gezeten op een scharlakenrood beest, gehuld in purper en scharlaken en op haar voorhoofd: het grote Babylon (uit Op.17:1-5). Deze negatieve ontwikkeling komt tot stand in mensen die - ondanks hun geloof in Jezus en hun eerste liefde voor het werk van Christus - gevoelig blijken te zijn voor de werkingen van het rode paard en zijn ruiters. Zij blijven niet bij de ene, ware bron des levens, bij één man: Christus; ze laten zich meevoeren naar vele wateren (17:1), ze gaan drinken van vele (geestelijke) bronnen. Zij laten zich misleiden door het pseudo-christelijke, verzaken hun eerste liefde, vallen van hun hoogte, en komen in de geestelijke wereld tot ‘hoererij’. Zij komen steeds meer onder invloed van het rode paard, en daarmee onder de macht van het scharlakenrode beest. Hierdoor worden zij in de hemel verdreven uit het ‘land’ waarin ze (geestelijk) geboren zijn en in ‘ballingschap’ gevoerd: ze komen - geestelijk gezien - terecht in Babel.
Babel
Babel of Babylon duidt in Openbaring op een toestand van verwarring en verdeeldheid in en onder de kinderen Gods (zie Gen.11:9). Het is een geestelijke situatie in de gemeente van Jezus Christus die te vergelijken is met de ballingschap van het volk Israël in Babel: het verdreven zijn uit eigen land en moeten leven onder de macht van vreemde heersers.
Babylon duidt dus niet op de toestand van ongelovigen, maar op een situatie in het leven van gelovigen. Het gaat over mensen die Jezus hebben leren kennen, maar desondanks leven onder de invloedssfeer van ‘de koning van Babel’. Jesaja beschrijft deze koning als een drijver en verdrukker, als een heerser die slaat, vertreedt en vervolgt (Jes.14:4-6). Jeremia spreekt over iemand die wegvoert en slaat met het zwaard (Jer.20:4).
Je kunt dit ‘babelse’ tegenkomen in alle kerken en kringen: het is een typering voor een bepaalde manier van denken en leven. Babel duidt dus niet op een bepaalde kerk of gemeente, maar op een situatie die in je eigen hemel kan ontstaan.
Het grote Babylon is hiermee in de geestelijke wereld het tegenbeeld van het nieuwe Jeruzalem. Net zoals de hoer de tegenhanger is van de vrouw, en dolik (onkruid) het tegenbeeld is van tarwe (goede zaad). De werkzame kracht in de dolik, de hoer en Babylon is Belial. In de tarwe, de vrouw en het nieuwe Jeruzalem werkt Jezus Christus.
Belial
Bij de opening van het tweede zegel laat Jezus ons zien wie ons in de geestelijke wereld in de weg wil komen en ons wil verhinderen de waarheid gehoorzaam te blijven (Gal.5:7 NBG/Wb). Hij geeft ons zicht op wie ons wil afhouden van het blijven volgen van de ruiter op het witte paard op zijn zegetocht door de hemelen heen. Het is Belial, de wetteloze en weerspannige, de grote ‘nee-zegger’: de aanvoerder van de (vaak vrome, occulte) weerspannige geesten en hierdoor de uiteindelijke leider van alle zondemachten (Stb.36/4,5). Als ‘nietswaardige’ is Belial ook het brein en de stuwende kracht achter de geesten van verwerping die mensen tot ‘nietswaardige lieden’ willen omvormen. Als ‘schender van de goddelijke levensorde’ is hij bovendien de drijver achter de geesten van hysterie. Belial is de hoogmoedige en tot afval voerende anti-geest die wij als gemeente van Jezus Christus moeten overwinnen en passeren, anders overwint hij de gemeente!
Genade
Jezus kan het uittrekken van dit rode paard niet voorkomen of tegenhouden. Daar gaat het ook niet om bij het verbreken van het tweede zegel. Hij wil ons zicht geven op het geheimenis der wetteloosheid, ons macht geven over deze boze geesten en ons bewaren in elk boos opzet. Jezus wil ons overvloedige genade schenken door zijn openbaring (1Pe.1:13). Wij mogen onze hoop volkomen op Hem vestigen en in alle nuchterheid de lendenen van ons verstand omgorden: alles aandoen wat Hij ons als gemeente in grote liefde aanreikt. Jezus zet Zich voor ons in. Hij heeft ons verlost, wil ons verlossen en zal ons steeds verder verlossen (naar 2Cor.1:10). Zijn genade is genoeg. Hij voert zijn volk tot heerlijkheid!
Trouw
Jezus roept ieder van ons op Hem trouw te blijven, om Hem als ruiter op het witte paard te blijven volgen, juist ook als je het rode paard in je hemel tegenkomt. Hanteer dan de boog, waarmee je samen met Hem de strijd kunt voeren. Hanteer zijn woord, blijf met Hem verbonden in heilige Geest. Gebruik de wapenrusting die Hij je geeft. Dan treft dat grote zwaard jou niet. Blijf in zijn vrede, laat die vrede in je hart regeren (Col.3:15). Dan kan die vrede niet bij je weggenomen worden. Laat je niet opjutten, niet verleiden tot het alternatieve, niet opzetten tegen broeders en zusters. Trek weg uit het ‘babelse’, ook al is dat misschien maar voor een deel aanwezig in je leven. Kom helemaal tevoorschijn als ‘ruiter op een wit paard’ en volg in die gedaante het Lam, waar Hij ook met jou en zijn gemeente heengaat en doorheen gaat. Laat in jouw mond geen leugen worden gevonden (naar Op.14:4,5). Wandel in de waarheid en wordt vervuld van de Geest der waarheid.
Vervolg
De ruiter op het rode paard wordt gevolgd door nog twee ruiters te paard. Bij de opening van het derde en vierde zegel geeft Jezus ons ook daar zicht op. Hierover spreken we in de volgende bijbelstudie.