De zegen van God

Inleiding

We hebben een beeld gekregen van de gebeurtenissen, die op de zesde scheppingsdag hebben plaatsgevonden. Het is de fase waarin God zijn diepste bedoeling bekend maakte: Laat ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt (Gen.1:26 - zie Stb.5). We hebben gezien op welke wijze God dit voornemen in uitvoering bracht (zie o.a. Stb.6).
Aan het einde van de zesde dag zegende God het eerste mensenpaar en sprak Hij veelbetekenende woorden: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op aarde kruipt (Gen.1:28).

Plan van God

Deze woorden lijken veel op de uitspraak die God aan het begin van de zesde scheppingsfase deed. God onderstreept daarmee voor alle engelen zijn eigenlijke bedoeling met mens en schepping. Voor Adam en Eva waren deze woorden nieuw. Het bepaalde hen bij het plan van God met hun leven en bij de mogelijkheden die God daartoe in hen had gelegd. Onder de heerlijke zegen van God zou dit ten volle gestalte mogen gaan krijgen. Het gaf hun tegelijkertijd medeverantwoordelijkheid voor de realisatie ervan. We zullen in dit artikel bij deze woorden Gods stilstaan.

Mensheid

Met het uitspreken van de woorden ‘weest vruchtbaar en wordt talrijk’ geeft God aan dat Hij Zich een volk, een mensheid wil verwerven tot lof zijner heerlijkheid (naar Ef.1:14). God zou echter niet nog méér mensen gaan scheppen, of nog méér mensen gaan formeren vanuit Adam of Eva. Dit doel zou bereikt gaan worden langs de weg van groei en ontwikkeling. God legde met deze uitspraak de gehele verdere kwantitatieve groei van de mens tot een mensheid in handen van het eerste mensenpaar.

Eenheid

God zelf wilde als Koning in liefde alle mensen gaan omvatten en leiden, hen persoonlijk inspireren, motiveren en stimuleren. Daardoor zou de zich ontwikkelende mensheid van meet af aan als een eenheid kunnen functioneren, zonder dat er verlies zou optreden van persoonlijke identiteit. God wilde alle mensen een plaats gaan geven in twee werelden in overeenstemming met aard en mogelijkheden. Er zou een theocratisch en harmonisch functionerend geheel kunnen gaan ontstaan, waarin alle mensen volmaakt zouden zijn en tot alle goed werk volkomen zouden zijn toegerust (naar 2Tim.3:17). In deze ontwikkeling zou op een door God bepaald moment ook de doop in heilige Geest aan de orde gekomen zijn, waardoor de relatie tussen God en mensen zich nog verder zou kunnen verdiepen en de door God bedoelde eenheid in alle volheid naar voren zou komen.

Ordening

God had voor de mensheid een ordening voor ogen die helemaal aansluit bij het wezen van de mens, ja daarop gelijkt en daarvan is afgeleid. De mensheid zou als totaal mogen gaan gelijken op datgene waar God in aanvang mee begonnen was. De samenhang tussen de mensen onderling zou een getrouwe weergave mogen zijn van de innerlijke structuur van de mens als individu. Zo goed als er bij het menselijk lichaam vele leden zijn die met elkaar een eenheid, één geheel vormen, zo zouden alle mensen tezamen ook een welsluitend geheel, één ‘lichaam’ kunnen vormen.
God zag het voor Zich: een mensheid, bestaande uit een ontelbare hoeveelheid individuen, gedrenkt in en vervuld met één Geest, zijn eigen Geest, zonder dat individuele eigenschappen, belangen, kenmerken verloren gaan. Nee, waarin deze juist optimaal, ten volle en onbelemmerd functioneren ten dienste van het geheel en waarin een ieders inbreng van belang is.
God wilde Zich een ‘lichaam’ bereiden, een partner voor Hem, waarin Hij Zich helemaal zou kunnen openbaren, waarin al zijn liefde en krachten en eigenschappen naar voren zouden kunnen komen, vermenigvuldigd in alle mensen afzonderlijk, rijk gekleurd en geschakeerd... waarin Hij alles in allen zou zijn (naar 1Cor.15:28). Ook dit behoort bij de toknith, de som (Stb.21/2). Dit is een integraal onderdeel van Gods oorspronkelijk plan met mensen.

Herkenning

Herkent u iets in de bovenstaande omschrijving? Deze ordening tussen mensen onderling, verbonden door de volmaakte band der liefde, deze eenheid in alle verscheidenheid, dit als ‘lichaam’ functioneren door de vervulling met één Geest, dit ten volle optimaal als mens kunnen leven naar Gods bedoeling is in diepste zin een omschrijving van de gemeente en het gemeente-zijn.
Als Paulus aan Timotheüs over de gemeente schrijft, noemt hij haar zeer terecht een pijler en fundament van de waarheid (1Tim.3:15). Het gemeente-zijn is fundamenteel; het behoort tot de fundamenten van de waarheid, van het plan van God met mensen; het vormt daarin een pijler, een zuil; het is daarvan een grondslag (Br)! Wat een inzicht heeft deze apostel in het geheimenis Gods. Het is opmerkelijk dat het juist ook Paulus is, die de gemeente omschrijft als een lichaam met vele leden (1Cor.12:12-31).
Zo bedoelde God de mensheid van den beginne: als zijn gemeente, zijn lichaam, zijn volk, zijn partner tot in alle eeuwigheid. ‘Gemeente’ is dus geen specifiek nieuwtestamentisch begrip; het is een fundamenteel onderdeel van Gods plan met mensen. Met de oproep ‘weest vruchtbaar en wordt talrijk’ geeft God dus in diepste zin de aanzet tot de vorming van de gemeente, zijn gemeente!

Actueel

God is nooit van gedachten veranderd. De val van Lucifer met alle gevolgen van dien en de zonde van Adam en Eva met alles wat dat met zich bracht, hebben niets kunnen afdoen van Gods plan met mens en schepping. Nog steeds staat God dit doel voor ogen: een gemeente stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks (naar Ef.5:27). Dat is dan ook het doel waar Jezus met alles wat in Hem is naartoe werkt.
In de laatste hoofdstukken van Openbaring wordt het resultaat hiervan beschreven: Zie de tent van God is bij de mensen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn. En zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn (21:3 en 22:4). Het uiteindelijke komt geheel overeen met wat God van oorsprong voor ogen stond!
Reeds eerder is gesteld dat het voor ons als gemeente van Jezus Christus van groot belang is om een goed en bijbels mensbeeld te hebben. Van even groot belang is het om een goed beeld te hebben van de gemeente en het gemeente-zijn. We zullen aan de hand van het hierboven genoemde in de komende artikelen opnieuw een stap maken naar het heden en het gemeente-zijn op basis van de oorspronkelijke gedachte Gods belichten.

Hoge positie

Adam zou in deze door God bedoelde en ingeleide ontwikkeling voorop mogen gaan. Hij zou hierin als eerste, als hoofd mogen fungeren en zich met alles wat in hem was dienstbaar mogen opstellen ten opzichte van allen. Hij zou ‘de voorganger’ mogen worden van de gemeente van de levende God. Geen wonder dat God naast Adam de allerhoogste engel plaatste. Wat Adam voor alle mensen zou mogen zijn, was Lucifer voor de engelen: de gezalfde (Ez.28:14 SV). Tezamen met al ‘zijn’ engelen zou hij als beschuttende cherub van meet af aan dienstbaar mogen en kunnen zijn aan de gemeente. Lucifer zou ‘de engel der gemeente’ mogen zijn.

Vervult de aarde

God vervolgt met: Vervult de aarde en onderwerpt haar. Met het talrijk worden van de mensen zou de aarde ook vol mogen worden van de heerlijkheid Gods. Alle mensen zouden als hemelburgers op aarde gestalte mogen gaan geven aan het Koninkrijk Gods. En zo zou de aarde vol kunnen worden van de kennis des Heren, zoals de wateren de bodem van de zee bedekken (naar Jes.11:9). De mogelijkheid hiertoe lag open. Onder de machtige zegen en leiding van God zou het gerealiseerd kunnen worden.
Het onderwerpen van en heersen over de aarde gaat weer verder dan het vervullen van de aarde en het benoemen van alles wat op die aarde leeft. Deze opdracht ligt dan ook in het verlengde van de naamgeving van alle dieren (Stb.21/4). God stelde dit aan het einde van de zesde dag aan de orde; het zou in de nu voorliggende fase bereikbaar zijn.

Vanuit de hemel

Dit heersen en onderwerpen is evenwel alleen mogelijk voor iemand die kan en mag werken met de krachten van de hemel, dus voor iemand die ‘thuis’ is in het Koninkrijk Gods en aan wie God alle macht heeft gegeven.
David profeteert in 1 Kronieken 29:10-12: Ja, alles wat in de hemel en op de aarde is, is van U. Van U is de heerschappij, Gij heerst over alles en Gij hebt het in uw macht een ieder groot en sterk te maken. De bovengenoemde opdracht van God om de aarde te vervullen en te onderwerpen, roept in diepste zin dus op tot het gaan innemen van de door God bereide en bedoelde plaats in de hemel. Daartoe wilde God hen uitnodigen. Tot die positie wilde God hen leiden. Dat is Gods bedoeling voor de mens.
Adam is door zijn zonde hieraan niet toegekomen, maar het voornemen van God ten aanzien van de mens bleef onveranderd. In Jezus Christus is de oorspronkelijke bedoeling van God ten volle naar voren gekomen. Paulus spreekt van de kracht, waarmee Christus alle dingen aan Zich onderwerpt (Fil.3:21). Jezus zegt van Zichzelf: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde (Mat.28:18). Hij is degene die heerst over alles wat God geschapen heeft.

Werkelijkheid

Wat een geweldige woorden van God! Wat een heerlijke opdracht en een prachtige positie heeft God voor de mens(heid) bereid. Wat een vertrouwen spreekt God hier uit in de mogelijkheden van de mens.
Ook hierin is God niet veranderd. Nog steeds gelooft God in zijn oorspronkelijk plan. Vanuit zijn verhoogde en verheerlijkte positie aan de rechterhand van de Vader op de troon werkt Jezus Christus in en door middel van de gemeente toe naar de volledige realisatie ervan. De voleinding hiervan staat vast: De aarde zal vol worden van de kennis des Heren, de dienstknechten des Heren zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden (Op.22:5). Al Gods bedoelingen worden werkelijkheid!

Zegen

Met de woorden uit Genesis 1:28 en de zegen die aan deze woorden is verbonden, komt een einde aan de zesde dag, de zesde scheppingsfase. De aanzet tot de volledige vervulling van Gods plan was gegeven; de schepping was gereed. Het zou nu een kwestie van groei en ontwikkeling worden. Een periode waarin mensen en engelen hun persoonlijke inzet ervoor zouden kunnen tonen en van hun medeverantwoordelijkheid zouden kunnen blijk geven.
De zegen die God over Adam en Eva uitspreekt, schept omstandigheden en biedt mogelijkheden om naar alle kanten al het aanwezige in hen tot volle ontwikkeling te laten komen. Met het zegenen roept God in de mens de krachten tevoorschijn die Hij er zelf in de kiem heeft gelegd.
Deze zegen zou niet alleen in Adam en Eva de volle openbaring van het ‘mens-zijn naar Gods bedoeling’ mogelijk maken, maar ook kunnen doorwerken in allen die uit hen zouden voortkomen en bij hen zouden blijven. In Adam en Eva zouden alle mensen gezegend zijn. Zij zouden allen tot zegen zijn (naar Gen.12:2).
De zegen van God blijft nooit beperkt tot een ontvangen alleen; het vloeit door naar de ander; het kan doorgegeven worden. Met deze zegen gaf God alles wat nodig was voor de komende periode. Hij verzekerde de mens van zijn algehele inzet. Hij verbond Zich aan de mens en gaf een waarborg voor de realisatie van al zijn beloften.

Zeer goed

Aan het einde van deze periode zag God alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed (Gen.1:31). Voor het eerst wordt er aan het einde van een scheppingsdag gesproken over zeer goed. Het gaat hier over het geheel van Gods daden, het gehele werk van zijn handen, over alles wat Hij gemaakt had. Het was bijzonder goed, buitengewoon goed... Volmaakt, volkomen toegerust. Hemel en aarde waren gereed, het eerste mensenpaar eveneens, de gemeente zou er komen... Daar stond God zelf borg voor.
Heel mooi is dat God in dit stadium aan de mens al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn tot spijze geeft (Gen.1:29). Dit is een bevestiging van de gedachte dat de boom van kennis van goed en kwaad er inderdaad op dat moment nog niet was (zie Stb.21/3).

Rust

Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heer (Gen.2:1). Op de zevende dag rustte God van zijn werk in de volkomen zekerheid dat dit zeer goede begin zou uitlopen op een zeer goed einde. God zag de voleinding voor Zich. Hij genoot ervan. Dit was precies zoals Hij het ‘van voor eeuwige tijden’ had bedacht.
Deze rust van God houdt geen inactiviteit in. Het betekende evenmin dat God Zich van de verdere ontwikkeling zou terugtrekken en vanaf dat moment slechts een ‘afwachtende houding’ zou gaan innemen. Integendeel. God zou niet langer ‘scheppend’ bezig-zijn, maar leidinggevend en inspirerend. Hij zou zijn woord gestand doen: Laat ons (tezamen) mensen maken, laat ons nu tezamen werken aan de voltooiing. Dit alles zou plaatsvinden in het klimaat van het Koninkrijk Gods: in vrede, in volle rust en met grote blijdschap. Vol geloof, hoop en liefde wijdde God Zich aan zijn schepping, teneinde in haar te gaan worden alles in allen.