Nieuwe situaties in de hemel (2)

Inleiding

Zoals aan het einde van Studieblad 30 reeds is aangegeven, zal in dit artikel verder worden ingegaan op de situaties die in de hemelse gewesten zijn ontstaan door en na de val van Lucifer en zijn engelen. Daarin zullen termen en begrippen naar voren komen, die we nog niet eerder in dit verband hebben genoemd.
Tevens zal in dit Studieblad de situatie aan de orde komen die in de bijbel het ‘einde’ wordt genoemd van het gehele rijk van Satan.
En daarmee zal de serie artikelen over ‘het rijk der duisternis’ (vanaf Stb.28) voorlopig worden afgesloten.

Onderwijs van Jezus

De nadere detaillering binnen het rijk der duisternis en de visie op het einde van dit rijk is geheel ontleend aan het onderwijs van Jezus over deze dingen. Hij had van Godswege inzicht gekregen in alle hemelse zaken. Hij wist precies hoe de diverse situaties in de hemel waren ontstaan, hoe de zaken er in de geestelijke wereld op dat moment voorstonden en hoe dit alles door Zijn toedoen verder zou verlopen en uiteindelijk zou aflopen.
In zijn prediking over de werkelijkheid van de geestelijke wereld besteedde Jezus daarom niet alleen aandacht aan het bestaan en de verdere groei en ontwikkeling het Koninkrijk Gods. Hij benoemde alle koninkrijken in de hemelen en karakteriseerde met woorden en beelden elke situatie die in de hemelse gewesten bestond en nog zou ontstaan.
Als geen ander mens was Hij daarmee bekend. Hijzèlf zou als de Zoon van God door alle hemelen heengaan (naar Heb.4:14), en dus met alle situaties in de hemel te maken krijgen. En daarin zou Hij niet voor verrassingen komen te staan, maar duivel en dood overwinnen en hun einde inluiden.
Om die reden is het ook voor ons - als zijn discipelen - van belang om hiervan op de hoogte te zijn. Slechts dan kunnen wij Hem - als zonen Gods - in alle dingen volgen. En zullen wij - als zijn dienaren - kunnen komen waar Hij is geweest en zullen wij tot in alle eeuwigheid kunnen zijn waar Hij nu reeds is (naar Joh.12:26).

Dodenrijk en hel

In het onderwijs dat Jezus geeft over het rijk der duisternis, noemt Hij een term die in het Oude Testament niet voorkomt. We zullen zien dat er in het OT wel uitdrukkingen voorkomen, die op die situatie wijzen.
Jezus spreekt namelijk niet alleen van een dodenrijk (Grieks: hades), maar ook van een hel (Grieks: gehenna). Hij maakt daarmee onderscheid tussen de actuele, bestaande situatie - het dodenrijk - en een nog komende eindsituatie, de hel.
In het Oude Testament is er slechts één (Hebreeuws) woord in gebruik, namelijk sjeool. Dit woord heeft exact dezelfde betekenis als het woord hades: onderwereld, dodenrijk. Het beschrijft dus eveneens de situatie van het huidige rijk des doods.
In de bijbelvertaling van het NBG is men met deze verschillende woorden en begrippen uiterst nauwkeurig omgegaan. In het Oude Testament komt het woord hel (terecht) niet voor, terwijl in het Nieuwe Testament dit woord alleen wordt gebruikt, als in de grondtekst het woord gehenna staat.
In de Statenvertaling is dit (merkwaardig genoeg) veel minder nauwkeurig gebeurd.
Het is van belang om te beseffen dat wij - op grond van het onderscheid dat Jezus maakt tussen hades en gehenna - eveneens onderscheid moeten maken tussen dodenrijk en hel. Wij zullen deze termen daarom niet willekeurig door elkaar gebruiken.

Voor de duivel bereid

Jezus noemt de (verschrikkelijke) geestelijke situatie van de hel onder andere in Marcus 9. Hij beschrijft de hel daar met het onuitblusbare vuur, waar hun worm niet sterft en dus een eeuwige pijniging zal ondergaan (verzen 43,45,47 en 48). Deze beschrijving komt eveneens voor in Jesaja 66:24, maar het woord hel wordt daar niet gebruikt (OT - zie boven).
In Mattheüs 18:8 spreekt Jezus in dit verband over het eeuwige vuur, terwijl Hij in hoofdstuk 25:41 daaraan toevoegt, dat dìt de eindsituatie is die voor de duivel en zijn engelen is bereid.
In Openbaring 20 zien we dit ‘einde’ in profetische visioenen en bewoordingen zich voltrekken. In vers 10 wordt beschreven dat de duivel daarin wordt geworpen en in vers 14 komen Dood en dodenrijk daarin terecht.
Deze eindsituatie wordt hier de poel des vuurs genoemd, de tweede dood.
In deze situatie, ver van het aangezicht des Heren (2Thes.1:9), zullen alle boze geesten te maken krijgen met het verderf. Vandaar dat er gesproken wordt over hun ‘worm’. Daarmee wordt hun totaal onttakelde en van alle ‘macht en luister’ ontdane geestelijk lichaam aangeduid.
Maar deze ‘worm’ sterft niet, de pijniging houdt nooit op. Vandaar dat Jezus spreekt over een eeuwig vuur en Paulus in de laatstgenoemde tekst schrijft over een eeuwig verderf. Dat is de hel.

Niet voor de mens

Alhoewel we in het vorige Studieblad al hebben aangegeven dat we nog niet zouden uitweiden over de situatie van de mens in dit alles, willen we op dit moment al wel heel duidelijk stellen dat God de hel niet en nooit als eindstadium voor de mens heeft bedoeld; zij is voor de duivel en zijn engelen bereid. Het is voor hen het uiteindelijk gevolg van hun afval van God in den beginne; het onafwendbare en definitieve einde van de weg, die zij vanaf hun val zijn gegaan.
Voor mensen heeft God een geheel ander ‘einde’ voor ogen: een eeuwig verblijven in het volle licht, als partner Gods in diepe en totale gemeenschap met Hem.
Slechts voor mensen die de duisternis liever hebben dan het licht (Joh.3:19) - de werkers der ongerechtigheid (Luc.12:27) - de lafhartigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars - zal dit eveneens het einde zijn (Op.21:8).
Petrus en Judas schrijven in dit verband over de donkerste duisternis, die voor eeuwig voor dezen is weggelegd (2Pe.2:17 en Jud.:13). Deze term is afgeleid uit het onderwijs van Jezus, die de situatie van de hel ook wel omschreef met de buitenste duisternis, waar het geween is en het tandengeknars (o.a. Mat.22:13).

Is God daarin actief?

Door welke krachten en machten zal dit eeuwige en onuitblusbare vuur worden bewerkt en onderhouden? Welke geesten geven gestalte aan deze afschuwelijke situatie die wordt omschreven met de hel, de poel des vuurs, de buitenste en donkerste duisternis?
Is dat iets wat van God uitgaat? Nee, Hij is enkel goed. Hij brengt geen verderf, geen algehele ontluistering teweeg. Van God gaat geen destructie uit. Dit blijkt heel duidelijk uit 1 Johannes 1:5 en Jacobus 1:17. Hij is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis; uit Hem kan geen duisternis voortkomen. Alleen gaven die goed en volmaakt zijn, komen van Hem.
We kunnen evenmin denken aan een vuur dat op een gegeven moment ‘uit zichzelf’ gaat branden en ‘zomaar’ altijd blijft branden. Er brandt natuurlijk ook geen echt vuur in de geestelijke wereld. Het vuur is een beeld van het verderf, de degeneratie, het verval en de ontluistering die in deze situatie gestalte krijgt. En dit zijn zaken die slechts door de duivel en zijn machten der duisternis zèlf kunnen worden veroorzaakt.

Wanneer?

Het definitieve eindstadium voor de duivel en zijn demonenleger, de dood en zijn dodenrijk treedt in wanneer alle boze geesten door Jezus Christus en zijn Gemeente volledig zijn overwonnen (Stb.24/3). Op geen enkel front kunnen zij dan nog iets uitrichten. De mens Gods en de schepping Gods zijn voorgoed aan hun invloed onttrokken. Hierdoor zullen zij voor eeuwig op zichzelf zijn teruggeworpen. Dat is hun einde. Zij hebben dan geen enkele ‘ruimte’ meer. Zij zijn geheel geïsoleerd.
De kwade activiteiten die zij alle eeuwen door ten opzichte van de mens hebben ontplooid, zullen dan op en tegen elkaar worden gericht. Zij ontsteken daarmede het eeuwige vuur zèlf en niemand zal het meer kunnen tegenhouden. Het totale verderf zal zodoende door eigen inzet op henzelf neerkomen. Hierdoor ontstaat er in en rondom hen een situatie van algehele chaos, de hel.
Het kwaad straft dus zichzelf, daar hoeft God Zich niet mee bezig te houden. Het zijn de machten der duisternis zèlf die deze uiteindelijke situatie zullen veroorzaken en instandhouden. Door hun keuze in den beginne hebben zij deze eindsituatie reeds voor henzelf bereid (zie ook Stb.30/7).

Nog niet actueel

De situatie van de hel is op grond van het voorgaande nog niet actueel. De machten der duisternis vergrijpen zich nog altijd aan de mensen in plaats van aan elkaar. Zij hebben nog ‘volop’ bewegingsruimte in de hemelse gewesten. Satan opereert nog steeds als de overste dezer wereld. De duivel en de dood regeren hun rijken met ijzeren discipline.
Pas als de duivel in de eindtijd - in Openbaring 13:2 beschreven - zijn kracht en zijn troon en grote macht overdraagt aan het beest, is dát het begin van het einde dat in Openbaring 19 en 20 wordt beschreven. We kunnen daar nu in dit stadium, waarin we stilstaan bij het begin van alle situaties en processen in de hemelse gewesten, nog niet op ingaan. Het zal later, bij de behandeling van de eindtijd, aan de orde komen.
Er bestaat dus op dit moment nog geen hel. Jezus spreekt in zijn onderwijs aangaande deze dingen over een nog komende situatie.
Wij zullen daarom nu niet spreken over ‘de machten der hel’. Er kan op dit moment ook nog niets naar de hel worden verwezen, of in de buitenste duisternis worden geworpen. Wanneer er toch in deze termen wordt gesproken, getuigt het niet van werkelijkheidszin betreffende de geestelijke wereld.

Eerste en tweede dood

Het eindstadium van de machten der duisternis - de hel - wordt in het boek Openbaring de tweede dood genoemd (bv. Op.20:14).
Wanneer de bijbel spreekt van een ‘tweede dood’, zal er ook een situatie moeten bestaan die met de term ‘eerste dood’ kan worden aangeduid. Deze toestand zal vooraf moeten gaan aan de situatie van de tweede dood.
Wij dienen bijgevolg onder de eerste dood de huidige situatie binnen Dood en dodenrijk te verstaan.
Tevens geldt dat ‘het tweede’ altijd voortkomt uit ‘het eerste’.
Het meest kenmerkende element in de situatie van de tweede dood - het verderf - zal dientengevolge reeds een fundament moeten hebben in de situatie van de eerste dood.
Het is derhalve mogelijk om uitgaande van hetgeen er in Openbaring staat beschreven over het ontstaan van de hel, meer inzicht te verkrijgen in de huidige situatie van Dood en dodenrijk.

Verderf

Het verderf dat in het eindstadium in alle hevigheid in de hel gestalte krijgt, vindt zijn oorsprong in een nog nader te benoemen boze geest. De situatie van de poel des vuurs ontstaat namelijk concreet wanneer het beest uit Openbaring 13, dat hiervoor reeds genoemd werd, overwonnen is en samen met de valse profeet als eerste in deze volkomen geïsoleerde situatie terecht komt (Op.19:20). Het daarin ‘geworpen’ worden zoals er letterlijk staat, dienen wij op te vatten als een daarin ‘volledig op zichzelf worden teruggeworpen’.
Vanaf dat moment gaat het beest met al zijn macht en kracht gestalte geven aan het eeuwige vuur, het enige wat hij in die situatie nog kan.
Dit beest, dat uit de zee - beeld van het dodenrijk - opkomt heeft een naam die in Openbaring 9:11 wordt genoemd: Abaddon (Hebreeuws) of Apollyon (Grieks). De betekenis van deze naam is: Verderver.
Het verderf begint dus bij de verderver. De situatie die ontstaat, het eeuwige verderf (2Thes.1:9), wordt genoemd naar en bepaald door de verderver. Iets soortgelijks zagen wij ook bij de dood (Stb.30/6).

Verderver

Deze verderver bestaat nu reeds. Hij heeft vanaf de val van Lucifer een specifieke plaats in het rijk der duisternis. Zijn naam Apollyon of Abaddon wordt slechts eenmaal in de bijbel genoemd. Als verderver of verderfengel komen wij hem zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament meerdere malen tegen.
Deze verderver staat aan het hoofd van een schare verderfengelen (Ps.78:49). Hij is dus eveneens een grootvorst, een machtige vazal van Satan.
Waar we in de bijbel van het verderf of van de verderver lezen, zien we meestal een duidelijke relatie met de dood en het dodenrijk. Bijvoorbeeld in 2 Samuël 22:5, Psalm 18:5, Spreuken 15:11 en Hosea 13:14.
Het feit dat de verderver, Apollyon, in Openbaring 13 uit de zee - dus uit het dodenrijk - opkomt, versterkt dit beeld.
In een aantal andere teksten komt naar voren dat zowel ‘de dood’ als ‘het verderf’ wel in relatie met elkaar staan, maar toch als aparte wezens worden beschreven. Met Apollyon wordt derhalve niet Dood zèlf bedoeld. Zo lezen we in Job 28:22: Het verderf en de dood zeggen (meervoud): Met onze oren hebben wij (meervoud) haar gerucht vernomen. En in Spreuken 27:20: Dodenrijk en verderf zijn onverzadelijk. Voor ‘het verderf’ mogen we hier de feitelijke naam van deze grootvorst invullen: de verderver.

Afgrond

Welke relatie bestaat er tussen Dood en Apollyon? Over welk deel van het rijk der duisternis voert de verderver heerschappij? Ook hierin hebben het onderwijs van Jezus en zijn openbaringen aan de apostelen duidelijkheid gebracht.
Er wordt in het Nieuwe Testament gesproken over twee verschillende situaties binnen het dodenrijk.
Enerzijds bestaat er in de hades een toestand die wordt aangeduid met het Griekse woord abyssos, wat betekent: afgrond, bodemloze put. Dit woord komt voor in Lucas 8:31, Romeinen 10:7 en meerdere malen in Openbaring 9, 11,17 en 20. Petrus spreekt over dezelfde situatie, maar gebruikt in 2 Petrus 2:4 het woord tartarus. Dit woord heeft dezelfde betekenis als abyssos: afgrond.
Het gaat hier over het meest duistere deel van het dodenrijk. Of om in het beeld van de zee te blijven: over de diepste gedeelten, de troggen in de zeebodem, waar geen enkel zonlicht meer te bespeuren valt.
In Openbaring 9 wordt Apollyon de engel des afgronds genoemd. Hij geeft dus met zijn verderfengelen - vanaf de val van Lucifer en het ontstaan van het rijk der duisternis - als ‘onderkoning’ onder Dood gestalte aan een geestelijke situatie in het dodenrijk die met de abyssos, de afgrond wordt aangeduid.
Met zijn ondergeschikten behoort hij dus niet tot het demonenleger, maar tot de groep doodsmachten. Daarin vormt hij met hen een aparte afdeling.
Hijzelf behoort tot de allersterksten in het rijk van Satan. In rangorde direct na Satan en Dood. Hij beheerst de ‘plaats’ waar de grootste buit, de zwaarste gevangenen kunnen worden bewaard. We zullen hier in een later stadium op terugkomen.
Nadat Apollyon in de eindtijd door Satan uit deze positie wordt weggehaald en als ‘de geest van de antichrist’ bekleed wordt met alle macht en kracht van Satan, komt zijn werkelijke aard als verderver, zoals we gezien hebben, nog duidelijker naar voren.
Ook dit gebeuren zal te zijner tijd in de eindtijdstudie beschreven worden.

Abrahams schoot

Anderzijds bestaat er in het dodenrijk een situatie die te vergelijken is met de bovenste delen in de zee. Dus met ‘plaatsen’ waar nog wél enig licht kan doordringen.
Dit is de situatie waarin de mens terecht komt na zijn eerste zonden. De dood heeft invloed gekregen (Stb.30/4-5), maar er is ook nog sprake van beïnvloeding vanuit het rijk des lichts, het Koninkrijk Gods.
De vele rechtvaardigen uit het Oude Verbond zijn - doordat hun zonden nog niet door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus konden worden weggenomen - in deze situatie gestorven. Doch ook daarna blijft God bij hen betrokken en een zekere invloed houden op hun bestaan. Er blijft voor hen van Godswege vertroosting en er wordt hoop gegeven voor een heerlijke toekomst.
In Lucas 16:22 beschrijft Jezus deze situatie met ‘de schoot van Abraham’, genoemd naar de grote rechtvaardige uit het Oude Verbond. Hij spreekt in vers 25 over de bovengenoemde vertroosting. We zouden op grond van de bijbelse beeldspraak in deze situatie ook kunnen spreken over de bovenste en minst duistere lagen in de zee, of van de ‘lichtzijde’ in het dodenrijk.

Engelendienst

We moeten ons afvragen door welke machten of krachten dit ‘licht’ in de ‘duisternis’ van het dodenrijk in concrete zin wordt ingebracht. Dit kan namelijk niet geschieden door Dood en zijn doodsmachten; zij bewerken de duisternis en geven door hun aanwezigheid gestalte aan de situatie die met ‘de zee’ wordt beschreven.
Het antwoord staat in Lucas 16:22: door de engelen.
Uitgaande van hetgeen in Studieblad 30 beschreven is, kunnen we stellen dat dit door de groep engelen gebeurt, die door hun aard en mogelijkheden ten opzichte van de mens in tegengestelde zin als de doodsmachten kunnen functioneren: dragen in plaats van overheersen. Het is een dienst die door de boden uit de afdeling van Gabriël wordt verricht.
In deze zin kan ook Psalm 139:8 verstaan worden. Daarin zegt de rechtvaardige en godvrezende David: Maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde - Gij zijt er. Door bemiddeling van zijn heilige engelen - en met name de boden, die rechtstreeks van de troon Gods komen - ondersteunt en vertroost God de rechtvaardigen, de mensen die het goede hebben gezocht en barmhartigheid hebben bewezen. Hen wordt een veel betere situatie in het vooruitzicht gesteld. Door de dienstbaarheid van deze engelen blijft er voor deze mensen ‘licht’ bestaan in de situatie van het dodenrijk. Daaraan geven zij gestalte.

Situatie

We dienen ons bij dit alles goed te blijven realiseren, dat we (opnieuw) niet spreken over een plaats of locatie in de geestelijke wereld, maar over een toestand of situatie.
De boden komen zèlf niet in een ‘gevangenissituatie’ terecht, wanneer zij de mensen vertroosten, die in de lichtzijde van het dodenrijk verkeren. Zo zullen ook de doodsmachten niet in een ‘lichtsituatie’ komen door deze dienende activiteiten van de heilige engelen Gods.
De doodsmachten hebben en dragen in zichzelf de sfeer van de dood; dit klimaat gaat ook van hen uit. Zij kunnen heerschappij voeren over mensen die gezondigd hebben. De mens ervaart hierdoor de gevangenissituatie. Zijn toestand wordt (mede) bepaald door Dood en diens onderdanen. Maar deze doodsmachten kunnen geen enkele invloed uitoefenen op de dienende geesten, die van Godswege worden uitgezonden.
De engelen Gods hebben en dragen in zichzelf de sfeer van het Koninkrijk Gods (Stb.3/2). Zij geven dit door aan de mens die zij mogen dienen, in welke toestand deze ook verkeert. En hierdoor wordt de situatie van de mens verlicht.
De lichtzijde van het dodenrijk is dus een situatie die door twee los van elkaar staande invloedssferen wordt bepaald. Slechts mensen kunnen het resultaat hiervan ervaren.

Kloof

In de gelijkenis uit Lucas 16:19-31 blijkt tevens het grote verschil tussen de twee bovengenoemde situaties in het dodenrijk. Tussen de lichtzijde (de schoot van Abraham) en de duistere zijde (de afgrond) is een ‘onoverkomelijke kloof’ (vers 26).
Deze kloof duidt op het einde van de mogelijkheden van Gabriël en zijn heilige engelen om namens God dienend werkzaam te zijn ten bate van mensen in het dodenrijk en tegelijkertijd op het begin van de mogelijkheden van de verderver om heerschappij te gaan voeren over mensen.
Wanneer we te zijner tijd meer aandacht zullen besteden aan de positie en situatie van de mens in het dodenrijk, zal nog dieper ingegaan worden op de betekenis van deze ‘onoverkomelijke kloof’.
In de afgrond is totaal geen licht; het is in de huidige situatie het ‘voorportaal’ van de hel. Alles wat daarin terecht komt, belandt uiteindelijk in de poel des vuurs. Of met andere woorden: alles wat onder de macht van de verderver komt, zal in het eindstadium deel krijgen aan het eeuwige verderf.
Nogmaals: deze situatie is door God voor geen enkel mens bedoeld!

Samenvatting

Na de val van Lucifer is het rijk der duisternis, met daarin het rijk des doods ontstaan. Satan is koning over alles en allen, en in meer specifieke zin aanvoerder over het demonenleger.
Dood is koning over de gehele hades, het dodenrijk. Dit rijk bestaat uit twee delen: een deel waarin God nog enige invloed kan laten gelden op de mensen, en een deel waarin deze invloed onmogelijk is. Dit laatste deel noemt de bijbel de abyssos, de afgrond. Daar heerst Apollyon, de verderver, als onderkoning in het dodenrijk.
Bij de voleinding aller dingen zal er een gehenna, een hel ontstaan, die in eerste instantie door Apollyon zal worden veroorzaakt. Deze hel is er nu nog niet.
Het demonenleger van Satan wil de mensheid vanaf den beginne niet alleen tot zonde en daarmede onder macht van de dood brengen, maar haar door veelvuldig zondigen in het verderf storten, haar overleveren aan de macht van de verderver, zodat zij definitief buiten bereik van God komt en zal delen in het lot van het rijk der duisternis zélf.

Besluit

Er zijn nog vele punten die in het kader van het voorgaande om aandacht vragen. Zoals: wat gebeurt er met de mens bij het sterven? Op welke wijze krijgen zij, die daarna in de lichtzijde verkeren, deel aan die heerlijke toekomst? En wat houdt die heerlijke toekomst in?
Maar ook vragen als: Wat gebeurt er als we in de naam van Jezus machten naar de afgrond verwijzen? Op welke wijze wordt de geest van de antichrist werkzaam? Enzovoorts.
Op deze vragen willen we in goede orde antwoord geven. Ze zullen in het verdere verloop van onze studie over Gods plan met mensen allemaal op een zeker moment aan de orde komen.
Het doel van deze deelstudie (Stb.28-31) is het verkrijgen van een goed zicht op het ontstaan van ‘het negatieve’, op de oorsprong van Satan en Dood, van het gehele rijk der duisternis en de diverse afdelingen daarin, op hun verbanden en werkwijzen, op hun doel ten opzichte van God en mens(heid).
Waar wij in de mogelijkheden van het (volle) evangelie van Jezus Christus geloven en deze in gemeenschap met en onder leiding van onze Heer dagelijks hanteren, zullen de bedoelingen van de duivel ten opzichte van ons in rook opgaan en zal de tijd naderen waarin hij met al zijn boze geesten definitief verslagen wordt.
Onze God heeft het eerste en het laatste woord. Zijn plan wordt ondanks alle tegenstand van duivel, dood en verderver gerealiseerd. Prijs zijn grote naam!