De bediening van Jezus Christus (2)
Inleiding
We vervolgen ons verslag over het leven en werk van Jezus Christus. De eerste anderhalf jaar daarvan zijn beschreven in Studieblad 73. In dit artikel nemen we de draad op bij het tweede Paasfeest tijdens Jezus' bediening.
Het is ook nu weer alleen Johannes die dit feest rechtstreeks noemt en de belangrijkste gebeurtenissen tijdens dit feest beschrijft. In Lucas vinden we slechts een aanwijzing dat dit feest heeft plaatsgevonden. Daarover later.
Het feit dat Johannes zoveel aanvullende informatie geeft over het leven en werk van Jezus Christus kan gelegen zijn in het feit dat hij als laatste van de vier evangelisten zijn ooggetuigenverslag te boek heeft gesteld. De leemten van de andere verslagen zullen hem bekend geweest zijn. Als geen ander vestigt hij de aandacht op hetgeen Jezus in Judea en met name te Jeruzalem heeft gedaan en gesproken.
3. Vanaf het tweede tot het derde Paasfeest
Daarna was er een feest der Joden en Jezus ging op naar Jeruzalem (Joh.5:1). In sommige handschriften wordt hier gesproken over het feest der Joden: het Paasfeest. Maar ook zonder dit lidwoord kunnen we toch met vrij grote zekerheid vaststellen dat het hier om het belangrijkste feest der Joden gaat.
Wanneer in de andere evangeliën gesproken wordt over 'een feest', wordt ook steeds het Paasfeest bedoeld. Zo was het in die tijd gewoonte geworden om bij 'elk' feest een gevangene, ter keuze van de schare, los te laten (Mat.27:15, Mar.15:6). Dit gebeurde evenwel niet tijdens het Pinksterfeest of Loofhuttenfeest, maar alleen op het feest, het Paasfeest (Luc.23:17). Dit feest werd gevierd in april, voor de Joden de eerste maand van het nieuwe (godsdienstige) kalenderjaar.
Na het eerste Paasfeest in Zijn bediening is Jezus ongeveer acht maanden in Judea gebleven (zie Stb.73 blz.5). Het Pinksterfeest (zeven weken na het Paasfeest en daarom ook wel het 'Wekenfeest' genoemd) en het Loofhuttenfeest (in de zevende maand van het jaar, zes maanden na het Paasfeest: in oktober) waren dus al voorbij toen Jezus Judea verliet en via Samaria naar Galilea trok.
Een ander feest?
Naast de drie bovengenoemde, belangrijke feesten die door Mozes bij de Sinaï namens God waren ingesteld (zie bijv. Ex.23:14, Deut.16:16), werden er ook nog andere feesten gevierd in Israël. Zo was er in de maand december het Vernieuwingsfeest (het feest van de tempelvernieuwing) en in maart het Purimfeest. Voor deze feesten hoefde men evenwel niet 'op te gaan naar Jeruzalem'; zij werden in het gehele land gevierd.
Op grond van het bovenstaande mogen we concluderen dat Johannes in hoofdstuk 5:1 spreekt over het tweede Paasfeest tijdens Jezus' bediening.
Genezing
Tijdens dit feest geneest Jezus een man die reeds 38 jaar lang ziek is en bij het water van het bad Bethesda op genezing ligt te wachten. Hij verricht dit wonder op de sabbat. Een reden voor de Joden om eerst de man (lopend met zijn matras) en daarna Jezus aan te vallen. Na een eerste antwoord aan de Joden komt Jezus in een getuigenis over Zichzelf tot prachtige uitspraken: 'Mijn Vader werkt tot nu toe en ik ook' en 'de Zoon kan niets doen van Zichzelf of Hij moet het de Vader zien doen'. Hij spreekt over 'het eren van de Vader en de Zoon', over 'het horen van en geloven in het woord dat Hij als gezondene des Vaders spreekt'. Op profetische wijze weidt Hij uit over het 'eeuwige leven', het 'leven hebben in jezelf' en de daarvoor zo noodzakelijke 'overgang uit de dood in het leven'. En dat allemaal op het Paasfeest!
Reeds op dàt moment, in die fase van Zijn bediening - waren er te Jeruzalem al Joden die Hem zochten te doden (Joh.5:2-47).
Onderweg naar Galilea
Na het Paasfeest te Jeruzalem gevierd te hebben gaat Jezus met de discipelen die bij Hem waren, direct terug naar Galilea. Dit blijkt uit Lucas 6:1 (SV): En het geschiedde op den tweeden eersten sabbat, dat Hij door het gezaaide ging; en Zijn discipelen plukten aren, en aten ze, die wrijvende met de handen.
Deze 'tweede eerste sabbat' duidt op de eerste sabbat na de tweede dag van het Paasfeest, de eerste van de zeven sabbatten tussen Pasen en Pinksteren. In dit vers geeft Lucas dus een duidelijke aanwijzing dat er inmiddels een Paasfeest is gevierd (zie de inleiding van dit artikel).
Onderweg naar Galilea lopen de discipelen aren te plukken; dat kan in die tijd van het jaar! Maar het loopt wel uit op een hernieuwde confrontatie met de Farizeeën (Mat.12:1-8, Mar.2:23-28, Luc.6:1-5). Jezus zegt dan: De Zoon des mensen is een Heer, ook van de sabbat (SV)!
Genezingen
In Galilea aangekomen gaat Jezus - opnieuw op de sabbat - naar de synagoge om te leren. En daar zit dan een man met een verdorde, verschrompelde hand. Ondanks de overleggingen van de aanwezige Farizeeën geneest Jezus hem voor het oog van iedereen. De Farizeeën worden razend van woede en spreken er met elkaar over wat zij Jezus zouden doen. Zij spannen zelfs samen met de Hebridianen - Joden die in politiek opzicht tot de partij van Herodes Antipas behoorden en als zodanig tegenover de Farizeeën stonden - om Hem te kunnen doden (Mat.12:9-14, Mar.3:1-6, Luc.6:6-11).
Jezus trekt Zich terug en gaat naar de zee van Tiberias, gevolgd door Zijn discipelen en een grote schare. Van alle streken komen de mensen tot Hem: uit Jeruzalem en Judea, uit Idumea en het Overjordaanse (Perea), uit de streken van Tyrus en Sidon. En Hij geneest velen, volgens Mattheüs zelfs allen (Mat.12:15-21, Mar.3:7-12).
Apostelen
Dan gaat Jezus 's nachts alleen de berg op. En is Hij de gehele nacht biddend bezig met God, teneinde volledige helderheid te krijgen in een heel belangrijke zaak: de roeping en aanstelling van 'de twaalven'.
De volgende morgen roept Hij Zijn discipelen tot Zich en kiest er twaalf uit, die Hij apostelen noemt. Onder hen bevinden zich de mannen die Jezus al vanaf de Jordaan hebben gevolgd, alsmede degenen die daarna door Jezus tot het 'volgen van Hem' zijn geroepen. Aan deze mensen wilde Jezus Zichzelf geheel gaan openbaren en de ganse bedoeling van God met mensen bekendmaken, opdat zij het werk van Hem op aarde zouden kunnen voortzetten.
Vanaf die tijd - inmiddels ruim anderhalf jaar na het begin van Jezus' bediening - wordt Jezus door twaalf apostelen gevolgd.
Na dit gebeuren daalt Jezus met hen af van de berg en gaat er opnieuw een stroom van goddelijke kracht van Hem uit, waardoor alle gebondenen en zieken die tot Hem worden gebracht, door Hem worden bevrijd en genezen (Mat.10:1-4, Mar.3:13-19, Luc.6:12-19).
Bergrede
Daarna houdt Jezus Zijn eerste grote toespraak - voor ons bekend geworden als de eerste Bergrede. Hij doet dit voor Zijn zojuist gekozen apostelen en voor de scharen die opnieuw zijn toegestroomd. Dit vindt plaats nabij Kapernaüm (Mat.5:1-48, 6:1-34, 7:1-29, Luc.6:20-49).
Kenmerkende onderdelen uit deze prachtige toespraak van Jezus zijn: de zaligsprekingen, het zout der aarde, het licht der wereld, het vervullen van de wet en profeten, vergeving en verzoening, overspel en scheiding, het liefhebben van je vijanden, het volmaakt worden, het geven van aalmoezen, het bidden en vasten in het verborgene, het 'onze Vader', het vergaderen van schatten in de hemel, geen twee heren dienen, niet bezorgd zijn, eerst het Koninkrijk Gods zoeken, niet oordelen, onderscheiden van balk en splinter, het zoeken en vinden, God is goed, geen stenen voor brood, de enge poort, boom en vrucht, het belang van het doen van de wil des Vaders, het bouwen van je levenshuis op de rots... Jezus predikt een geheel nieuwe wijze van leven!
De scharen ontzetten zich over Zijn leer: dit is totaal anders dan het onderwijs van onze schriftgeleerden; hier gaat gezag vanuit!
Gelijkenissen
In deze bergrede komen voor het eerst gelijkenissen voor: 'de lamp onder de korenmaat' (Mat.5:14-16) en 'huizen bouwen op de rots en het zand' (Mat.7:24-27, Luc.6:47-49).
Een gelijkenis is een kort fictief verhaal, gebaseerd op een bekende ervaring, met een toepassing op het geestelijke leven. Ofwel: een aards gezegde met een hemelse bedoeling.
Niet elk detail in de gelijkenis heeft betekenis. Men dient zich te concentreren op de ene grote waarheid die in het verhaal wordt medegedeeld. Gelijkenissen zijn dus géén allegorieën: symbolische verhalen waarin alles een figuurlijke betekenis heeft!
In een later stadium zou Jezus heel duidelijk aangeven waarom Hij in Zijn onderwijs gebruik is gaan maken van zulke gelijkenissen.
Wonderen
Na deze rede komt Jezus te Kapernaüm waar Hij de knecht van een hoofdman geneest. Deze man blijkt een zeer groot geloof in Jezus te hebben. Bovendien getuigt hij van inzicht in de geestelijke wereld: Heer, spreek slechts een woord en mijn knecht zal herstellen. Jezus verwondert Zich over het grote geloof dat Hij bij deze man vindt (Mat.8:5-13, Luc.7:1-10).
Kort daarna - de volgende dag (SV) - wekt Jezus voor het eerst een dode op: de jongeling te Naïn. En ook dit gerucht verbreidt zich in het ganse Joodse land en de gehele omtrek (Luc.7:11-17).
Johannes de Doper
Hierna ontmoet Jezus twee discipelen van de gevangen zittende Johannes de Doper, die namens hem komen met de vraag: Zijt Gij het die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?
Jezus wijst vol bewogenheid en liefde voor Johannes op alles wat er alleen al die dag in Zijn bediening gebeurt. En daarmee voert Hij Zijn geestelijk in het nauw gekomen heraut terug naar het woord Gods, de Schrift. Ziehier het bewijs, toets je gedachten en overleggingen hieraan!
Daarna neemt Jezus het ten aanhoren van de schare voor Johannes op (Mat.11:2-19, Luc.7:18-35).
Kom tot Mij
Ondanks alle wonderen die Jezus doet in Kapernaüm en omgeving, bekeren velen zich niet. Jezus spreekt Zich daar in duidelijke bewoordingen over uit (Mat.11:20-24). Tegelijkertijd dankt Hij de Vader dat Deze alle dingen aan kinderen wil openbaren. Vervolgens roept Hij opnieuw op tot een leren kennen van de Vader: Kom tot Mij en leer van Mij. Ik wil het je openbaren, Ik wil je rust geven voor je ziel (vs.24-30).
Met olie gezalfd
Lucas vervolgt dan met een relaas over de maaltijd waarbij Jezus aanwezig is op uitnodiging van een Farizeeër, genaamd Simon. Tijdens deze maaltijd wordt Hij door een vrouw die als zondares in de stad bekend staat, met olie gezalfd. Er ontstaat hierdoor een discussie met Simon over vergeving van zonden en betoning van liefde. Jezus vergeeft de vrouw al haar zonden en zegt: Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede (Luc.7:36-50)!
Opnieuw door Galilea
Na deze gebeurtenissen doorloopt Jezus voor de tweede maal de streek van Galilea om het evangelie van het Koninkrijk Gods te verkondigen. Hij gaat van stad tot stad en van dorp tot dorp. Dit keer met de twaalven. En bovendien met enige vrouwen die van boze geesten en ziekten waren genezen en die Jezus en de Zijnen graag wilden dienen met hetgeen zij bezaten (Luc.8:1-3).
Weer terug
Terug in Kapernaüm komt er zo'n grote schare bij Jezus in huis, dat ze niet eens brood kunnen eten. Zijn familie hoort het en besluit om Hem te gaan halen. Zij denken dat Jezus niet meer weet wat Hij doet. Voordat ze bij het huis zijn aankomen, is er al weer een bezetene tot Hem gebracht die ook nog eens blind en stom is. Jezus bevrijdt de man en geneest hem, zodat hij kan zien en spreken! De Farizeeën en schriftgeleerden - nota bene helemaal vanuit Jeruzalem hierheen gekomen - zeggen dan: Hij drijft de boze geesten uit door Beëlzebul. Daarmee leggen ze voor de inmiddels aangekomen familieleden van Jezus er nog een schepje bovenop (Mat.12:22-24, Mar.3:20-22, Luc.11:14-15).
Antwoorden van Jezus
Jezus antwoordt op deze aantijging: Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, zal geen stand houden. Maar indien Ik door de Geest Gods (Lucas: de vinger Gods) de boze geesten uitdrijf, is het Koninkrijk Gods over u gekomen.
Vervolgens spreekt Hij over het lasteren van de Geest, het bewust ingaan en zondigen tegen de heilige Geest (Mat.12:25-37, Mar.3:23-30, Luc.11:17-23).
Dan vragen de Farizeeën en schriftgeleerden Hem om een teken. Maar Jezus zegt dat ze geen ander teken zullen zien dan het teken van Jona (Mat.12:38-45, Luc.11:16 en 24-36).
Hierna wordt Hem meegedeeld dat Zijn moeder en broers buiten staan en Hem willen spreken. Maar dan zegt Jezus: Al wie de wil Gods doet, die is Mijn broeder, zuster en moeder (Mat.12:46-50, Mar.3:31-35, Luc.8:19-21).
Wee u
Enige tijd daarna ontmoeten we Jezus aan tafel bij een Farizeeër in Galilea. Hij is daar op uitnodiging. Tijdens deze maaltijd spreekt Jezus over de noodzaak van het reinigen van de beker aan de binnenkant in plaats van aan de buitenkant, zoals de Farizeeën doen. Tevens laat Jezus zes maal het 'wee u' klinken ten aanzien van hen en de wetgeleerden: Gij hebt de sleutel der kennis weggenomen en gij tracht hen die willen binnengaan, tegen te houden (Luc.11:37-54).
Rede tot discipelen
Vlak daarna spreekt Jezus opnieuw tot Zijn discipelen en tegelijkertijd tot een grote schare van vele duizenden mensen (Luc.12:1-59). In deze rede doet Jezus heel duidelijke en belangrijke uitspraken, zoals: 'Wacht u voor de zuurdesem (de huichelarij) der Farizeeën', 'vrees niet voor hen die alleen het lichaam kunnen doden', 'ieder die Mij belijden zal, zal Ik belijden voor de engelen Gods', 'wees niet bezorgd wat gij op een bepaald moment ter verdediging moet spreken, indien men u voor overheden en machthebbers brengt; de heilige Geest zal het op dat ogenblik u leren'...
Opnieuw spreekt Jezus uit: Wees niet bezorgd over uw leven, uw Vader weet wat u behoeft. Zoek Zijn Koninkrijk, en al die (andere) dingen zullen u bovendien geschonken worden.
Daarna volgen in het kader van de zo noodzakelijke waakzaamheid de gelijkenissen van 'de oplettende dienaren' (Luc.12:35-40) en 'de getrouwe rentmeester' (Luc.12:42-48). Vervolgens gaat Jezus in op het herkennen van de tekenen der tijden. Hij waarschuwt daarbij voor het vuur dat op aarde geworpen zal worden en de vrede allerwegen zal proberen aan te tasten: Er zal verdeeldheid ontstaan in gezinnen, families en in allerlei andere verbanden.
Doel van gelijkenissen
In dezelfde tijdsperiode spreekt Jezus naar aanleiding van de moord op enige Galileeërs te Jeruzalem over de absolute noodzaak van bekering. Hij doet dit mede door de gelijkenis van 'de onvruchtbare vijgenboom', die van de wijngaardenier nog een laatste kans krijgt om vrucht te gaan voortbrengen (Luc.13:1-9).
Hierna volgt de gelijkenis van 'de zaaier', uitgesproken bij de zee van Galilea en gevolgd door speciale uitleg aan de discipelen (Mat.13:1-23, Mar.4:1-25, Luc.8:4-18). Daarbij komt ook het doel van Jezus naar voren met deze verhalen: Ik spreek tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen; hun hart is vet geworden.
Omdat het rechtstreekse spreken over de werkelijkheid van het Koninkrijk der hemelen niet tot het gewenste resultaat had geleid, wilde Jezus het - mede op basis van Psalm 78:2 - langs deze weg proberen duidelijk te maken.
Verbergen?
Vanuit Marcus 4:11,12 en Lucas 8:9,10 zouden we kunnen opmaken dat Jezus in gelijkenissen is gaan spreken om de waarheid voor Zijn toehoorders bewust te verbergen: 'opdat zij ziende niet zien en horende niet begrijpen ...' in plaats van 'omdat' (Mat.13:13). Doch dit was beslist niet het geval. Het spreken in gelijkenissen diende in die dagen altijd ter verduidelijking.
Ook Marcus is ervan doordrongen dat Jezus aan de scharen juist zoveel mogelijk duidelijk wilde maken over Zijn leer en evangelie. Dit blijkt enige verzen verderop: En in vele dergelijke gelijkenissen sprak Hij het woord tot hen, naardat zij het konden horen (4:33), voor zover ze het konden verstaan (Can)! Het was een tegemoetkoming van de Heer. Hij wilde hun geestelijke ogen en oren openen, opdat zij zouden gaan zien, horen, verstaan en begrijpen wat God met hen bedoelde en Hij hun harten 'vetvrij' zou kunnen maken!
Nog meer gelijkenissen
Hierna volgen de gelijkenissen van 'het onkruid' (Mat.13:24-30), 'de groei van het zaad' (Mar.4:26-29), 'het mosterdzaad' (Mat.13:31-32, Mar.4:30-32) en 'het zuurdeeg' (Mat.13:33).
Nadat de scharen naar huis zijn gegaan, vragen de discipelen Jezus opheldering over de gelijkenis van het onkruid. Jezus gaat dan spreken over de voleinding der wereld (Mat.13:36-43).
Hierna vervolgt Hij Zijn onderwijs met nog drie andere gelijkenissen aangaande het Koninkrijk der hemelen: 'de schat in de akker', 'de kostbare parel' en 'het sleepnet' (Mat.13:44-52).
Storm op het meer
Aan het einde van deze dag wil Jezus met Zijn discipelen naar de overkant van het meer van Galilea varen om naar het land van de Gerasenen te gaan en aldaar een mens in grote nood - een man bezeten door een legioen demonen - vol genade tegemoet te treden. Zij gaan in het schip en steken tezamen met andere schepen van wal. Jezus is moe en gaat in het achterschip liggen slapen. Dan steekt er een zware stormwind op. Vanuit de geestelijke wereld wordt door het rijk der duisternis alles in het werk gesteld om deze overtocht te laten mislukken en het plan dat Jezus ermee heeft, te verijdelen. De discipelen maken Hem wakker, waarna Jezus de storm en de zee bestraft en het volkomen stil wordt. Dit maakt diepe indruk op de discipelen (Mat.8:18-27, Mar.4:35-41, Luc.8:22-35).
Bezetene
Aan de overkant gekomen, komt de door Jezus verwachte confrontatie met de bezetene onmiddellijk tot stand (volgens Mattheüs zijn er zelfs twee bezetenen). De boze geesten beseffen dat Jezus hen zal gaan uitdrijven en gelasten in de afgrond te varen. Zij schreeuwen het uit: Wat hebt Gij met ons te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God?
Jezus bevrijdt de man door het legioen demonen uit te drijven en in de afgrond te werpen. Hij geneest hem volkomen, zodat hij even later gekleed en goed bij zijn verstand aan de voeten van Jezus wordt aangetroffen door de bevolking van deze streek.
Bij de bevrijding van deze man stormt een kudde zwijnen langs de helling het meer in. Hiermee geeft Jezus Zijn discipelen een stukje aanschouwelijk onderwijs ten aanzien van het binden van boze geesten (zie ook Stb.52 blz.7,8).
Daarna vaart Jezus met de discipelen terug naar Kapernaüm (Mat.8:28-34, Mar.5:1-21, Luc.8:26-40).
Aan tafel
In Kapernaüm neemt Jezus met de twaalven deel aan de maaltijd die door één van hen (Levi) is aangericht - waarschijnlijk naar aanleiding van zijn roeping, enige maanden daarvoor. Vele tollenaars (oudcollega's) en zondaars blijken eveneens uitgenodigd te zijn. Naar aanleiding van het gemor van de Farizeeën en schriftgeleerden hierover, zegt Jezus: Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn (Mat.9:10-13, Mar.2:15-17, Luc.5:29-32).
Dan stellen de Farizeeën tezamen met enige discipelen van Johannes aan Jezus vragen over het feit dat Zijn discipelen niet vasten. Jezus beantwoordt deze vraag en geeft vervolgens in twee gelijkenissen aan dat 'nieuwe dingen' niet met 'oude dingen' verenigd of vermengd kunnen worden; het wordt dan nog erger dan voorheen, dan gaat alles verloren (Mat.9:14-17, Mar.2:18-22, Luc.5:33-39).
Jaïrus
Aan het einde van deze maaltijd, terwijl Jezus nog met de gasten van Levi in gesprek is, komt Jaïrus binnen. Het dochtertje van deze overste der synagoge ligt op sterven. Hij doet een klemmend beroep op Jezus om met hem mee te gaan. Jezus staat op en volgt hem.
Maar onderweg lopen zij vertraging op. Want een vrouw die reeds twaalf jaar aan bloedvloeiingen lijdt, komt te midden van een grote schare Jezus achterop en raakt in vast geloof de kwast van Zijn kleed aan. Zij is ervan overtuigd: Hierdoor word ik behouden. Ze geneest op hetzelfde moment!
Jezus bemerkt dat er kracht van Hem uitgaat. Hij vraagt wie Hem heeft aangeraakt en zegt vervolgens tegen deze vrouw: Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede en wees genezen van uw kwaal.
Het twaalfjarige dochtertje van Jaïrus is inmiddels overleden. Voor haar vader hoeft het nu allemaal niet meer. Maar Jezus zegt tot Jaïrus: Wees niet bevreesd, geloof alleen.
In het huis aangekomen, stuurt Jezus iedereen weg, behalve de vader en moeder. Met hen en Zijn drie naaste discipelen - Petrus, Jacobus en Johannes - gaat Hij de kamer in waar het meisje ligt. Dan vat Hij haar hand en met de woorden 'Talita koem' brengt Hij haar weer tot leven (Mat.9:18-26, Mar.5:22-43, Luc.8:41-56).
Geloof en ongeloof
Hierna volgt het verhaal dat Jezus twee blinden op grond van hun geloof ziende maakt en een doofstomme bezetene geneest. Dit gebeurt te Kapernaüm (Mat.9:27-34).
In Nazareth aangekomen, leert Jezus opnieuw in de synagoge. Doch ook nu wordt Hij evenals het jaar daarvoor (Stb.73 blz.6) niet geloofd door Zijn dorpsgenoten; zij nemen aanstoot aan Hem. Vanwege dit ongeloof heeft Jezus daar niet vele krachten kunnen doen (Mat.13:54-58, Mar.6:1-6).