Voor de mens een taak erbij

Inleiding

In de vorige Studiebladen hebben we gezien in welke periode het rijk der duisternis en des doods zijn ontstaan. Het was de fase waarin de schepping van de hemel en de aarde was voltooid en God rustte van zijn werk: de zevende dag (Stb.28/1).

Tevens is naar voren gekomen op welke wijze dit zijn beslag heeft gekregen. Lucifer viel en vele engelen met hem (Stb.28,29). Hierdoor ontstonden nieuwe situaties in de hemel (Stb.30,31). De eerste gevolgen hiervan zouden op aarde spoedig merkbaar worden.

Nog onbekend

Het eerste mensenpaar was van dit alles nog niet op de hoogte. Adam en Eva leefden nog steeds in de heerlijke sfeer van het Koninkrijk Gods. Zij ontwikkelden zich als ware mensen in de door God voor hen geschapen omgeving.

Zij zullen in die fase naar alle waarschijnlijkheid niet gemerkt hebben dat Lucifer zijn dienende plaats naast hen had verlaten en zich met zijn demonen opmaakte om hen in de geestelijke wereld als tegenstander en vijand te gaan benaderen. God had na de val van Lucifer onmiddellijk andere engelen uitgezonden ten dienste van hen. Er had zich tot op dat moment nog geen enkele macht der duisternis bij hen aangediend. In hun hemel was nog geen negatief geluid gehoord. Zij bemerkten daarin alleen de heerlijke werking van God en de voortdurende dienst van zijn heilige engelen. Maar dat zou spoedig veranderen. En hierdoor zou er ook voor hen een nieuwe situatie ontstaan.

Mogelijkheden

In het Koninkrijk Gods was niet verontrust gereageerd op de veranderingen die door de val van Lucifer in de hemel waren ontstaan (Stb.30/7). God bleef alles overzien. Zijn doel met mens en schepping bleef onveranderd en ten volle realiseerbaar.

Zijn trouwe engelen hadden een volmaakte keuze gemaakt. Tot in eeuwigheid wilden zij dienstbaar blijven voor Gods plan. In grote rust en in volmaakte harmonie stelden zij zich op om de mens in de nieuwe situatie met al het goede van God te omringen en te dienen.

Het eerste mensenpaar was in volmaakte toestand onder Gods persoonlijke en directe leiding op weg naar algehele volwassenheid. Dat was voor hen in deze fase van de zevende dag aan de orde. Daartoe had God hen gezegend (Stb.22/7).

In dit heerlijke klimaat en onder deze zegenrijke omstandigheden wilde God de mens nu ook gaan inlichten over de ontstane situatie in de hemel, en hen voorbereiden op de op handen zijnde confrontatie met de duivel en de daaruit voortvloeiende strijd met hem en zijn rijk.

God had de bedoeling en de strategie van de duivel volledig doorzien. Hij bleef daarbij in volle rust. Hij zag voor de mens in dit stadium van het groeiproces alle mogelijkheden om de goede ontwikkeling gewoon te laten doorgaan en hem daarbij tegelijkertijd bewust te maken van de veranderingen in de hemelse gewesten, en hem bovendien in dit alles ook nog te bewaren voor de boze!

God nam daartoe het initiatief en was daarmee de duivel opnieuw een slag voor.

Strijd

De duivel wilde de mens gaan benaderen om hem tot ongehoorzaamheid aan God - en dus tot zonde - te verleiden. In deze confrontatie zou de mens voor het eerst te maken krijgen met een anderssprekende geest. Mede op basis van zijn ingeschapen vermogens en de reeds beleefde ontplooiing en ontwikkeling daarvan, zou de mens daarbij in staat zijn om het wezenlijke verschil ten opzichte van al het voorgaande op te merken en de bron daarvan te onderscheiden. Hij zou een duidelijke keuze kunnen maken tussen het zich houden aan de woorden Gods, of niet. En daarmee samenhangend een zich afsluiten voor deze andere bron, of een zich daarvoor openen.

In deze keuze zou de mens geheel ‘vrij’ zijn. Hij zou uit liefde voor God, uit vrije wil en uit eigener beweging kunnen kiezen voor God en diens plan met zijn leven. Dit zou natuurlijk het meest normale zijn. Daartoe was alles aanwezig. Daarvoor had God hem geroepen en bestemd.

Op deze keuze vóór God zou de mens telkens weer opnieuw kunnen worden aangevallen door het rijk der duisternis. Zolang de mens nog niet het stadium van volwassenheid zou hebben bereikt, zou zijn keuze nog geen definitief, allesomvattend en allesbepalend karakter kunnen hebben, zoals dit bij de engelen het geval was geweest. Hierdoor zou er in de hemel van de mens vanaf het moment van de eerste confrontatie met de duivel een geestelijke strijd ontstaan.

Overwinning

Satan zou alles gaan inzetten om de mens bij God vandaan te halen en onder zijn macht te krijgen. De mens zou in dit alles kunnen blijven staan, op geen enkele verleiding of aantijging van de boze behoeven in te gaan en samen met zijn God - in gemeenschap mét Hem en afhankelijkheid ván Hem - op de ingeslagen weg kunnen voortgaan.

Telkens wanneer de duivel in een volgende fase van de ontwikkeling zou terugkomen, zou de eerder gemaakte keuze bevestigd kunnen worden. Op deze wijze zou de mens volledig gescheiden kunnen blijven van het kwaad. Hij zou zonder zonde kunnen blijven (naar 1Joh.5:18) en zodoende volledig bewaard en behouden blijven voor God en diens plan (naar Jud.:1)

In de strijd met de duivel en zijn demonenleger zou de mens te allen tijde en op alle fronten kunnen overwinnen. De kracht Gods zou steeds meer in hem openbaar gaan worden. Wanneer en op welke wijze de vijand ook zou komen, hij zou niets aan de mens hebben (naar Joh.14:30).

In deze strijd zou de mens dus geen enkele nederlaag behoeven te lijden, maar in en met zijn God meer dan overwinnaar kunnen zijn (naar Rom.8:37). Hij zou daarin door Michaël en diens engelen voortdurend worden ondersteund en bijgestaan (naar Dan.12:1). Het zou een strijd van overwinning tot overwinning kunnen worden.

De sfeer van het Koninkrijk Gods zou voortdurend in en rondom hem kunnen zijn en blijven. Gabriël en zijn engelen zouden ten bate van zijn heil onophoudelijk dienst verrichten.

Vanuit vrede

De strijd zoals deze hierboven wordt omschreven, is dus een geheel andere dan zoals wij die nu kennen. Het is de strijd van de mens die in zijn confrontaties met de boze niet zondigt en daarin ook nog nooit heeft gezondigd. De strijd die Adam te voeren zou krijgen, zou vanuit een volledige vrede met God en in een volkomen rust kunnen plaatsvinden. Dit alles op basis van liefde tot God, gehoorzaamheid en trouw aan God en geloof in Zijn woorden.

Op zo'n strijd wilde God de mens voorbereiden: vanuit de door God bedoelde positie in het Koninkrijk Gods, in verbondenheid met Hem. Dit betekende voor de mens dat er in de hele ontwikkeling naar Gods plan een opdracht ‘bij’ zou komen: standhouden en overwinnen.

Tegelijkertijd wilde God de mens duidelijkheid en zekerheid geven op welke wijze Hij hem voor deze extra taak en opdracht wilde bekrachtigen en in de nieuwe situatie wilde voortleiden.

Intermezzo

De zonde van de mens is dus geen logisch en noodzakelijk gevolg van de val van Lucifer. De mens had namelijk alle mogelijkheden om voor God te kiezen en Hem in en vanuit liefde trouw te blijven. Het ontbrak hem hierin aan niets. God verwachtte ook niet anders.

Dat het anders is gelopen, ligt niet aan God en is opnieuw niet te wijten aan iets onvolkomens in Gods schepping of leiding. Men leze in dit verband nog eens Studieblad 28 blz.5.

We kunnen ons van deze normale en door God in liefde verwachte reactie een juiste voorstelling maken aan de hand van het leven van Jezus. Daarin kunnen we de normale en oorspronkelijk door God bedoelde ontwikkeling naar volwassenheid - te midden van strijd en velerlei verzoekingen - zien plaatsvinden. Ook kunnen we daarin de heerlijke gevolgen van een goede keuze - en het daarbij blijven - waarnemen. In Jezus zien we volledig te voorschijn komen, wat God al met het eerste mensenpaar op het oog had. Hij heeft Zich als de ware mens gedragen tegenover het rijk der duisternis. Zijn leven staat hiervoor ‘model’.

Ook voor de aarde

Wanneer de mens zich op de door God bedoelde wijze ten opzichte van het rijk der duisternis zou gedragen, zou de gehele aarde - met alles wat daarop leeft, groeit en bloeit - eveneens bewaard blijven voor het vernietigingsplan van de duivel. Dit onderhouden en bewaren zou mogen beginnen in de hof (naar Gen.2:15) en gaan uitlopen op een bewaren van de gehele aarde. De mens zou vanuit zijn positie als overwinnaar in de hemel de beheerser, drager en bewaarder van de aarde kunnen zijn en blijven. Daarmee zou hij geheel voldoen aan de opdracht die God hem had gegeven aan het einde van de zesde dag (Gen.1:28 - Stb.22/2-3).

De satan zou daardoor nooit ‘de overste der wereld’ zijn geworden en geen van zijn onderdanen zou zich als een ‘wereldbeheerser’ hebben kunnen profileren. De gehele aarde zou op deze wijze werkelijk vol zijn geworden van de kennis des Heren en vervuld zijn gebleven van de heerlijkheid Gods.

Geen vertraging

In deze periode van strijd zou de door God beoogde ontwikkeling naar volwassenheid ongehinderd kunnen voortgaan. Wanneer de mens zich in alle dingen zou laten leiden door zijn God en alle aanwijzingen en woorden Gods ter harte zou nemen en deze in grote liefde en trouw zou uitvoeren, zou de vijand daar geen enkele invloed op hebben kunnen uitoefenen.

Uiteindelijk zou er in het volwassen stadium een volmaakte keuze gemaakt kunnen worden, waardoor de vijand definitief ‘niets’ meer aan de mens zou hebben.

Op deze wijze zou het einde van de weg voor de duivel en zijn rijk relatief ‘snel’ bereikt zijn en zou Gods plan met mens en schepping zonder enige vertraging in het oorspronkelijke tijdsbestek voltooid kunnen worden.

Geloof en liefde

Met dit toekomstbeeld en deze bedoelingen wilde God de mens bekend gaan maken. Vol van liefde voor de mens sloot God aan bij de reeds ontwikkelde mogelijkheden van de mens. Hij was Zich volledig bewust wat Hij de mens in die fase moest aanreiken, opdat deze zou gaan bemerken en doorzien welke veranderingen er in de hemel waren opgetreden. Als de grote ‘Mensenkenner’ wist God te spreken en te handelen in de nieuw ontstane situatie.

Hij geloofde in de mens en in diens potentiële mogelijkheden om al het negatieve rondom hem - in welke vorm het zich ook zou aandienen - te gaan onderkennen, te onderscheiden en af te wijzen.

Gods geloof in de mens bleef recht overeind. Geen duivel en dood konden zijn vertrouwen in het goede eindresultaat doen afnemen.

Leiding en bewaring

In dat geloof ging God door met leiding geven, spreken en onderwijzen. Zoals altijd gericht op de verdere ontwikkeling en bewustwording van de mens op weg naar het doel van God. Ondanks de ‘bijkomende’ dingen wilde God het ‘ongestoorde’ in de ontwikkeling van de mens waarborgen.

Zijn leiding aan de mens zou daarom nu tevens een bewaring inhouden voor elk boos opzet van de duivel en diens trawanten. Zijn spreken tot de mens zou tevens een waarschuwen behelzen voor het kwaad dat op de loer lag. Zijn onderwijzingen zouden de mens uiteindelijk volledig inzicht gaan geven in alle situaties die in de hemel waren ontstaan.

De zegen die Hij de mens had meegegeven, zou nu ook werkzaam zijn in het opbouwen van weerbaarheid tegenover het rijk der duisternis. Zijn ondersteuning zou de mens kracht geven in alle situaties en mogelijkheden bieden om onder alle omstandigheden de wil van God te volbrengen.

Het goede in de mens zou in de bestaande en groeiende liefdesrelatie met God in staat zijn in elke fase van de ontwikkeling al het kwade buiten de deur te houden. Hierdoor zou in verbondenheid met God alles gewoon door kunnen gaan en Gods doel met mens en schepping bereikt kunnen worden.

God neemt het initiatief

Het is dus niet de duivel, maar het is God die - na alle veranderingen in de hemel - Zich als eerste tot de mens richt. De wijze waarop God dit doet, is helder, eenvoudig en duidelijk. God drukt Zich niet cryptisch uit; Hij spreekt de mens aan in begrippen en termen die de mens ten volle kon bevatten en verstaan.

Op deze wijze wilde God de mens wijzen op de nieuwe situaties die waren ontstaan. Tegelijk wilde God hem in liefde wijzen op de mogelijkheden en middelen die hij voor handen had om de vijandelijke aanvallen af te slaan. God had het volste vertrouwen dat de mens daartoe in staat was. En daarom deed God een beroep op hetgeen reeds in de mens was: het vermogen om te gaan doorzien, te verstaan, te onderscheiden, te kiezen ... En dat allemaal gedragen en omhuld door de groeiende liefde van de mens tot zijn God!

We kunnen in het spreken van God tot Adam en Eva drie zaken onderscheiden: het benoemen van de boom der kennis van goed en kwaad, het gebod om van deze boom niet te eten en de waarschuwing dat het eten van de boom gepaard zou gaan met sterven.

Twee bomen

God wees de mens op een boom die evenals de boom des levens in het midden van de hof stond. Een goede boom, door Hemzelf geformeerd. Een boom die tezamen met alle andere bomen door het spreken Gods op de derde scheppingsdag uit de aarde was opgeschoten (Gen.1:11-13, 2:9 - Stb.4/4).

De boom des levens was door God uitgekozen als ‘de plaats’ om met de mens te spreken. In Studieblad 21 is al naar voren gekomen dat deze plaats op aarde verbonden was met een situatie in de hemel (blz.2,3). Het is goed om dit nog eens te lezen. Bij deze boom zou de mens volledig deel gaan krijgen aan het leven Gods. Vandaar de naam: boom des levens. Het geeft uitdrukking aan de situatie waarin de mens naar de wil van God tot in alle eeuwigheid mag verkeren (zie ook Gen.3:22b).

God doorzag dat Satan in een uitgangspositie ten opzichte van de mens wilde komen, gelijkend op die van Hemzelf. Hij had gezien dat deze na diens val misbruik had gemaakt van zijn plaats en mogelijkheden naast Adam in de hof (zie Stb.29/8-9). Ook in dit opzicht wilde de duivel zich tegenover de Allerhoogste opstellen. Satan had beslag gelegd op de boom die vlak naast de door God gebruikte boom stond. Hij wilde bij deze boom een situatie laten ontstaan waarin hij de mens in de geestelijke wereld zou kunnen benaderen en ontmoeten, teneinde hem te verleiden en tot zonde te brengen en daarmee macht te krijgen over zijn bestaan. De van oorsprong goede boom werd zodoende verbonden met een negatieve situatie, met een kwade invloedssfeer in de hemel.

De twee bomen die tezamen in het midden van de hof stonden, waren zodoende representatief geworden voor de twee wezenlijk verschillende situaties die in de hemel rondom de mens waren ontstaan.

Naam

God wees de mens op de nieuwe situatie door aan de boom waarop Satan beslag had gelegd, eveneens een naam te geven: boom der kennis van goed en kwaad. Daarmee gaf God precies aan in welke geestelijke situatie de mens terecht zou komen, wanneer hij van deze boom zou eten, in plaats van de boom des levens.

Door een verkeerde keuze te doen en tegen de wil van God te eten van deze boom - dus door te zondigen - zou het kwaad in de hemel van de mens zijn intrede doen. De mens zou hierdoor onder de invloed en macht van de duivel terecht komen en werkelijk deel krijgen aan het kwaad met alle gevolgen van dien.

Dit is een wezenlijk andere situatie dan het onderkennen en onderscheiden van het kwaad. God onderscheidt zelf elke vorm van kwaad, omdat het niet overeenstemt met hetgeen in Hem is en van Hem uitgaat. In deze vorm wilde God de mens de onderscheiding van het kwaad bijbrengen, zonder dat de mens op enigerlei wijze zelf deel zou krijgen aan het kwaad.

Door te zondigen zouden het goede en het kwade in de mens naast elkaar en tegenover elkaar komen te staan. Dit zou de innerlijke harmonie verstoren, het goede in hem gaan aantasten en de door God bedoelde ontwikkeling afremmen, blokkeren en onmogelijk maken. De mens zou innerlijk verdeeld worden en in zijn strijd tegen de duivel en zijn rijk niet meer kunnen overwinnen.

Hierdoor zou ook de aarde niet langer bewaard kunnen blijven. Zij zou eveneens onder de invloed van de duivel en zijn rijk komen te staan.

Niet als de engelen

Het goede in de mens zou door zo'n verkeerde keuze niet onmiddellijk geheel verdwijnen. Hierin is opnieuw een duidelijk verschil aanwezig met de engelen. Zij hadden - alles overziende - een volmaakte keuze gemaakt; hun wezen veranderde hierdoor in één keer totaal: van volmaakt goed naar volkomen kwaad.

De mens kon in dit stadium van zijn ontwikkeling nog niet alles overzien, hij was nog niet volwassen. Hij zou dus aanvankelijk ook geen volwassen en allesbepalende keuze kunnen maken.

Door te eten van de boom der kennis van goed en kwaad zou zijn situatie in de hemel worden als de naam van deze boom aangaf en zoals boven is omschreven. In zekere zin nog wel bereikbaar en aanspreekbaar voor God en te omgeven met de goedheid en de genade van God, maar door de onderworpenheid aan de boze niet langer werkelijk geschikt en bruikbaar voor God. Het doel van God zou buiten diens bereik komen.

Door daarna - onder invloed ván en verleugend dóór de duivel - opnieuw en steeds meer verkeerde keuzen te doen en almaar weer te zondigen, zou de mens in die situatie op een gegeven moment zelfs onbereikbaar kunnen worden voor God. Hierdoor zou hij uiteindelijk ten volle deel kunnen krijgen aan het kwaad en dientengevolge kunnen gaan delen in het lot van de duivel en de gevallen engelen.

Voor dit alles wilde God de mens bewaren; Hij wilde hem behouden voor het leven.

Herkenning

Met het noemen van de naam van deze boom doet God een beroep op ingeschapen en reeds ontwikkelde vermogens van de mens. In de hieraan voorafgaande fase van de zesde dag was Adam erin geslaagd om de dieren een naam te geven naar hun aard. En daarbij was een scherp inzicht nodig en een helder verstand. Hij had een onzichtbare werkelijkheid (de aard van het dier) kunnen vatten in een woord, een naam.

Het was nu aan de orde om de (onzichtbare) aard van de zaak die God aan de orde had gesteld te gaan verstaan aan de hand van een door Hem gegeven naam: een vergelijkbare situatie dus. Adam was hiertoe in staat. Hij zou zijn helder inzicht en geoefende verstand mogen inzetten en zo visie kunnen krijgen op de geestelijke werkelijkheid.

Uit het feit dat God in een eerder stadium al het zaaddragend gewas en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn, de mens tot spijs had gegeven (Gen.1:29), en nu voor één boom een duidelijk uitzondering maakte, zou Adam eveneens te denken geven. Wat was er veranderd? Waar was er iets veranderd? Waarom deze naam? Wat was er eigenlijk aan de hand?

Op deze wijze wilde God de mens dieper inzicht geven in de werkelijkheid van de geestelijke wereld.

Gebod

Om de mens tegelijkertijd voor alle gevolgen van een verkeerde keuze te bewaren, legde God de mens een gebod op. En daarmee deed God eveneens een beroep op aanwezige vermogens in de mens: het vermogen om (in en vanuit liefde) te luisteren, te geloven, te onthouden en te gehoorzamen.

God vroeg geen blinde gehoorzaamheid. Dat doet Hij nooit. Hij had door deze boom te benoemen de achtergrond van het gebod reeds aangegeven.

God vraagt wel geloof, vertrouwen en bereidwilligheid om geheel in te gaan op wat Hij zegt: ‘Het is niet goed om van deze boom te eten. Let dus goed op. Wees op je hoede. Raak hem zelfs niet aan (Gen.3:3). Kom niet onder de invloed van degene die zich met deze boom heeft verbonden.’

Ook hierin verwacht God dat de mens uit liefde gehoorzaamt. Ook dit is in feite de normale reactie (naar Jes.50:5). Dit gehoorzamen aan God brengt eeuwig heil teweeg (naar Heb.5:9).

Waarschuwing

‘Want ten dage dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven’ (Gen.2:17). God wijst niet alleen op de oorzaken, maar ook op de gevolgen. Hij geeft een volledig beeld van de nieuwe situatie.

In de Transcriptievertaling van Dr.M.Reisel staat hier: Op de dag dat gij daarvan eet, zult gij zeker ellende ervaren. In de voetnoot bij dit vers staat dat het werkwoord, dat hier in de grondtekst wordt gebruikt voor ‘sterven’, de betekenis draagt van ‘het in ellende zijn ten gevolge van ballingschap’. Dit komt geheel overeen met wat reeds eerder naar voren is gebracht over de gevolgen van de zonde: het komen in de dood, in de gevangenis (Stb.30/5). De mens begint dan te sterven (naar Rom.7:9).

Door van de verkeerde boom te eten, zou er een einde komen aan het leven dat God bedoelde en daarmee aan de ontwikkeling die God voor ogen had. De opdracht die God aan Adam en Eva had meegegeven voordat de zevende dag inging, zou daarmee niet ingevuld kunnen worden.

Conclusie

De val van Lucifer had voor de mens tot gevolg dat hij in zijn ontwikkeling náár en realisatie ván Gods bedoeling met zijn leven een taak en opdracht erbij kreeg: het overwinnen van Satan en diens rijk.

God heeft niets achterwege gelaten om de mens op de nieuwe situatie die in de hemel was ontstaan, te wijzen en hem voor te bereiden en toe te rusten voor deze extra taak. God zélf wilde hem daarin blijven voorgaan. Samen met zijn God zou de mens daarin ruimschoots hebben kunnen slagen en zonder verdere vertraging kunnen uitgroeien tot de volwassen mens Gods.

Dat het allemaal anders is gelopen, is ons allen bekend. We zullen daar in het volgende artikel bij stilstaan.

Het is niet zinvol en ook niet aan de orde om nog verder en dieper in te gaan op hetgeen gebeurd zou zijn, wanneer de mens niet zou hebben gezondigd. We hebben in grote lijnen aangegeven waarlangs de ontwikkeling naar Gods bedoeling zou verlopen. Hoe dit uiteindelijk zou hebben uitgepakt en op welke wijze het rijk der duisternis in de verdere voortgang als gevolg hiervan ‘klein gehouden’ en ‘uitgeschakeld’ zou worden, doet ons in veronderstellingen belanden.

We zullen daartoe geen poging doen. Het gaat ons om een helder beeld van Gods oorspronkelijke bedoeling met de mens en de mogelijkheden die Hij daartoe bij de mens heeft ingeschapen om aan dat doel te beantwoorden. Vanuit dit beeld kunnen we in de realiteit van het heden weten waartoe we bestemd zijn en wat er derhalve voor ons aan de orde is.

En wat is het dan heerlijk, dat wij mogen geloven en zeker mogen weten, dat het doel van God met mens en schepping - ondanks alles wat er ‘mis’ is gegaan en tussen is gekomen - in en door Jezus Christus uiteindelijk toch gerealiseerd zal worden. Hem, onze Heer en Heiland, en God, onze Vader, zij daarvoor alle lof en dank van ons hart.