De bediening van Jezus Christus (7)

Inleiding

Na de afsluiting van de paasmaaltijd is Jezus met Zijn discipelen op weg gegaan naar de Olijfberg. Hij weet dat Zijn ure gekomen is. De grote, alles­bepalende confrontatie met Satan en Dood is aanstaande. Een onvoor­stelbaar groot lijden ligt voor Hem. Een weg door het meest donkere dal van diepe duisternis en schaduwen des doods dat maar denkbaar is. En dat in een situatie van algehele godverlaten­heid, vanwege het feit dat Hij als Lam van God de zonde van de gehele wereld op Zich zou gaan nemen.

Jezus beseft ten volle dat het in de komende uren alleen van Hemzèlf zal afhangen of het voornemen des Heren daadwerkelijk door Zijn hand voortgang zal hebben en de genade Gods in volheid zal gaan verschijnen, heilbrengend voor alle mensen. Hij wil daarom de korte tijd die nog rest in gebed doorbrengen, en Zijn hele hart - met alles wat daarin omgaat - voor Zijn God en Vader uitstor­ten.

Beangst

In de hof van Gethsémané aangekomen, laat Hij het merendeel van de discipelen achter en neemt slechts Petrus, Jacobus en Johannes met Zich mee. Jezus begint bedroefd en zeer beangst te worden, tot stervens toe! De komende strijd in de geestelijke wereld werpt haar schaduw reeds vooruit: de sfeer van de duister­nis en de dood begint zich op ongekende wijze aan Hem op te dringen.

Jezus vraagt Zijn meest trouwe discipelen om in deze ure met Hem te waken. Hij waarschuwt hen: Bid dat gij niet in verzoe­king komt. Hijzèlf knielt op een steenworp afstand neer: Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede!

Er verschijnt een engel uit de hemel om Hem te versterken. Desondanks wordt Jezus dodelijk beangst. Hij bidt nog vuriger. Zijn zweet wordt als bloeddruppels (Mat.26:36-39, Mar.14:32-36, Luc.22:40-44).

Slaap

De discipelen blijken niet bij machte te zijn in deze ure met hun Heer te waken. Als Jezus bij hen terugkomt, vindt Hij hen slapende van droefheid. Hij maant hen opnieuw om te waken en weerstand te bieden tegen de verzoe­king. Doch terwijl Jezus Zijn strijd voortzet, vallen zij wederom in slaap: Hij staat er werkelijk geheel alléén voor!

Ook in derde instantie blijkt dat de discipelen geestelijk niet opgewassen zijn tegen het beklemmende en loodzware klimaat van duisternis en dood. Jezus zegt: Slaap nu maar en rust. Het is genoeg. De ure is gekomen, zie, de Zoon des mensen wordt overgele­verd in de handen der zondaren. Sta op, laten wij gaan. Zie, die Mij overlevert, is nabij (Mat.26:40-46, Mar.14:37-42, Luc.22:45-46).

Bereid

Uit deze woorden blijkt dat Jezus er voor Zichzèlf inmiddels geestelijk helemaal 'doorheen' is gekomen. De versterking van de engel heeft zijn doel niet gemist: Jezus is verhoord uit Zijn angst (naar Hebr.5:7) en geheel klaar voor alles wat Hem te wachten staat. Hij neemt het de Zijnen niet kwalijk dat zij tot driemaal toe zijn ingeslapen: Hij heeft Zich zodanig opgesteld dat Hij ook nu - in de ontstane geestelijke situatie - voor hen kan blijven bidden, opdat hun geloof niet zal bezwij­ken.

Wat een uitgangspositie voor Jezus! Geheel afgestemd op en één met de wil en bedoeling van Zijn Vader. Volkomen gehoorzaam en ten volle bereid om Zich terwille van de mensheid te ontledigen en vernederen (naar Fil.2:7,8). Dat wil zeggen: bereid om het loon der zonde van alle mensen op Zich te nemen en Zich daarmee plaatsvervan­gend te stellen onder de macht van duivel dood.

Confrontatie

Terwijl Jezus nog met hen spreekt, komt Judas met een afdeling soldaten de hof in. Hij loopt vóór hen uit op Jezus toe, valt Hem om de hals en kust Hem, terwijl hij roept: Rabbi, rabbi! Blijkbaar wil hij ten opzichte van de andere discipelen nog de schijn wekken dat hij Jezus wil 'waarschuwen' voor de soldaten.

Jezus zegt tot Judas: Verraad gij de Zoon des mensen met een kus? Daarna richt Hij Zich tot de soldaten en vraagt: Wie zoekt gij? Zij antwoorden: Jezus, de Nazoreeër. Ik ben het, zegt Jezus. Op dat moment deinzen allen terug en vallen ter aarde. Wat een confrontatie, in twee werelden tegelijk!

Jezus herhaalt Zijn vraag en wederom klinkt het: Jezus, de Nazoreeër! Dan zegt Jezus, alles overzien­de, en opnieuw in twee werelden tegelijk: Indien gij dan Mij zoekt, laat dezen heengaan (Mat.26:47-50, Mar.14:43-46, Luc.22:47-48, Joh.18:2-8)!

Overgave

Met deze uitspraak geeft Jezus Zich heel bewust over in ruil voor alle mensen. Op aarde aan de soldaten; in de hemel aan Satan en Dood. Op dàt moment vindt de grote transactie plaats in het Koninkrijk der hemelen. We zullen er in één van de volgende Studiebladen bij de bespreking van de inhoud van het werk van Jezus uitgebreid op terugkomen. We volstaan nu verder met de beschrijving van de gebeurtenissen vanuit de vier evange­liën (zie ook Stb.73 blz.2).

Gevangen

De soldaten treden toe en nemen Jezus gevangen. Petrus probeert nog weerstand te bieden en slaat met zijn zwaard een slaaf van de hogepriester het oor af. Jezus komt tussenbeide: Hij gebiedt Petrus op te houden en geneest het oor van de slaaf. Wat een daad van liefde en barmhartigheid te midden van al het duivelse geweld! Jezus geeft vervolgens precies aan wat er aan de orde is: Meent gij, dat Ik Mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen terzijde stellen? Doch de Schriften moeten in vervulling gaan. En daarom is dit uw uur en de macht der duisternis!

De discipelen vluchten daarop weg; zij verlaten Hem allen (Mat.26:51-56, Mar.14:47-50, Luc.22:49-53, Joh.18:10-12).

Voor Annas

Jezus wordt eerst naar Annas gevoerd, de schoonvader van de hogepriester Kajafas. Deze vraagt Hem naar Zijn discipelen en Zijn leer. Jezus gaat hier niet op in. Hij verwijst slechts naar alles wat Hij openlijk in synagoge en tempel, waar al de Joden bijeenkomen, heeft geleerd: Waarom vraagt gij Mij? Vraag hun, die gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten, wat Ik gezegd heb.

In reactie hierop slaat één van de dienaren Jezus in het gezicht. Annas weet zich met de situatie geen raad; hij stuurt Jezus geboeid door naar Kajafas (Joh.18:13-24).

Voor het Sanhedrin

In het huis van Kajafas zijn de over­priesters, oudsten en schrift­geleerden inmiddels bijeen. Na de binnenkomst van Jezus probeert dit Sanhedrin door vele valse getuigen te laten optreden een reden te vinden om Hem ter dood te kunnen brengen. Dit blijkt niet eenvoudig te zijn, omdat de vele afzonderlijke verklaringen elkaar onderling niet bevestigen. Uiteindelijk stemmen er twee getuige­nissen overeen; dit was naar de wet een voorwaarde voor een doodvonnis (Deut.17:6). Jezus reageert met geen woord op al deze verklaringen (Mat.26:57-63, Mar.14:53-61, Luc.22:66).

Verloochening

Petrus heeft Jezus na Zijn gevangenneming in Gethsémané op afstand gevolgd. Bij het huis van de hogepries­ter is het zijn medediscipel Johannes - een bekende van de hogepriester - gelukt om hem naar binnen te loodsen, zodat hij het verhoor van Jezus vanaf de binnenplaats enigszins kan volgen.

Daar wordt hij echter allereerst door een slavin herkend: Gij behoort toch ook niet tot de discipelen van deze mens? Petrus ontkent dit ten stellig­ste. De evangelist Marcus vermeldt: En de haan kraaide (14:68 SV). Petrus zal dit herkenbare signaal niet hebben opgemerkt, want enige tijd later - wanneer hij opnieuw op zijn discipelschap wordt aangesproken - komt hij voor de tweede maal tot een verloochening van zijn Meester.

Tenslotte wordt hij ongeveer een uur later herkend door een familielid van Malchus, degene van wie Petrus het oor had afgehouwen: Zag ik u niet in de hof met Hem? Dit wordt bevestigd door de omstanders: Inderdaad, gij behoort tot hen; want gij zijt ook een Galilee­ër.

Dan begint Petrus zich te vervloeken en te zweren: Ik ken die mens niet, over wie gij spreekt. Direct daarna kraait de haan voor de tweede maal (Mat.26:69-75, Mar.14:66-72, Luc.22:56-60, Joh.18:15-18 en 25-27).

Berouw

Petrus hoort het en verbleekt; hij wordt wakker uit de geestelijke 'roes' waarin hij terecht was gekomen. Zijn ogen zoeken Jezus, die daarbinnen nog steeds wordt verhoord en mishandeld.

Op dat moment draait Jezus zich om en ziet Petrus aan. Wat een verdriet, maar ook wat een diepe liefde en erbarming moet er aanwezig zijn geweest in deze blik! Geen verwijt, geen veroordeling, niets van dit alles! Jezus liet merken dat Hij nog steeds voor hem bad, opdat zijn geloof niet zou bezwijken!

Petrus gaat naar buiten en weent bitter. Wat zal hij door Satan innerlijk geschud en geestelijk gezift zijn in de uren daarna! En wat zal dat ene moment van 'contact' met Jezus in dit proces van berouw en bezinning veel voor hem hebben betekend! Dat zal de basis zijn geweest waarop hij zichzelf zal hebben hervonden (Luc.22:61-62).

Veroordeling

Het is inmiddels licht geworden: de ochtend van vrijdag Nisan 14 is aangebroken. Het verhoor van Jezus door het Sanhedrin loopt ten einde. Tenslotte vraagt Kajafas: Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende? Jezus antwoordt: Ik ben het, en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels.

Kajafas scheurt zijn klederen en zegt: Zie nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? Het Sanhedrin antwoordt: Hij is des doods schuldig.

Jezus wordt vervolgens in het gelaat gespuwd, met vuisten geslagen en bespot. Daarna wordt Hij geboeid naar Pilatus - de Romeinse stadhouder te Jeruzalem - gevoerd, omdat de priesters Jezus niet zèlf willen doden (Mat.26:63-68 en 27:1-2, Mar.14:61-65, Luc.22:67-71,63-65 en 23:1).

Voor Pilatus en Herodes

Nadat Pilatus de beschuldigingen van de Joden tegen Jezus heeft aangehoord, gaat hij Jezus ondervragen: Zijt Gij de Koning der Joden? Jezus zegt: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien Mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden Mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is Mijn Koninkrijk niet van hier.

Pilatus deelt vervolgens de Joden zijn bevindingen mede: Ik vind geen schuld in Hem!

Daar nemen de overpriesters en de scharen geen genoegen mee; zij blijven met beschuldigingen komen. Jezus reageert er niet op, wat de stadhouder zeer verwon­dert!

Pilatus stuurt Jezus dan maar door naar Herodes. Ook deze ondervraagt Hem met vele woorden, maar Jezus antwoordt hem niets! Herodes begint Hem dan samen met zijn krijgsmacht te verachten en bespotten; hij doet Jezus een schitterend kleed om en zendt Hem zo naar Pilatus terug (Mat.27:11-14, Mar.15:1-5, Luc.23:1-12, Joh.18:28-38).

Barabbas

De stadhouder doet vervolgens een poging op Jezus te verlossen. Het was de gewoonte om op het Paasfeest een gevangene ter keuze van de schare los te laten. Pilatus stelt de beruchte Barabbas tegenover Jezus en vraagt: Wie wilt gij dat ik u zal loslaten? Het opgehitste volk schreeuwt als één man: Weg met Hem, laat Barabbas los! En hoewel zijn vrouw hem nog laat waarschu­wen om zich niet met Jezus te bemoeien, gaat hij door met het raadplegen van het volk. Steeds sterker klinkt vanuit de menigte de schreeuw om Jezus te kruisigen.

Pilatus ziet in dat zijn plan niets heeft opgeleverd. Integendeel: er dreigt nu zelfs oproer! Hij wast zijn handen voor het oog van de gehele schare in onschuld: Gij moet zelf maar zien wat ervan komt. Het volk antwoordt: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. Dan laat Pilatus Barabbas vrij (Mat.27:15-26a, Mar.15:6-15a, Luc.23:13-25a, Joh.18:40).

Zie de mens

Jezus wordt hierna door de Romeinse soldaten in het gerechts­gebouw op wrede wijze gegeseld en bespot. Vervolgens wordt Hem een doornenkroon opgedrukt en een purperen kleed omgedaan. In deze erbarmelijke staat wordt Jezus opnieuw naar buiten geleid. Pilatus probeert nog eenmaal op het gevoel van de massa te werken: Zie, de mens!

Maar ook deze opzet mislukt. De overpriesters en hun dienaren schreeuwen: Kruisigen, kruisigen! Indien gij deze loslaat, zijt gij geen vriend van de keizer; een ieder, die zich koning maakt, verzet zich tegen de keizer.

Onder grote druk besluit Pilatus tenslotte om Jezus over te geven aan de Joden om gekrui­sigd te worden (Mat.27:26b-30, Mar.15:15b-19, Luc.23:25b, Joh.19:1-16a).

Judas

Nu Jezus daadwerkelijk ter dood veroordeeld is, begint het geweten van Judas te spreken. Hij krijgt berouw en probeert de klok nog terug te draaien door de dertig zilver­lingen terug te brengen bij de overpriesters en oudsten: Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden! Spottend kijken zij hem aan: Wat gaat dat ons aan?

Wanhopig werpt Judas het geld in de tempel, waarna hij een eind aan zijn leven maakt.

De overpriesters besluiten voor het geld een stuk grond te kopen en dit te bestemmen voor begraafplaats van vreemdelingen (Mat.27:3-10, Hand.1:18-19).

Naar Golgotha

Rond negen uur 's morgens wordt Jezus naar Gol­gotha gebracht, samen met twee andere misdadi­gers. Het was de gewoonte dat de veroordeelden zelf hun kruis droegen. Na alle gebeurtenissen in de voorbije nacht en vroege ochtend is Jezus niet meer bij machte om dit te doen; Hij bezwijkt bijna onder de last van het kruis. De soldaten dwingen een willekeurige voorbij­ganger, een zekere Simon van Cyrene, het kruis voor Jezus te dragen.

Onder de mensen die Jezus naar Golgotha volgen, bevinden zich ook vele vrouwen van Jeruzalem. Zij wenen over Jezus en beklagen Hem. Doch Jezus zegt tot hen: Dochters van Jeruzalem, ween niet over Mij, maar ween over uzelf en over uw kinderen! Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden? Zelfs in dit stadium blijkt het hart van Jezus nog steeds vervuld te zijn met een oneindig erbarmen.

Op Golgotha aangekomen, bieden de soldaten Jezus wijn aan, vermengd met gal: een bedwelmend en verdovend middel in die tijd voor degenen die de kruisdood moesten ondergaan. Jezus weigert hiervan te nemen. Hij wil bij volle bewustzijn de laatste fase van de immense geestelijke strijd ingaan (Mat.27:31-34, Mar.15:20-23, Luc.23:26-33, Joh.19:16b,17).

Aan het kruis

Dan wordt Jezus tezamen met twee misdadigers - moordenaars (SV) - aan het krui­s genageld. Ondanks de hevige pijn die een dergelijk gebeuren met zich brengt, bidt Hij voor degenen die dit verschrik­kelijke werk moeten uitvoe­ren: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.

Boven het kruis wordt een opschrift geplaatst, waarop in drie talen staat geschreven: Jezus, de Nazoreeër, de Koning der Joden. Ondanks de protesten van de overpriesters laat Pilatus dit opschrift niet verwijderen.

De klederen van Jezus worden onder de soldaten verdeeld. Over het onder­kleed dat uit één stuk was geweven, wordt het lot geworpen. Jezus ziet dat werkelijk elk Schriftwoord dat over Hem is uitgesproken, wordt vervuld (Stb.65). En dat zal Hem - te midden van al het lijden - innerlijk hebben gesterkt en bemoedigd (Mat.27:35-38, Mar.15:24-28, Luc.23:33,34,38, Joh.19:18-24).

Bespotting

Terwijl Jezus aan het kruis hangt, spreken de voorbijgangers lastertaal tegen Hem: Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af van het kruis! Ook de oversten bespot­ten en honen Hem: Anderen heeft Hij gered, laat Hij nu Zichzelf redden, indien Hij de Christus Gods is, de uitverkorene, opdat wij het zien en geloven!

Zij krijgen bijval van de soldaten: Indien Gij de Koning der Joden zijt, red dan Uzelf! Zelfs één van de moordenaars die met Hem gekruisigd is, sluit zich hierbij aan: Zijt Gij niet de Christus? Red Uzelf en ons!

Jezus reageert er niet op (Mat.27:39-44, Mar.15:29-32, Luc.23:35-37,39).

Genade

Dan spreekt de andere moordenaar. Hij bestraft zijn medegekruisigde: Vreest zelfs gij God niet, nu gij hetzelfde vonnis ontvangen hebt? Wij ontvangen vergelding, naar wat wij gedaan hebben, maar deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. Vervolgens richt hij zich eerbiedig tot Jezus: Here, gedenk mijner, wanneer Gij in Uw Konink­rijk komt.

Nu antwoordt Jezus onmiddellijk. Vol van liefde en genade zegt Hij: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.

Hierna spreekt Jezus vanuit diezelfde liefde en bewogenheid Zijn moeder aan, die samen met Johannes en enige andere vrouwen bij het kruis staat: Vrouw, zie, uw zoon. Daarna richt Hij Zich tot Johannes: Zie, uw moeder (Joh.19:25-27)!

Duisternis

Dan wordt het opeens pikdonker. En dat op het zesde uur, dus om twaalf uur 's middags, terwijl de zon op haar hoogtepunt is! Deze duisternis blijft over het land tot het negende uur, een periode van drie uur. Het vormt een weergave van wat zich op dat moment in de onzichtbare wereld afspeelt: de grote, laatste en allesbepalende stormloop van het gehele rijk der duisternis op die ene mens, Jezus, het Lam Gods dat de zonde der wereld wil wegnemen!

Op het negende uur - drie uur 's middags - aan het einde van deze ontstel­lende periode, roept Jezus met luide stem en geheel naar de Schrift: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten (Mat.27:45-47, Mar.15:33-35, Luc.23:44)?

Sterven

Hierna zegt Jezus, die op dat moment weet dat de strijd gestreden is en alles is volbracht: Mij dorst! Eén van de omstanders reikt Hem een spons aan, gedrenkt in zure wijn. Dan klinkt daar de jubelroep, de juichkreet uit de mond van Jezus: Het is volbracht!

Wat een moment moet dat zijn geweest voor Jezus: de losprijs betaald, de strijd gestreden, de overwinning behaald, alle overheden en machten ontwapend... We komen hier nog op terug, zoals reeds eerder is gezegd.

Hierna roept Jezus tenslotte met luider stem: Vader in Uw handen beveel Ik Mijn geest! Daarna buigt Hij het hoofd en geeft de geest: Jezus sterft!

Op datzelfde moment scheurt het voorhangsel van de tempel van boven tot beneden in tweeën, beeft de aarde en scheuren de rotsen. Het zijn ver­schijn­selen die allemaal duiden op de nieuwe werkelijkheid in de geestelij­ke wereld.

De hoofdman die voor de kruisiging verantwoordelijk is geweest, ziet dit alles aan. Hij komt tot erkenning en zegt: Waarlijk, deze mens was Gods Zoon (Mat.27:48-51 en 54 SV, Mar.15:36-39, Luc.23:45-47, Joh.19:28-30).

Geen been verbrijzeld

De dag der 'voorbereiding' - Nisan 14 - loopt teneinde. In Jeruzalem maakt men zich op om het Pascha te gaan vieren. De grote sabbat van het Paasfeest zou nu spoedig ingaan. En op dergelijke dagen mochten er geen licha­men aan een kruis blijven hangen. Van de moordenaars worden daarom de benen gebroken teneinde het sterven te bespoedigen. Daarna worden zij van hun kruis afgenomen.

Omdat Jezus reeds gestorven is, wordt van Hem - geheel naar de Schrift - geen been verbrijzeld. Eén der soldaten steekt nog een speer in Zijn zijde, waarna er water en bloed uitkomt, een bewijs dat de dood is ingetreden (Joh.19:31-37).

Begrafenis

Jozef van Arimatea - een aanzienlijk lid van de Raad, maar vanwege zijn discipelschap en verwachting van het Koninkrijk Gods niet betrokken bij het vonnis van het Sanhedrin over Jezus - is inmiddels naar Pilatus gegaan om het lichaam van Jezus te vragen. Na overleg met de betrokken hoofdman, die bevestigt dat Jezus reeds gestorven is, wordt dit verzoek door Pilatus ingewilligd.

Samen met Nicodemus - eveneens een lid van de Raad die tot geloof is gekomen - haalt Jozef het lichaam van Jezus van het kruis, wikkelt het in zuiver linnen en legt het in een nieuw graf, dat hij in een rots voor zichzelf had laten uithouwen. Tenslotte wentelt hij een grote steen voor de ingang van het graf.

Vanwege het naderen van de sabbat kunnen slechts voorlopige voorzieningen worden getroffen. De vrouwen die erbij aanwezig zijn, nemen zich voor om alles wat voor de definitieve verzorging nodig is in gereedheid te gaan brengen, en direct na de sabbat terug te komen om het lichaam van Jezus te zalven (Mat.27:57-61, Mar.15:42-47, Luc.23:50-56, Joh.19:38-42).

Werkelijkheid

Wie van de Joden zal die avond bij de paasmaaltijd hebben beseft dat het ware Paaslam die middag was geslacht? Wie zal zich bewust zijn geweest van wat zich die dag in de geestelijke wereld had afge­speeld? Wie zal gedacht hebben aan wat er die avond en op de grote sabbat van het Paasfeest in het dodenrijk met en rondom Jezus Christus, de Zoon van God, gebeurde? Welk een zegetocht Hij daar in gang had gezet...!

De grote en totale ommekeer in de heilsge­schiedenis was bezig om concreet gestalte te krijgen. Niet alleen het rijk van Satan, maar ook het rijk van Dood zou de grote Overwinnaar, de Levensvorst, de Christus Jezus als Heer moeten gaan erkennen!

Wacht

Op de sabbat - zaterdag Nisan 15 - rusten allen naar het gebod. De over­priesters en Farizeeën komen die dag opnieuw naar Pilatus om een wacht te vragen voor het graf van Jezus. Zij houden rekening met de woorden van Jezus: Na drie dagen word Ik opgewekt. Ze willen voorkomen dat de discipe­len het lichaam van Jezus uit het graf zouden stelen en dan tot het volk zouden zeggen: Hij is opgewekt uit de doden.

Pilatus staat dit toe; het graf wordt verzekerd en de steen verzegeld (Luc.23:56b, Mat.27:62-66).

Hadden de discipelen zich deze woorden van Jezus maar herinnerd en daar ten volle geloof aan gehecht; zij zouden een geheel andere 'grote sabbat' hebben beleefd! 

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.