De bediening van Jezus Christus (4)

Inleiding

In de beschrijving van het leven en werk van Jezus zijn we toegekomen aan het laatste half jaar van Zijn bediening. Van de gebeurtenissen in deze periode is door de vier evangelisten relatief veel op schrift gesteld, zeker wanneer we het vergelijken met het aantal verhalen dat betrekking heeft op het eerste half jaar van Jezus' bediening (Stb.73 blz.3).

In het op de voet volgen van deze verslagen blijven we de indeling hanteren die in Studieblad 73 is voorgesteld.

5. Van het Loofhuttenfeest tot de intocht in Jeruzalem

Om het optreden van Jezus op dit Loofhuttenfeest goed te begrijpen, is het dienstig om eerst wat over dit feest te vertellen.

Het Loofhuttenfeest - ook wel het feest der inzameling genoemd - werd gevierd aan het einde van de oogst, in de zevende maand van het godsdien­stige kalender­jaar, zes maanden na het Paas­feest. Het duurde een week. De voorschriften voor dit feest vinden we onder meer in Leviticus 23 en Deuteronomium 16.

Vanuit het gehele land ging men op naar Jeruzalem. Van heinde en ver kwamen de mensen met palmtakken in hun hand en met vreugde in hun hart naar de tempel. Door de hele stad werden op pleinen, straten en daken hutten gebouwd van palmtakken en twijgen van loof­bomen en wilgen. Zo ook op de heuvels rondom de stad. Overal zaten de mensen bijeen met hun gezinnen, fami­lie en vrienden. Op de dagen van het feest ging men met elkaar naar de tempel om offers te bren­gen, uit dank aan God die hen in dit prachtige, vruchtba­re land had gebracht en ook dat jaar weer het gewas op hun velden had gezegend, zodat ze een rijke oogst hadden ingeza­meld. De hutten werden gebouwd naar aanleiding van het feit dat hun vaderen op reis naar dit land veertig jaar lang in tenten hadden gewoond.

Vreugde

Van de grote feesten die in Jeruzalem werden gevierd, was het Loofhutten­feest het vrolijkste. Elke dag haalden priesters met een gouden kruik water uit de bron Siloam, net buiten de stad, en brachten die onder bazuingeschal en gejuich van de menigte in optocht terug naar de tempel, naar het altaar. Daar stond een zilveren schaal gereed op de grond. Eén der priesters nam de kruik over en goot die vervolgens leeg in de schaal terwijl hij riep: Met vreugde scheppen wij water uit de bron­nen des heils (naar Jes.1­2:3).

Het water vloeide door de bodem van de schaal weg in de berg waarop de tempel was gebouwd. En diep door de aarde, zei men, stroomde het voort naar het dal van de beek Kidron. Daar vloeide het weer uit de rots, zoals eens in de woestijn het water uit de rots was gevloeid op bevel van Mozes. Daarnaast verwees deze handeling naar het visioen van de profeet Ezechiël over de tempelbeek, een beeld van het messiaanse heil (47:1-12).

Waar is Hij?

Het was inmiddels al weer anderhalf jaar geleden dat Jezus voor het laatst in Jeruzalem had vertoefd. Dat was tijdens het tweede Paasfeest gedurende Zijn bediening (Stb.74). En toen reeds waren er Joden die Hem zochten te doden; voor de Heer een reden om een jaar later op het Paasfeest verstek te laten gaan (Stb.75 blz.4).

Ook nu, op dit Loofhuttenfeest, zoeken de Joden naar Hem. Zij stellen de eerste dagen van het feest steeds weer de vraag: Waar is Hij? Maar Jezus is er niet. De mensen zien ernaar uit om Jezus hier te ontmoe­ten; Zijn naam is op aller lippen, maar niemand durft vrijuit over Hem te spreken, uit vrees voor de Joden (Joh.7:11-13).

In de tempel

En dan opeens - halverwege het feest - wordt Jezus 'plotseling' in de tempel gesignaleerd. Hij staat in de voorhof en leert de steeds groter wordende menigte rondom Hem. Het gerucht van Zijn komst dringt door, en van alle kanten stromen de mensen toe. Jezus spreekt dan onder meer de volgende woorden: Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft; indien iemand Diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreek. Jezus spreekt vrijuit, tot verbazing van velen. En hoewel de Joden Hem proberen te grijpen, kan niemand de hand aan Hem slaan. Johannes schrijft: Zijn ure was nog niet gekomen (Joh.7:14-30).

Levend water

Op de laatste dag van het feest staat Jezus opnieuw in de tempel, dichtbij het al­taar en de plaats waar de dagen daarvoor onder grote belangstelling en vreugde het water uit de bron Siloam was geplengd. Daar zegt Hij op dat moment: Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; wie in Mij gelooft, hij drinke! Zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien (Wb).

Wat een prachtige en goddelijke vervulling kondigt Jezus hier aan van de zinnebeeldige en profeti­sche handelingen gedurende het Loofhuttenfeest. En dat op de grote dag van dit feest, de dag waarop de feestvreugde tot een hoogtepunt stijgt. Een mooier moment is niet denkbaar; de analogie zal niemand zijn ontgaan! Wat een indruk zal dit op de menigte hebben gemaakt!

De schare houdt Hem voor de profeet, anderen voor de Christus. De dienaars die door de Farizeeën en overpriesters zijn uitgezonden om Jezus te grijpen, zeggen bij hun terugkomst: Nooit heeft een mens zo gesproken!

De geestelijke leiders van het volk ontsteken in woede: Zijt gij soms ook verleid? Vervloekt is de schare die de wet niet kent! Zelfs de woorden van Nicodemus - die het hier in algemene termen voor Jezus opneemt - kunnen hen niet tot bedaren brengen (Joh.7:37-52).

Overspelige vrouw

Na de nacht op de Olijfberg doorgebracht te hebben gaat Jezus de volgende morgen weer terug naar de tempel om het volk te leren. Dan wordt er door de schriftgeleerden en Farizeeën een vrouw tot Jezus gebracht, die op heterdaad betrapt is bij het plegen van overspel. Zij willen Hem daarmee in verzoeking brengen, om iets te vinden waarmee zij Hem zouden kunnen aanklagen.

Jezus antwoordt op schitterende wijze: Wie van U zonder zonde is, werpe de eerste steen. En nadat zij allen afgedropen zijn - de één na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten (SV) - zegt Jezus vol ontferming en vergevingsge­zindheid tegen deze vrouw: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig niet meer (Joh.7:53-8:11).

Onderwijzingen

Na deze gebeurtenissen gaat de Heer door om het volk te Jeruzalem in heldere en duidelijke bewoordingen te onderwijzen. Hij wil proberen het wanbegrip van de Joden alsnog weg te nemen. Hij komt dan tot uitspraken als: 'Ik ben het licht der wereld', 'Ik spreek gelijk de Vader Mij geleerd heeft', 'als gij in Mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken', 'een ieder die de zonde doet, is een slaaf der zonde', 'wie uit God is, hoort de woorden Gods', 'indien iemand Mijn woord bewaart, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschou­wen'...

Het resultaat is dat zij stenen opnemen om naar Jezus te werpen, maar Hij verbergt Zich en verlaat de tempel (Joh.8:12-59).

Wetgeleerde

Nabij Jeruzalem ontmoet Jezus vervolgens een wetgeleer­de, die Hem vraagt: Meester wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven? Jezus vraagt Hem wat de wet daarover schrijft. De man antwoordt naar behoren, waarna het gesprek terechtkomt op het onderwerp 'de naaste'. Jezus verhaalt dan de gelij­kenis van de barmhartige Samarit­aan en laat de wetgeleerde zèlf tot een conclu­sie komen. Dan zegt Jezus: Ga heen, doe gij evenzo (Luc.10:25-37)!

Te Bethanië

Hierna komt Jezus in Bethanië, een dorpje dichtbij Jeruzalem, waar Hij ontvangen wordt door Martha en Maria. De eerste vol energie om voor Jezus te zorgen, de ander vol aandacht om naar Hem te luisteren. Jezus geeft dan duidelijk te verstaan dat het 'zitten aan de voeten des Heren' belangrijker is dan het 'in beslag genomen worden door het vele bedienen'. Hij zegt: Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggeno­men (Luc.10:38-42).

Bidden

Nog steeds in de omgeving van Jeruzalem zijnde, wordt Jezus opnieuw de vraag gesteld: Heer, leer ons bidden. Jezus herhaalt dan het 'Onze Vader' alsmede enkele andere uitspraken over het bidden uit de 'bergrede'. Hij spreekt in deze fase ook over een bidden tot de Vader om de heilige Geest te mogen ontvangen (Luc.11:1-13).

Terugkeer van de zeventig

Degenen die door Jezus vlak voor de viering het Loofhuttenfeest waren uitgezonden naar de Samaritanen en heidenen, komen nu bij Jezus terug. Ze zijn verheugd vanwege de heerlijke dingen die zij hebben meegemaakt.

Jezus reageert op hun uitlatingen en zegt: Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpi­oenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen. Evenwel, verheug u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheug u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen.

Vervolgens breekt Jezus - door de heilige Geest gedreven - in dankzegging, lofprijzing en aanbidding uit voor Zijn God: Ik loof U Vader, Heer van hemel en aarde, dat Gij deze dingen aan eenvoudigen (LeV) hebt geopen­baard. Daarna zegt Hij tot Zijn discipelen: Zalig de ogen die zien, wat gij ziet... (Luc.10:17-24).

Blindgeborene

Enige tijd daarna komt Jezus op de sabbat weer in Jeruzalem. Daar ontmoet Hij een man die al vanaf zijn geboorte blind is. De discipelen stellen Hem de vraag wie er in deze situatie gezon­digd heeft: Deze of zijn ouders. Jezus weerlegt de onjuiste gedachtegang en geneest de man door hem slijk op de ogen te smeren en hem op te dragen zich te gaan wassen in het badwa­ter van Siloam. De man doet het en wordt ziende. De mensen die hem kennen, kunnen hun ogen en oren nauwelijks geloven.

De Farizeeën stellen naar aanleiding van dit gebeuren een onder­zoek in: allereerst bij de man zelf, daarna bij zijn ouders, en tenslotte weer bij de man. De getuigenissen en discussies roepen in hun verharde harten zoveel irritatie en woede op dat ze de man uiteinde­lijk letterlijk en figuurlijk de tempel uitwerpen.

Jezus zoekt hem op, en opent dan óók nog de ogen van zijn hart. De man belijdt: Ik geloof Here!

Jezus vervolgt met: Ik ben gekomen opdat wie blind zijn, zien mogen. Hij legt uit dat de mens alleen door Hem behouden kan worden (Joh.9:1-41).

Goede herder

In aansluiting hierop gaat Jezus spreken over Zichzelf als 'de goede herder', degene die zijn leven inzet voor de schapen. Hij geeft zicht op het uiteinde­lijke doel van dit werk, dat Hij vanuit liefde tot de Vader uitvoert: Het zal worden één kudde en één herder. Opnieuw geeft Jezus aan dat Hij scherp en duidelijk ziet wat daarvoor nodig is en ten volle bereid is om dat ook werkelijk te doen: Ik zal Mijn leven afleggen, om het daarna weer op te nemen; dit gebod heb Ik van Mijn Vader ontvangen.

Ook deze woorden brengen verdeeldheid teweeg onder de Joden (Joh.10:1-21).

Feest der tempelvernieuwing

Hierna vervolgt Johannes zijn evangelie met de gebeurtenissen tijdens het feest van de tempelvernieuwing. Dit zg. Chanoekafeest (chanoeka = inwij­ding) werd eind december gevierd. Men hoefde daarvoor niet op te gaan naar Jeruzalem. Door het hele land heen verlichtte ieder op bijzondere wijze zijn eigen woning en herdacht men de reiniging van de tempel door Judas de Makkabeeër in 165 v.Chr., nadat dit heiligdom door de Syrische overheersers in de jaren daarvoor was ontwijd.

Jezus is op dit feest in Jeruzalem en opnieuw ontstaat er een twistgesprek met de Joden. Jezus stelt dat Hij en de Vader één zijn. De Joden willen Hem stenigen vanwege deze vermeende godslastering: omdat Gij, een mens, Uzelf God maakt. Jezus zegt evenwel dat Hij Gods Zoon is. Hij ontkomt opnieuw aan hun handen en steekt hierna de Jordaan over naar Perea. Daar komen velen tot geloof (Joh.10:22-42).

Opwekking van Lazarus

In het Overjordaanse verblijvende, bereikt Jezus een bericht van Maria en Martha uit Bethanië over hun zieke broeder Lazarus. Jezus doorziet de situatie en weet precies wat Hem te doen staat. Na twee dagen zegt Hij tegen de discipelen: Laten wij weer naar Judea gaan.

In Bethanië aangekomen, blijkt Lazarus al vier dagen in het graf te liggen. Maar Jezus zegt tegen de bedroefde Martha: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?

Jezus ziet het verdriet van de beide zusters en wordt zowel verbolgen in de geest als diep ontroerd. In die innerlijke gesteldheid gebiedt Hij de steen van het graf weg te halen. Tegelijkertijd slaat Hij vol dankbaarheid de ogen ten hemel omdat Hij weet dat Zijn Vader Hem altijd verhoort. Daarop zegt Hij met luider stem: Lazarus, kom naar buiten. Het wonder voltrekt zich (Joh.11:1-44).

Voor Jezus zèlf zal dit gebeuren een enorme bevestiging zijn geweest en een intense vertroosting hebben betekend ten aanzien van de nog komende, grote en persoonlijke confrontatie met Dood en dodenrijk.

Jezus wijkt opnieuw uit

Mede naar aanleiding van dit grote teken besluiten de overpriesters en Farizeeën onder leiding van de hogepriester Kajafas om Jezus te doden zodra het mogelijk is. Vanaf die tijd beweegt Jezus zich niet meer vrij onder de Joden. Hij gaat eerst enige tijd naar Efraïm en daarna terug naar Perea (Joh.11:47-54).

Door Perea

Mattheüs en Marcus brengen vervolgens een aantal geschiedenissen naar voren, die zich allemaal in Perea afspelen en betrekking hebben op de tijd die nog restte tot het vierde en laatste Paasfeest gedurende Jezus' bediening (Mat.19:1-20:34 en Mar.10:1-53). Lucas beschrijft deze periode in hoofdstuk 13:10-17:10 en 17:20-19:28 als de (laatste) reis van Jezus door Perea naar Jeruzalem (13:22), tezamen met vele scharen (14:25).

Deze reis kan niet dezelfde zijn als die waarvan in Lucas 9:51 en Johannes 7:10 sprake is. Daar gaat Jezus in het verborgene vanuit Galilea op naar Jeruzalem (voor het Loofhut­tenfeest) en kiest Hij de weg door Samaria. De gebeurtenissen tijdens die reis zijn reeds beschreven (Stb.75 blz.9,10).

Genezing

Allereerst lezen we over de genezing op de sabbat van een vrouw die reeds 18 jaar ziek was. Het gebeurt tijdens de dienst in één der synagogen. Jezus geeft daarbij duidelijk zicht op de werkelijkheid in de geestelijke wereld. Hij spreekt over het gebonden zijn van een dochter van Abraham aan een geest van zwakheid en verlost de vrouw onder handop­legging (Luc.13:10-21).

Over Jeruzalem

Nadat Jezus is ingegaan op een vraag over het behouden worden - en daarbij uitspraken doet over 'de enge poort', alsmede over 'laatsten die eersten, en eersten die laatsten zullen zijn' - wordt Hem medege­deeld, dat ook Herodes Hem wil doden. Jezus antwoordt dan vol verdriet: Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u overgelaten... (Luc.13:22-35).

Maaltijd

Daarna treffen we Jezus aan op sabbat, aan tafel met één der hoofden van de Farizeeën. Hij geneest een water­zuchtig mens met een motivatie waar niemand iets tegenin kan brengen en vervolgt dan met een rede over de hoogste en de laagste plaats aan de tafel, wie men tot een gastmaal moet uitnodigen en met welke veront­schuldi­gingen velen komen als zij in het Koninkrijk Gods tot de maaltijd worden genodigd (Luc.14:1-24).

Discipelschap

Op weg door Perea onderwijst Jezus de schare die met Hem meereist over het ware discipelschap. Hij spreekt daarbij over de noodzaak van het 'kruisdra­gen' en 'het be­rekenen van de kosten', alsmede over het 'haten' van vader, moeder, vrouw en kinderen, broeders en zusters, ja zelfs van het eigen leven: Zo zal dus niemand van u, die niet afstand doet van al wat hij heeft, Mijn discipel kunnen zijn (Luc.14:25-35).

Gelijkenissen

Vervolgens vertelt Jezus de gelijke­nissen van 'het verloren schaap', 'de verloren penning', 'de verloren zoon', 'de onrechtvaardige rentmees­ter', 'de rijke man en de arme Lazarus', en richt Hij nog verscheidene vermanin­gen tot Zijn discipelen (Luc.15:1-17:10).

Dag van de Zoon des mensen

Op een vraag der Farizeeën wanneer het Koninkrijk Gods zal komen, gaat Jezus spreken over de dag van de Zoon des mensen: Het zal zijn als in de dagen van Noach en in de dagen van Lot. Het is de beslissende slotfase in de geestelijke ontwikkeling: een periode waarin de één aangenomen en de ander achtergela­ten zal worden (Luc.17:20-37).

(In de laatste week van Zijn leven op aarde zou Jezus in de 'rede over de laatste dingen' nog uitvoerig terugkomen op dit onderwerp).

Diverse onderwijzingen

Jezus vertelt daarna met duidelijk vermelde redenen de gelijkenissen van 'de onrechtvaardige rechter' en 'de Farizeeër en de tollenaar' (Luc.18:1-14). Vervolgens geeft Jezus Zijn visie op de echt­scheiding: Alzo is het van de beginne niet geweest (Mat.19:3-12, Mar.10:2-12).

De kinderen

Dan worden er kinderen tot Jezus gebracht, opdat Hij ze zou aanraken. Vol liefde zegt Jezus: Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods. Hij omarmt ze, legt hen de handen op en zegent ze (Mat.19:13-15, Mar.10:13-16, Luc.18:15-17).

Rijke jongeling

Hierna volgt het verslag over de ontmoeting van Jezus met de rijke jonge­ling, een man die van zijn jeugd af de wet heeft onderhouden en nu van Jezus wil horen hoe hij het eeuwige leven kan beërven. Jezus krijgt deze jongeman lief en geeft vervolgens in alle liefde precies aan waar het in zijn leven nog aan schort: Eén ding ontbreekt u, ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom hier, volg Mij. De jongen gaat bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.

Naar aanleiding van dit gebeuren waarschuwt Jezus Zijn discipelen voor het gevaar van de rijkdom: Het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog ener naald, dan dat een rijke het Koninkrijk Gods binnengaat. De discipelen zijn er verslagen van: Wie kan dàn behouden worden?

Jezus zegt: Bij God zijn alle dingen mogelijk (Mat.19:16-26, Mar.10:17-27, Luc.18:18-27).

Loon van het volgen

Dan stelt Petrus een vraag aan Jezus: Zie, wij hebben alles prijsge­geven en zijn U gevolgd; wat zal dan ons deel zijn? De Heer zegt dat ze honderdvou­dig (SV) zullen terug ontvangen en het eeuwige leven zullen beërven. Hierna volgt ter aanvulling de gelij­kenis van de arbeiders in de wijn­gaard: allen ontvangen hetzelfde loon (Mat.19:27-30 en 20:1-16, Mar.10:28-31, Luc.18:28-30).

Derde aankondiging van het lijden

Nog steeds in Perea zijnde, begeeft Jezus Zich nu heel duidelijk op weg naar Jeruzalem. Marcus verhaalt dat Jezus zelfs vóór Zijn discipelen uitgaat en dat dezen Hem verbaasd en bevreesd volgen. Dan neemt Jezus hen opnieuw terzijde en kondigt Hij voor de derde keer aan wat Hem te Jeruzalem te wachten staat: lijden en ster­ven, maar ook na drie dagen de opstanding uit de dood. Opnieuw blijkt dat zij deze dingen nog niet verstaan (Mat.20:17-19, Mar.10:32-34, Luc.18:31-34).

Niet heersen, maar dienen

De laatste beschreven gebeurtenis in Perea is het verhaal over de vraag van Jacobus en Johan­nes, de zonen van Zebedeüs, ten aanzien van het 'naast Jezus mogen zitten in Zijn Koninkrijk'. Volgens Mattheüs stelt hun moeder deze vraag.

Jezus antwoordt dat deze dingen niet aan Hem, maar aan de Vader zijn. Hij laat vervolgens duidelijk uitkomen waar het in deze dingen om gaat: Wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn; en wie onder u de eerste wil zijn, zal aller slaaf zijn. Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen (Mat.20:20-28, Mar.10:35-45).

Bartimeüs

Jezus steekt de Jordaan over en komt in de buurt van Jericho. Op weg naar deze stad geneest Hij een blinde bedelaar, Bartimeüs, nadat deze zich niet heeft laten intimideren door de bestraffingen van de schare. Jezus roept hem tot Zich en stelt de prachtige vraag: Wat wilt gij dat Ik u doen zal? De man antwoordt: Here, dat ik ziende worde. Dan zegt Jezus: Word ziende, uw geloof heeft u behou­den (Mat.20:29-34, Mar.10:46-52, Luc.18:35-43).

Zacheüs

Samen met een grote schare en de jubelende Bartimeüs komt Jezus kort daarop Jericho binnen. Hier ontmoet Hij Zacheüs de tollenaar, een door iedere inwoner van Jericho gehate en geminachte man. Vanwege zijn kleine gestalte was deze in een boom geklommen om Jezus te zien. De Heer ziet de nood in het hart van deze man en vraagt of Hij in diens huis mag komen. Dit bezoek van Jezus loopt uit op een radicale bekering en levensvernieuwing van Zacheüs. Jezus zegt: Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden (Luc.19:1-10).

Ponden

Direct aansluitend hierop spreekt Jezus de gelijkenis uit van de tien ponden, die aan tien slaven worden toevertrouwd. Hij besluit dit verhaal met de woorden: Aan ieder die heeft, zal gegeven worden, en hem die niet heeft, zal ontnomen worden ook wat hij heeft (Luc.19:11-28).

In Bethanië

De reis in de richting van Jeruzalem wordt voortgezet. Het Pascha was weer nabij gekomen. Te Jeruzalem werd al druk gespeculeerd over de mogelijke komst van Jezus. De overpriesters en schriftgeleerden hadden bevel gegeven dat iedereen die wist waar Jezus was, dat zou komen aangeven. Dan zouden ze Hem grijpen.

In deze geladen sfeer komt Jezus zes dagen voor het Paasfeest in Bethanië aan (Joh.11:55-12:1). 

Deze website houdt statistieken van uw bezoek bij. Wij gebruiken hiervoor Google Analytics, maar zonder persoonlijke gegevens door te geven. Geef hier uw keuze aan.