Werken met het evangelie van Jezus Christus (2)
Inleiding
Bij de wedergeboorte komt de mens geestelijk gezien in een totaal andere situatie: vanuit de gevangenis in de vrijheid, vanuit de dood in het leven, vanuit de duisternis in het licht, vanuit het rijk van Satan in het Koninkrijk van God. Hij verkrijgt een plaats in Christus en dit is voor hem de basis van een geheel nieuw bestaan (Stb.51).
Fundament
Een wedergeboren mens kan zich verder en vaster funderen in Christus door ook met de andere facetten van het geloofsfundament te gaan werken (Heb.6:1,2). Door de waterdoop en geestesdoop wordt de relatie met de Heer verdiept; hij hecht zich aan de Here en wordt één geest met Hem (1Cor.6:17). Door oplegging der handen kan hij bevrijd worden van elke binding met het rijk der duisternis en gaan genezen van alle schade die tijdens die demonische overheersing is opgelopen. Hij kan daardoor Jezus Christus, zijn Heer en Heiland, nog intenser gaan toebehoren.
In dit artikel zullen we - zoals in het vorige Studieblad is aangegeven - nader ingaan op de 'verdere verlossing' door bevrijding in de naam van Jezus. Op de leer van dopen zullen we in een later stadium van onze studie nog uitgebreid terugkomen.
Vragen
Wat zijn eigenlijk 'gebondenheden', welk beeld geeft de bijbel daarvan? Hoe komen deze banden met het rijk van Satan tot stand? Wat betekent dat in het leven van alle dag voor de mens? Hoe kun je van gebondenheden worden verlost? Wat is daarvoor nodig? Wat gebeurt er dan in de geestelijke wereld?
Op welke wijze kan de geestelijke vrijheid worden behouden en nog verder worden uitgebouwd? Met deze en nog andere vragen willen wij ons nu gaan bezighouden en ze in het licht van het bijbelse mensbeeld gaan beantwoorden.
Onderscheid
In de bijbel wordt onderscheid gemaakt tussen het 'gebonden zijn' in de dood, de geestelijke gevangenis, dus het overheerst worden door een doodsmacht op grond van gedane zonden (zie bv. Job 36:8, Ps.107:10 SV, Jes.42:7 SV), en het 'gebonden zijn' door Satan of één van diens demonen (bv. Luc.13:16 en 2Tim.2:26). Dit hangt samen met het verschil in aard en werkwijze tussen de legermacht van Satan en het rijk van Dood (Stb.30).
Aanvallen
Demonen vallen de mens in zijn hemel aan. Zij doen dat in opdracht van Satan naar het door hem gegeven voorbeeld in de hof van Eden (Stb.33/4,5): zij benaderen het geestelijk lichaam van de mens en zoeken daarmee gemeenschap. Zij verleiden of pressen de mens tot zonde; zij willen de mens geestelijk misvormen en beschadigen, hem innerlijk en lichamelijk ontregelen, zijn van oorsprong ingeschapen weerstand tegen het kwade doorbreken en hem geestelijk laten mislukken. Elke aanval is een aparte gebeurtenis in de geestelijke wereld.
Heersen
Doodsmachten vallen de mens niet aan, zij komen pas in actie nadat de mens tot zonde is gekomen. Zij zoeken geen gemeenschap met de mens. Zij willen - in opdracht en naar het voorbeeld van hun koning, Dood (Stb.37/2) - heersen over het geestelijk lichaam van de mens en hem scheiden en gescheiden houden van God, van het licht, van het leven.
Door elke nieuwe zonde in het leven van een niet-wedergeboren mens wordt de greep van de doodsmachten op deze mens verstevigd; hij wordt nog dieper in de geestelijke duisternis gedreven en daarmee verder van God verwijderd (zie ook Stb.48/2).
Een doodsmacht is door zijn voortdurende aanwezigheid medebepalend voor de geestelijke situatie van de mens. Het gaat daarin dus niet over aparte gebeurtenissen, zoals bij de acties van de demonen, maar over een permanente invloed.
Bindingen
Wanneer de aanvallen van de demonen zich met grote regelmaat herhalen en de mens niet in staat is om dit te onderscheiden en zijn geestelijke vijanden van zich af te schudden, is voor de machten der duisternis de weg vrij om zich een vaste en blijvende positie in de hemel van deze mens te verwerven.
Op deze wijze vestigen zij hun heerschappij in de hemel van de mens. Zo gebeurde het bij Kaïn (Stb.45/4) en bij de vele mensen uit de voortijd (Stb.48/1-2). Zo gebeurt het tot op de dag van vandaag. De machten der duisternis raken 'verkleefd' aan het geestelijk lichaam van de mens. Het hart van de mens is voor hen voortdurend bereikbaar. Zij kunnen vanuit deze positie de mens steeds weer opnieuw aan hun begeerten laten beantwoorden en hem zo vaak als zij maar wensen tot zonde brengen. Zij zijn medebepalend geworden voor de manier van leven en het functioneren van de mens.
Gebonden mens
De gebonden mens wordt in allerlei variaties en gradaties verleugend in zijn denken, verduisterd in zijn verstand, besmet in zijn geweten. Vleselijke begeerten krijgen de overhand. Er treden ontregelingen op in zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid en hij staat daar in de meeste gevallen machteloos tegenover.
De gebonden mens is een slaaf der zonde geworden, een slaaf van de demonische zondemachten (Joh.8:34). Niet wat hij zèlf wenst, het goede, doet hij, maar wat hij in wezen niet wenst, het kwade, dat doet hij, moet hij doen. Dat wordt bewerkt door de zonde die in hem woont (Rom.7:20), door de zondige macht die in hem schuilt (GN). Het kwade - de boze macht - is voortdurend bij hem aanwezig (Rom.7:19).
De Griekse grondtekst zegt hier: erbij zijn, erbij liggen. Er woont een 'sterke' in zijn levenshuis (naar Mar.3:27). Deze voert heerschappij over hem en dwingt hem om steeds weer aan zijn begeerten te gehoorzamen. Deze heerst als koning in zijn sterfelijk lichaam (Rom.6:12,14).
In dit verband is de uitspraak van Paulus te begrijpen wanneer hij zijn eigen, oude, voorbij gegane geestelijke situatie overziet en beschrijft: Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? (Rom.7:24).
Beeld
Wat houdt het 'inwonen' van een demon in het levenshuis van de mens concreet in? Tot hoever gaat dat?
Een mens is een geest-ziel-lichaam wezen. Elk mens heeft een geestelijk lichaam en een natuurlijk lichaam. Het geestelijk lichaam (de innerlijke mens) is als levensadem, als 'neshamah', werkzaam in het natuurlijk lichaam (de uiterlijke mens) en vormt daar een eenheid mee (Stb.6/4).
Wanneer een macht der duisternis zijn heerschappij vestigt in het leven van de mens, en daarmee in diens levenshuis een vaste plaats verwerft, hecht deze geest zich aan het geestelijk lichaam van de mens. Hij woont vanaf dat moment tezamen met het geestelijke lichaam in het natuurlijke lichaam van de mens. De boze geest (het kwaad - Rom.7:21) is daardoor voortdurend bij de mens, bij het geestelijk hart van de mens, aanwezig. Hij vindt daar een vrijwel voortdurend geopende deur om zijn boos en kwaadaardig zaad in uit te storten.
Op deze wijze - door middel van zijn zaad - geeft hij de mens allerlei kwaad in het hart (naar Joh.13:2). En dit zaad bewerkt dat er uit het hart van de mens boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen voortkomen (Mat.15:19 SV).
Niet in het hart
De boze geest zèlf kan niet in het geestelijk hart van de mens komen wonen. Dan zou er een wezensvereniging gaan optreden tussen de mens en de macht. En zover kan het in deze fase van de geestelijke ontwikkeling nog niet komen. Men leze in dit verband nog eens Studieblad 13/7-9. De boze kan wel bij het geestelijk hart van de mens komen, er zelfs héél dichtbij komen en daar voortdurend aanwezig blijven. Maar dit is toch nog wat anders dan er werkelijk in kunnen gaan wonen.
Wat bedoelt Paulus dan met 'de zonde die in mij woont'? En wat bedoelt Jezus dan met het (levens)huis, waar de sterke in woont?
Dat duidt op de totale mens, uiterlijk en innerlijk tezamen. Als een boze geest zich aan het geestelijk lichaam van de mens hecht, woont hij in het natuurlijke lichaam van de mens, in zijn sterfelijk lichaam (Rom.6:12). In die zin woont hij dus 'in' de mens, in het levenshuis van de mens.
Bevrijding
Het is voor wedergeboren mensen mogelijk om bevrijd te worden van elke vorm van demonische heerschappij. Bij hun wedergeboorte - de opstanding uit de dood - zijn zij reeds losgemaakt van de banden en boeien des doods. Daarna zijn alle overige banden met het rijk der duisternis aan de beurt om verbroken te worden (Stb.51/8,9).
Jezus zèlf heeft daarin tijdens zijn leven op aarde het voorbeeld gegeven. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem. (Hand.10:38). Hij vergaf de mens zijn zonde, bevrijdde hem van de inwonende machten der duisternis en deelde hem genezende kracht Gods mee (naar Luc.13:32). Aan de gelovigen geeft Jezus de opdracht om in zijn naam boze geesten uit te drijven en herstel naar lichaam, ziel en geest aan te brengen (Mar.16:17,18).
Verbreken
Bij de bevrijding van gebondenheden worden in de naam van Jezus - dus op grond van zijn gezag en autoriteit - de banden met de inwonende boze geest verbroken. De gebonden mens kan dit in de meeste gevallen niet zelf; hij moet daarbij geholpen worden vanuit de gemeente. Wel is het van groot belang dat de gebonden mens ook zèlf inziet waarvan hij bevrijd moet worden en verlost kan worden. Een pastoraal gesprek met enige oudsten der gemeente is daarvoor in feite onontbeerlijk. Op deze wijze kan hij in geloof ook zelf zich volledig mee inzetten voor deze verdere verlossing. Onder handoplegging wordt de boze geest op een zo direct mogelijke wijze, dus met naam en toenaam, aan-gesproken. Er wordt in Jezus' naam een gericht gezagswoord over hem uitgesproken. De demon kan daardoor geen 'recht' meer laten gelden in de hemel van de mens; hij moet zijn 'verworven' positie dicht bij het hart van de mens opgeven. Hij wordt uitgedreven, verdreven uit het levenshuis van de mens. Hij moet eruit, hij wordt in de naam van Jezus 'buiten' geplaatst.
Binden
Jezus heeft ons ook geleerd dat wij in de bovengenoemde situaties in zijn naam de boze geesten mogen binden: Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel (Mat.18:18).
Vanuit de betekenis van het Griekse grondwoord kunnen we dit 'binden' enerzijds zien als 'verbieden', 'verhinderen' en 'onwettig verklaren', maar ook als 'gevangen zetten' en 'in ketenen werpen'.
Dit binden van de boze geesten gaat dus nog verder dan het uitdrijven van deze machten. In beide situaties worden de geestelijke banden tussen de mens en de macht verbroken en wordt de positie van de boze geest onwettig verklaard. Bij het binden wordt de boze geest bovendien nog eens gevangen gezet, in de ketenen geworpen, dus aan ketenen der duisternis overgegeven, met andere woorden in de afgrond geworpen (2Pe.2:4 SV en NBG).
Ontbinden
Wanneer de boze geest op bovenstaande wijze wordt gebonden, wordt de mens daarbij tegelijkertijd ontbonden, dat wil zeggen 'in vrijheid gesteld', 'losgemaakt' van de demon. Hetzelfde grondwoord komt onder meer voor in Lucas 13:16: Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag? Zie ook Johannes 11:44 en Handelingen 22:30.
Nieuw
Jezus Christus was de eerste mens die op deze wijze de machten der duisternis bestreed. Nog nooit daarvoor had iemand onder de mensen een boze geest werkelijk uitgedreven, gebonden en zonder prooi naar de afgrond verwezen. De machten der duisternis kwamen tot op dat moment alleen in de afgrondsituatie terecht wanneer de mens met wie zij zich hadden verbonden, de duisternis liever had gekregen dan het licht en deze mens de in hem wonende geesten bij het sterven niet wilde loslaten (Stb.48).
Wel zullen er al lang vóór Jezus' dagen mensen zijn geweest die op occulte wijze de boze geesten konden bezweren: de ene geest konden laten verdwijnen door een andere, sterkere geest daarvoor in de plaats te laten komen. Toverij, waarzeggerij, allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen (naar 2Thes.2:9) en occulte geneeswijzen zijn over de gehele wereld in alle volken en stammen naar voren gekomen als (geestelijk) gevolg van de torenbouw van Babel. De Farizeeën beschuldigden Jezus hiervan: Deze drijft de boze geesten slechts uit door Beëlzebul, de overste der geesten (Mat.12:24).
Naar de afgrond
Jezus heeft laten zien dat de machten der duisternis ook zonder verbonden te blijven met de mens - dus zonder 'prooi' - door de wil van een mens in de afgrondsituatie terecht kunnen komen. Dat bleek uit zijn optreden bij de bevrijding en genezing van gebonden mensen en bezetenen. Op een gezagswoord van Hem werden vele boze geesten die mensen hadden gebonden en geestelijk overheerst, zèlf gebonden en zelf overheerst. Zij werden vanaf dat moment door Apollyon en zijn verderfengelen geketend en inactief gemaakt (zie ook Stb.48/5 en Stb.50/2).
Jezus heeft de mensen niet alleen bevrijd van de banden en boeien die in hun leven door geestelijke koningen waren aangelegd - deze boeien geslaakt - maar bewerkte tevens dat deze koningen zèlf daarna met banden om hun lendenen gebonden werden (naar Job 12:18).
Jezus bestreed het leger van Satan op grond van zijn inzicht in de geestelijke wereld en bekrachtigd door de Geest van God: Hij verwees de boze geesten - zowel de 'slangen' als de 'schorpioenen' - naar de afgrond, gelastte hen in de afgrond te varen (naar Luc.8:31). En zij gingen, zij hadden maar te gaan.
Pijniging
In het verhaal van de genezing van de bezetene in Lucas 8 komt deze aanpak van Jezus het duidelijkst naar voren. Nadat Jezus de onreine geest het bevel had gegeven van de man uit te varen (vs.29), smeekte deze geest, dat Jezus hem niet zou gelasten in de afgrond te varen (vs.31). Het was door de boze geesten dus blijkbaar al opgemerkt dat Jezus, de Zoon van God, op deze wijze optrad bij het bevrijden van mensen: Hij dreef de boze geesten uit en verwees ze naar de afgrond. Voor hen was dat een pijniging (vs.28 - zie ook Stb.50/2), een pijniging vóór de tijd (Mat.8:29), vóór het einde aller tijden. Voor de occulte geesten onder hen betekende dit een hernieuwde confrontatie met Apollyon, een hernieuwde pijniging. Zij schreeuwden het dus niet zonder reden uit: Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt (Mar.5:7).
Visueel
Maar Jezus laat deze geest - dit legioen (Luc.8:30) - niet zomaar weggaan. Wel staat hij hen toe om in een talrijke kudde zwijnen te varen en zodoende nog iets als 'prooi' te kunnen meevoeren naar de afgrond waarheen zij wel degelijk verwezen werden. Hun prooi was niet de gebonden mens; die werd door Jezus ontbonden, die kwam vrij! De boze geesten hadden genoegen te nemen met een aantal onreine dieren. In werkelijkheid stonden ze natuurlijk met lege handen!
Jezus stond dit toe, teneinde het voor zijn discipelen en ook voor ons duidelijk te maken wat er in feite in de geestelijke wereld gebeurt, wanneer een boze geest gelast wordt in de afgrond te varen: een stuk visueel onderwijs aangaande deze zaak.
Het gebeuren in de zichtbare wereld - de kudde stormde langs de helling het meer in en verdronk (vs.33) - geeft nauwkeurig aan wat er in de geestelijke wereld gebeurt zodra een macht op een gezagswoord van Jezus Christus naar de afgrond wordt verwezen. Hij stormt langs de helling naar beneden, de zee in - het dodenrijk, de afgrond in - en wordt daar gevangen gezet.
Opdracht
De Heer spreekt heerlijke woorden tot zijn Gemeente, tot de mensen die evenals Petrus belijden: Jezus, Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God. Hij zegt: De poorten van het dodenrijk zullen mijn Gemeente niet overweldigen (Mat.16:18). Integendeel, mijn Gemeente zal de legermacht van Satan, inclusief haar aanvoerder, juist in het dodenrijk, de afgrond terecht laten komen. En daarom vervolgt Hij met de prachtige belofte: Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen (vs.19). Jezus heeft tijdens zijn leven in woord en werk aangegeven op welke wijze in zijn gemeenten handelend opgetreden mag worden bij bevrijding van gebondenheden. Hij draagt dit werk op aan zijn discipelen, aan zijn gemeenten: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze (Joh.14:12).
Zekerheid
De Gemeente dient in geloof en vertrouwen te werken met de door Jezus aangereikte sleutels. Zij mag putten uit zijn kennis van en inzicht in de geestelijke wereld en werkelijkheid. Zij mag werken met de macht en het gezag van zijn naam. Jezus moedigt zijn Gemeente aan om deze opdracht met groot geloof en in volle zekerheid op te pakken en uit te voeren: Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg (beeld van een macht) zou zeggen, hef u op en werp u in de zee (beeld van de afgrond), en in zijn hart niet zou twijfelen, maar geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden (Mar.11:23).
Hanteren
Wij mogen bij bevrijding onder handoplegging in de gemeente deze sleutels van het Koninkrijk der hemelen in de naam van Jezus vol geloof en in vrijmoedigheid hanteren. De al of niet occulte boze geesten zullen zich ook moeten onderwerpen aan mensen die door heilige Geest op intense wijze met Jezus Christus verbonden zijn. Zij zullen door het gezagswoord van deze zonen Gods in de afgrond terecht komen. We zullen ons daarover mogen verheugen, evenals de discipelen (Luc.10:17). Het woord van Jezus zal ook voor de mens-in-Christus ten volle werkelijkheid worden: Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen. Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen (vs.19,20).
Verheugen
Wel, dat zullen we doen! Ons verheugen met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde dat onze namen opgetekend staan in de hemelen en dat wij - mede op basis van de in Jezus Christus verkregen vrijheid - het einddoel des geloofs zullen bereiken, de zaligheid der zielen. Daartoe zijn wij wedergeboren, tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons is weggelegd (1Pe.1:3,4).
Als gemeenten van Jezus Christus zullen wij ons naar deze inzichten mogen richten en gedragen: met de lofverheffingen Gods in onze keel en een tweesnijdend zwaard in onze hand, om (geestelijke) koningen met ketenen te binden en hun edelen met ijzeren boeien, om het beschreven vonnis aan hen te voltrekken (Ps.149:6-9).
Engelendienst
In dit bezigzijn staan de strijdende engelen onder leiding van de aartsengel Michaël aan onze zijde (Stb.30/7,8 - Op.12:7 en Dan.12:1). Zij vervullen daarbij niet alleen een actieve rol in de strijd; ook in het verwijzen naar de afgrond hebben zij een duidelijk aandeel. In Openbaring 20 staat: En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren (vs.1,2). Satan zal aan het begin van het duizendjarig rijk door Michaël in de afgrond geworpen worden (vs.3). Daar wordt zijn geestelijke gevangenschap, het voor duizend jaar gebonden zijn, concreet gemaakt. De beschreven actie van Michaël zal plaatsvinden op een gezagswoord van Jezus Christus en zijn verheerlijkte Gemeente.
Ook voor ons
Wanneer wij in de gemeente bij bevrijding onder handoplegging een boze geest in de naam van Jezus binden - dus uitdrijven en hem gelasten in de afgrond te varen - voeren de heilige engelen die met ons meestrijden, dit in de hemelen uit. Zij grijpen de aangesproken en uitgedreven demon - de slang of de schorpioen - en werpen hem in de afgrond. Daar wordt deze boze geest overgegeven aan de ketenen der duisternis om tot het oordeel bewaard te worden (2Pe.2:4 SV). Daar wordt deze macht gebonden en gevangen gezet.
We mogen dit steeds meer gaan beseffen en God en Jezus danken dat zij ook ten aanzien van deze dingen aangaande ons hun engelen gebieden (Ps.91:11). Mede dankzij de inzet van deze strijders Gods zullen wij op leeuw en adder kunnen treden en jonge leeuw en slang kunnen vertrappen (vs.13).
Herstel
Na bevrijding van de inwonende geesten is het voor de wedergeboren mens eigenlijk pas mogelijk om werkelijk zowel geestelijk als lichamelijk tot herstel te komen. Daarbij zal nog wel degelijk gestreden moeten worden. Ook hierin mag hij de sleutels van het Koninkrijk der hemelen die door Jezus Christus door woord en Geest zijn aangereikt, hanteren. Daarover in het volgende artikel meer.