Evangelisatie en zending
Inleiding
In het vorige nummer van het Studieblad is de opdracht van Jezus aan zijn Gemeente om als licht in de wereld te functioneren naar voren gekomen. Tevens is daarin aangegeven hoe elke plaatselijke gemeente deze woorden van haar Heer mag verstaan en hoe ieder lid van zo'n gemeente deze opdracht in eigen leven kan invullen.
Op basis hiervan zal in dit artikel worden ingegaan op evangelisatie en zending. De Studiebladen 26 en 27 behoren derhalve bij elkaar. Tezamen beschrijven zij één onderwerp. Tevens zal met dit artikel onze studie over de gemeente worden afgerond.
Gemeentebouw
Het bouwen aan en doen groeien van de Gemeente is reeds in vorige studiebladen aan de orde gekomen (Stb.23/4 en Stb.24/7-8). In deze gedeelten werd niet zozeer de groei in kwantitatieve zin - in aantal - bedoeld, maar veeleer de persoonlijke ontwikkeling van haar leden, dus de groei in kwalitatieve zin, opdat de mens Gods - en mede daardoor de Gemeente Gods - volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust (2Tim.3:17).
Jezus bedoelt voor zijn Gemeente natuurlijk ook een groei in aantal. Hij wil - op grond van de wil van zijn Vader - dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis van de waarheid komen (1Tim.2:4) en dus ingevoegd worden in zijn Gemeente. Vandaar dat Hij de zo bekend geworden uitspraak doet: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping (Mar.16:15). Ook dit is een opdracht aan zijn Gemeente.
Wel blijkt uit de hele heilsgeschiedenis dat bij God ‘de kwaliteit’ voorop gaat. God begint altijd met een klein, maar door en door goed begin. Bij de schepping formeerde Hij één mens; bij de herschepping verwekte Hij één Zoon. De kwantiteit is bij God - voor alles wat leeft - een logisch gevolg van de zeer goede kwaliteit. Van dit principe gaat Jezus dus ook uit bij de bouw van zijn Gemeente.
De twee genoemde aspecten van de groei van de Gemeente staan daarom niet los van elkaar. Waar het één is (of gestalte krijgt), zal ook het andere gevonden kunnen (gaan) worden. Op deze wijze zal de Gemeente onder leiding van haar Hoofd de door God bedoelde bestemming gaan bereiken.
Bedoeling van de Heer
Het gehele terrein van evangelisatie en zending behoort dus in dit kader gevat te worden; het vormt een onderdeel van het Gemeente-zijn. Het dient dan ook vanuit de plaatselijke gemeenten te worden opgepakt en te functioneren op de wijze die de Heer bedoelt.
Jezus zèlf heeft tijdens zijn leven op aarde hiervan een duidelijk voorbeeld gegeven. Hij is niet hals-over-kop aan zijn werk begonnen, maar heeft Zich daartoe terdege voorbereid. God heeft Hem dertig jaar lang geheiligd, opgevoed en ingeleid in het verstaan van de Schrift en zijn plan met de mens (Stb.17/4). Negentig procent van Jezus' leven is zodoende ‘opgegaan’ aan voorbereiding en slechts tien procent van zijn tijd heeft Hij gebruikt om naar buiten toe op te treden. En daarin heeft Hij Zich dan ook nog eens duidelijk tot een bepaald gebied beperkt. In die drieënhalf jaar functioneerde bij Hem alles in volheid. En dat was genoeg om een hernieuwde en eeuwige basis te leggen voor de bouw van de Gemeente van de levende God. Dit is wijsheid Gods. Zo heeft God het bedoeld.
Dit alles geeft aan, dat wij als leden van een plaatselijke gemeente niet ‘te snel’ dan wel ‘te groot’ moeten denken. Ook wij krijgen van de Heer de tijd om ons onder zijn leiding in de gemeente terdege voor te bereiden; en ook wij mogen ons tot een bepaald, door Hem aangewezen deel van het werk over de gehele wereld beperken (Stb.26/3-4).
Evangelisatie
Het evangelisatiewerk vanuit de plaatselijke gemeente zouden we kunnen omschrijven als een uitdragen van het evangelie op de plaats waar de gemeente is gesteld met het doel om meerdere mensen te behouden voor het plan van God. Bij het prediken ván of getuigen over het evangelie zal steeds gewezen moeten worden op de bedoeling van Jezus om mensen in zijn gemeente te laten herstellen van alle opgelopen schade en te doen opgroeien tot mensen Gods.
Waar mensen zich aangesproken weten door deze blijde boodschap en zich gaan afvragen wat zij moeten doen, zal het antwoord mogen zijn: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus en gij zult de gave des heiligen Geestes ontvangen (Hand.2:38). Zij zullen, als zij deze woorden aanvaarden, toegevoegd worden (naar vs.41), dus ingevoegd worden in de plaatselijke gemeente. Het gevolg hiervan is dat de gemeente in kwantitatieve zin groeit.
Evangelisatie-activiteiten
Alle leden van de plaatselijke gemeente hebben op het terrein van deze evangelisatie in eerste instantie dezelfde taak. De activiteit in het naar buiten uitstralen van het licht van het evangelie mag en kan niet aan enkelen overgelaten worden, die zich daartoe geroepen voelen (Stb.26/9). Jezus zendt ons allen als leden van zijn gemeente als schapen onder de wolven (Mat.10:16), opdat wij schijnen als lichtende sterren in de wereld (Fil.2:15).
De aandacht van de plaatselijke gemeente voor evangelisatie zal dus niet in eerste instantie behoeven te blijken uit het feit dat zij speciale evangelisatiediensten belegt of bepaalde campagnes organiseert, dan wel folders en traktaten verspreidt of colporteert. Het gaat er bovenal om of zij haar leden op hun persoonlijke taak wijst en daarvoor geestelijk toerust en de leden deze opdracht om als getuige van Jezus te leven met hart en ziel invullen. Deze persoonlijke evangelisatie kan zeven dagen per week op vele plaatsen tegelijk plaatsvinden met alle heerlijke gevolgen van dien!
De genoemde ‘speciale’ activiteiten kunnen er natuurlijk wel bij komen, maar zij zullen nooit de primaire taak van de gemeente en daarmee van elk lid kunnen vervangen.
Het is aan de oudstenraad in de gemeente om - onder leiding van de Heer - vast te stellen of er op bepaalde momenten speciale, extra activiteiten ontwikkeld moeten worden of niet.
Evangelisten
Zo goed als er naast de persoonlijke evangelisatie van alle leden in de gemeente ook speciale evangelisatie-activiteiten kunnen zijn, zo kan er ook in het leven van bepaalde leden van de gemeente op het terrein van de evangelisatie een speciale taak bij komen. Dit kan zelfs uitgroeien tot een aparte bediening. De bijbel spreekt in dit verband over evangelisten (Hand.21:8 en Ef.4:11). We denken hierbij aan mensen die op een bijzondere wijze in het naar buiten treden van de gemeente kunnen functioneren en daarin door de Heer op een heerlijke wijze worden gezegend.
Het is echter de vraag of deze bediening in de plaatselijke gemeenten veelvuldig afzonderlijk voorkomt. Het feit dat Paulus zijn vriend Timotheüs oproept ‘het werk van een evangelist’ te doen (2Tim.4:5), geeft aan dat er in de plaatselijke gemeenten niet altijd ‘pure’ evangelisten nodig zijn om dit werk uit te voeren. Timotheüs was voorganger van de gemeente te Efeze; Paulus moedigt hem aan om zich in die plaats als zodanig óók op het gebied van evangelisatie te richten en te bekwamen.
Deze aanmoediging geldt ook voor ons. En dan niet alleen voor voorgangers, maar evenzeer voor oudsten en voor elke andere broeder of zuster in de gemeente. Zij kunnen - wanneer het nodig is en de Heer dit van hen vraagt - op bepaalde momenten het werk van een evangelist ter hand nemen en daardoor op dat ogenblik als evangelist optreden.
Natuurlijk zullen zij dit niet zomaar op eigen initiatief doen, maar in volledig overleg met de van God gegeven leiding in de gemeente. Dan zal het ook vanuit de gemeente ondersteund kunnen worden en zal de Heer het werk hunner handen zegenen.
Zending
We hebben het begrip ‘evangelisatie’ omschreven als het uitdragen van het evangelie op de plaats waar de gemeente is gesteld. Op overeenkomstige wijze zouden we het woord ‘zending’ kunnen omschrijven als het uitdragen van het evangelie en bouwen aan de Gemeente op een andere plaats, dus buiten het gebied waarin de eigen plaatselijke gemeente functioneert.
Dit zal een plaats in een ander land kunnen zijn, maar net zo goed een andere stad in een streek of provincie van het eigen land (zie Hand.1:8). Zending begint niet pas ‘ver weg’, maar kan al relatief ‘dichtbij’ beginnen. Zo is het destijds vanuit Jeruzalem gegaan; zo mag het nu nog gaan. De bijbel houdt op dit punt geen rekening met bepaalde landsgrenzen. Het gaat Jezus om alle mensen, dus om alle volken, alle stammen, alle natiën.
Door zending zullen er op steeds meerdere plaatsen gemeenten ontstaan die zich allemaal naar bijbels patroon mogen ontwikkelen. Na verloop van tijd zullen ook deze gemeenten onder leiding van de Heer hun deel van de grote zendingsopdracht kunnen gaan invullen. Op deze wijze zal - mede door middel van evangelisatie en zending - vanuit plaatselijke gemeenten de boodschap van Jezus Christus over de gehele wereld gepredikt kunnen gaan worden en zal Jezus zijn doel met de Gemeente gaan bereiken.
Meer omvattend
Evangelisatie en zending liggen dus enerzijds in elkaars verlengde, doch kunnen anderzijds van elkaar onderscheiden worden.
Bij evangelisatieactiviteiten wordt er naar de eigen plaatselijke gemeente toe gewerkt; bij zendingswerk zal dit niet het geval kunnen zijn. Er zal óf een nieuwe gemeente moeten worden gesticht, dan wel aan een bestaande plaatselijke gemeente een nieuwe, door de Heer bedoelde impuls gegeven worden.
Zendingswerk omvat dus meer dan evangelisatiewerk. Veel duidelijker nog dan bij de evangelisatie heeft de zendingsopdracht in het persoonlijk leven van de leden van de gemeente betrekking op ‘de speciale taak erbij’.
Zendeling
Degene door wie de Heer dit zendingswerk wil verrichten - de zendeling - zal goed op de hoogte moeten zijn van Gods plan met mensen om van daaruit gericht bezig te kunnen zijn de Gemeente op de plaats waar de Heer hem heeft gezonden, gestalte te laten krijgen. Daarnaast zal het in een groot aantal gevallen nodig zijn een nieuwe taal te leren en zich in te leven in de cultuur, de gewoonten en de achtergronden van de mensen die in het nieuwe werkgebied leven.
Het valt op dat het woord ‘zendeling’ in de bijbel niet voorkomt. Paulus spreekt over apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars (Ef.4:11). In andere bijbelgedeelten worden voorgangers, oudsten, diakenen genoemd. Het taakgebied van de zendeling is zodanig breed, dat hij in zekere zin een apostel zal moeten zijn, een voorgangersfunctie moet kunnen invullen (leraar en herder) en het werk moeten kunnen doen van een evangelist.
Voor een dergelijke taak en bediening is een duidelijke roeping nodig. En evenals bij elke andere roeping voor een speciale taak of bediening in de gemeente zal ook deze roeping op een harmonieuze wijze in en vanuit de gemeente herkend en erkend gaan worden.
Op deze wijze bevestigt de Heer dit in zijn gemeente. Niemand behoeft in het ongewisse te blijven of de Heer hem al of niet voor een bijzondere taak heeft geroepen, zomin als iemand dit op voorhand hoeft rond te bazuinen. Het zal blijken!
Zelfstandig
De door de zendelingen nieuw gevormde gemeenten dienen niet afhankelijk te blijven van moedergemeenten. Zij hebben als plaatselijke gemeenten dezelfde roeping en taak als elke andere gemeente. Zij dienen zélf ten volle aan het Gemeente-zijn in al haar facetten invulling te gaan geven. Zij worden zélf verantwoordelijk voor het gebied waarin zij gesteld zijn. Zij zullen op hun eigen plaats bezig zijn met de ontwikkeling, groei en toerusting van de gemeente en op een bepaald moment ook zélf mensen laten uitgaan om het werk des Heren op weer andere plaatsen voort te zetten.
Het zelfstandig worden betreft uiteraard ook het financiële terrein. Ook daarin verschilt een jonge gemeente niet van een oudere. Voor elke plaatselijke gemeente geldt dat de leden in eerste instantie zélf met inzet van alle mogelijkheden en middelen hun gemeente bouwen.
Steun
Het ligt natuurlijk voor de hand dat een oudere gemeente voor een bepaalde periode een nieuwe gemeente op allerlei terrein zal kunnen ondersteunen. Dit kan door contact en uitwisseling, door geestelijke versterking en voorbede en natuurlijk ook door financiële en materiële hulp. Zeker waar de zendeling uit de oudere plaatselijke gemeente is voortgekomen, zullen intense banden ontstaan en onderhouden kunnen worden.
Tot het bieden van financiële steun aan jongere, of geheel nieuwe gemeenten is een plaatselijke gemeente pas in staat als zij ‘in eigen huis’ op deze punten orde op zaken heeft. Ook hierin bedoelt de Heer een duidelijke en logische orde. Wanneer de eigen voorganger - naar de gedachte die Paulus verwoordt in 1 Corinthiërs 9:14 - niet onderhouden kan worden, is het nog niet aan de orde om zendelingen (dus andere voorgangers) financieel wél te gaan steunen.
Bij een geestelijk gezonde ontwikkeling in de gemeente zal elk lid zijn medeverantwoordelijkheid op bijbelse wijze niet allen op geestelijk, maar ook op financieel gebied gaan invullen. Hierdoor zal er na verloop van tijd ruimschoots genoeg zijn om niet alleen naar binnen toe in alle behoeften te kunnen voorzien, maar ook naar buiten toe mild te kunnen geven.
Vanuit de gemeente
Jezus gaf zijn zendingsbevel niet aan individuele mensen, of aan bepaalde zendingsgenootschappen of organisaties, maar aan zijn Gemeente. Dit betekent dat er in de plaatselijke gemeenten vol geloof met woord en Geest gewerkt mag worden aan voorbereiding en geestelijke toerusting van mensen Gods. De visie op Gods plan met mensen - en daarmee op de Gemeente - zal hierbij het uitgangspunt zijn. In de gemeente is het mogelijk om met de rechte kennis van Gods wil vervuld te worden (Col.1:9). In de gemeente kunnen alle heiligen toegerust worden tot elke vorm van dienstbetoon (Ef.4:12). Gaven en vrucht van de heilige Geest zullen in haar tot ontwikkeling komen.
In dit groeiproces zullen de leden van de gemeente allereerst hun positie als mens-in-Christus in eigen leven gaan invullen. Vol geloof en liefde voor hun Heer zullen zij dan ook in de rust van het Koninkrijk Gods het werk kunnen doen wat hun hand vindt om te doen. Dan zal ook gaan blijken op welke wijze de Heer hen wil inzetten voor de verdere uitbouw van zijn Gemeente.
De gemeente mag in deze zin als vormingsinstituut en bijbelschool fungeren en zal als zodanig ook daadwerkelijk kunnen functioneren.
Resultaat
In deze ontwikkeling zullen dan niet alleen potentiële zendelingen naar voren komen, maar zullen ook vele profeten, herders en leraars, evangelisten en apostelen tevoorschijn gaan komen, die door de Heer op velerlei wijzen en op allerlei plaatsen zullen worden ingezet.
Dat heeft deze wereld nodig: niet alleen maar een boodschap, maar bovenal boodschappers, mensen die met hun leven de boodschap die zij brengen, illustreren en daarmee - evenals hun Heer - het evangelie ‘belichamen’.
Daar zal de gemeente zich op mogen richten. Zij zal, wanneer er met visie en geloof en met volle inzet en liefde aan deze dingen gewerkt wordt, hierin veel vrucht voortbrengen.
In de rust
Wanneer de bovenstaande ontwikkeling nog niet voldoende is doorgezet, zullen bijgevolg de vruchten daarvan nog niet geplukt kunnen worden. Dit is voor God geen reden voor ongerustheid. De landman wacht en heeft geduld, staat er in Jacobus 5:7. God laat geen tijd verloren gaan; Hij talmt niet. Hij heeft groot geloof en een diep vertrouwen in het werk van zijn Zoon.
Jezus zelf werkt ook in volle rust toe naar de voleindiging. In zijn leven op aarde bleek dit al (Stb.23/5). Hij heeft geloof in zijn Gemeente en rust haar toe met alles wat nodig is. Als geen ander weet Jezus wanneer het moment daar is om mensen te roepen en in te zetten voor zijn werk. Hij ziet in elke fase van de ontwikkeling de mogelijkheden die er zijn en werkt met alle middelen die voor handen zijn.
Wij dienen in diezelfde rust en met hetzelfde geloof en vertrouwen onder leiding van de Heer gewoon door te werken aan de voorbereiding en onze persoonlijke toebereiding. Waar wij zijn stem vernemen, zullen wij in geloof mogen handelen. Niet op eigen houtje, maar altijd in overleg met de van God gegeven leiding in de gemeente. Zo behoren wij ons te gedragen in het huis Gods, de gemeente (1Tim.3:15).
Slot
De Heer zal op heerlijke wijze in de gemeenten gaan doorwerken als wij ten volle met Hem meewerken. Na eeuwen en eeuwen zal Jezus zijn Gemeente in de komende tijd tot volheid gaan voeren en met zijn Gemeente in korte tijd veel meer kunnen bewerken dan wij wellicht nu voor mogelijk houden.
De voleindiging van alle dingen zal zijn beslag krijgen (Stb.24/3); God zal zijn oorspronkelijke bedoeling met de mens(heid) gerealiseerd zien (Stb.22/3). Hij zal zijn alles in allen.
Jezus zal tot in eeuwigheid als hoofd van de Gemeente blijven functioneren en samen met de zijnen alle verdere bedoelingen van God in geloof en met liefde uitwerken en realiseren. Dit zal voor de mensheid en dus voor de Gemeente een (nu nog) onuitsprekelijke vreugde met zich meebrengen.
Welk een heerlijk vooruitzicht: Gemeente-zijn van de levende God! Dit is het heerlijkste, het beste, het hoogste, het meest goddelijke waarvoor wij ons kunnen inzetten. Gemeente zijn is een feest!