De gemeente, een welsluitend geheel
Inleiding
In het vorige Studieblad is naar voren gekomen dat Jezus bij het bouwen van de Gemeente uitgaat van de door God ingeschapen mogelijkheden van mensen in plaatselijke gemeenten. Hij wil het hart van de mens bereiken en daarin werken. Wanneer mensen in gemeenschap met Jezus in liefde naar het hoofd toegroeien, ontwikkelt de gemeente waarvan zij levende leden zijn.
In dit Studieblad willen we ingaan op de plaats en taak van elk gemeentelid afzonderlijk en de opdracht naar elkaar toe als leden van één lichaam.
Als uitgangspunt nemen we hiervoor de woorden van Paulus uit Efeziërs 4:16: Aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze uitoefent, de groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.
Elk lid
Ieder lid van de gemeente heeft volgens Paulus een duidelijke plaats en taak in het functioneren van de plaatselijke gemeente. Hij spreekt niet over de kracht van sommige leden, maar over de kracht die elk lid op zijn wijze uitoefent. Voor Jezus is elk mens belangrijk; God wil dat alle mensen behouden worden (1Tim.2:4), dus allemaal ten volle inzetbaar, bruikbaar en geschikt zijn voor zijn Koninkrijk.
Deze persoonlijke inbreng in het gemeentegebeuren is niet uit te drukken in een aantal ‘speciale taken’ die in elke gemeente uitgevoerd moeten worden. Daar gaat het hier niet om. Daartoe heeft God sommigen aangesteld. (1Cor.12:28). Daar komen we nog op terug. Het gaat hier om een uitoefening van kracht die ieder lid kan inbrengen: de inzet van zijn persoonlijk leven.
In eigen leven
Op welke wijze kunnen wij dit als leden van de gemeente invullen?
Paulus geeft in 1 Corinthiërs 3 vanaf vers 10 aan hoe hij de persoonlijke inbreng van een ieder in de bouw van de gemeente ziet. Hij gaat daar uit van een compleet fundament in het leven van iedere gelovige. Hij noemt dit fundament hier kortweg Jezus Christus (11). In Hebreeën 6:1,2 wordt het nader omschreven.
Een fundament is nog geen gebouw; wanneer het fundament gelegd is, zal daarop doorgebouwd moeten worden. En juist dit is een zaak waarin Paulus de gelovigen een persoonlijke verantwoordelijkheid toeschrijft: Een ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt (10). Hij raadt elke gelovige aan om door te bouwen met goud, zilver en kostbaar gesteente (12). Dit zijn geen andere materialen dan waar het fundament mee is gelegd; het zijn dezelfde onvergankelijke ‘bouwstoffen’. We zullen dit kort toelichten.
Bouwen op het fundament
De bekering van dode werken (uit Hebr.6:1,2) is slechts een fundament, een begin van een heel proces. Steeds weer mogen wij keuzen maken, die in het verlengde liggen van onze eerste en fundamentele keus. Zo werken wij onze bekering uit en bouwen wij door op het ‘fundament van bekering’ (zie ook Stb.19/7).
Het geloof in God kan op dezelfde wijze dieper en verder uitgroeien, zodat het uiteindelijk gaat gelijken op het geloof van God (zie Stb.18/7).
Zo kan ook doorgebouwd worden op het fundament van de leer van dopen. De belijdenis die we met onze waterdoop hebben vastgelegd, zal in het verdere leven met Jezus helemaal gestalte mogen krijgen. De doop in heilige Geest - de omhulling van ons geestelijk lichaam door de Geest van God - zal mede hierdoor overgaan in een totale vervulling met heilige Geest.
De oplegging der handen mogen wij in de gemeente op veel terreinen en in allerlei fasen van onze geestelijke ontwikkeling toepassen; het is ‘geestelijk bouwmateriaal’ voor fundament en gebouw. Zo kan er in de naam van Jezus bevrijding worden bewerkt van de machten der duisternis. Onder hand-oplegging mogen wij de heilige Geest ontvangen. Wij kunnen met oplegging der handen elkaar zegenen, voorbede doen, genezing over elkaar uitspreken, enz. De bijbel bevat hiervan vele voorbeelden. Jezus wil mede hierdoor ‘tastbaar’ doorwerken in onze levens, in zijn gemeente.
Bij de wedergeboorte begint het proces van opstanding der doden in ons leven werkzaam te worden (zie Stb.9/4-5). Het leven van Christus zal zich daarna steeds meer in ons lichaam mogen openbaren (naar 2Cor.4:10b). We mogen in vol geloof ook op dit fundament blijven bouwen, waardoor uiteindelijk ons vernederd lichaam veranderd zal worden, zodat het aan het verheerlijkt lichaam van onze Here Jezus Christus gelijkvormig wordt (Fil.3:21).
Bij onze bevrijding worden wij in de geestelijke wereld gescheiden van onze vijanden. Door daarna vanuit deze bevrijding te gaan leven en tot een steeds dieper en verdergaande heiliging te komen, zal er uiteindelijk een totale en allesomvattende scheiding met het rijk der duisternis ontstaan, die in alle eeuwigheid blijft bestaan. Dat is bouwen op het fundament van het eeuwig oordeel.
Er dient op alle aspecten van het fundament in eigen leven te worden doorgebouwd, zodat het leven Gods in het persoonlijk bestaan niet in een fundamenteel stadium blijft steken, maar juist in volheid zal verschijnen en bestand zal blijken tegen het vuur.
Persoonlijke verantwoordelijkheid
Wie op deze wijze binnen de gemeente van Jezus Christus bezig is ‘zichzelf op te bouwen in de liefde’, geeft de juiste invulling aan de verdere opbouw op het fundament. Hierdoor oefent hij een grote, positieve kracht uit in de gemeente. Hij laat in zijn leven het geloof, de hoop en de liefde blijven (naar 1Cor.13:13). Hij leeft bewust in twee werelden tegelijk, jaagt de liefde na en streeft naar gaven des Geestes (1Cor.14:1). Bij dit alles doet hij de Here Jezus Christus aan (Rom.13:13) en laat in gedrag en houding de gezindheid van Christus naar voren komen. Zijn aanwezigheid en inzet in de gemeente heeft effect. Hij verzuimt de onderlinge bijeenkomsten niet (Hebr.10:25). Er kan op hem worden gerekend. Zijn woorden en werken hebben waarde, zijn arbeid is niet vergeefs in de Here (1Cor.15:58). Wanneer de vijand hem aanvalt of achtervolgt, bereikt deze zijn doel niet (Jer.20:11). Hij gaat met zijn hele hart in op de prediking van het evangelie en hanteert het in de praktijk van alle dag; hij heeft er deel aan (Fil.1:5). Hij neemt toe in kennis en inzicht, in wijsheid en grootte en genade bij God en bij mensen (naar Luc.2:52). Hij kent tevens zijn medeverantwoordelijkheid ten aanzien van de stoffelijke zaken en is ook in dit liefdewerk overvloedig (2Cor.8:7).
Inzet
Het bovenstaande tracht een zo goed mogelijke beschrijving te geven van ‘de inzet van eigen leven’, maar is hierin niet compleet. Wie aldus in gemeenschap met de Heer van de gemeente zijn lidmaatschap - met alles wat in hem is - persoonlijk invult, werkt ten volle mee aan de bouw van de gemeente. Dit is het ware actief-zijn in de gemeente. Dit is in wezen gemeente-werk verrichten. Deze taak heeft elk lid.
Iedere gelovige kan deze taak alleen maar zelf opnemen; het is een persoonlijke zaak. Als ieder lid zo bezig is binnen de gemeente, kan Jezus ten volle doorwerken in zo'n plaatselijke gemeente.
Naar elkaar
Het ‘jezelf opbouwen in de liefde’ betekent méér dan alleen maar bezig zijn met en werken aan je persoonlijk leven. Vanuit de persoonlijke opbouw in eigen leven kan ook de roeping om elkaar als leden van één lichaam van harte en bestendig lief te hebben gestalte krijgen. Deze twee zijn overigens niet van elkaar te scheiden; het is in feite opnieuw één zaak.
In Colossenzen 2:19 wordt gesproken over het lichaam, de gemeente, door banden en pezen ondersteund en samengehouden. Paulus doelt hier op het gemeenschappelijk bezig-zijn van de leden en de waarde die dit voor de gemeente heeft.
Het samen met anderen geloven in één God schept een bijzondere band. Het samen gemeenschap hebben met één Heer brengt onderlinge eenheid teweeg. Het samen geloven in één waarheid geeft de verbondenheid die God van den beginne tussen mensen heeft bedoeld. Het samen gedoopt zijn in één Geest en het besef samen te behoren tot één gemeente geeft de mogelijkheid om dit gemeente-zijn in al haar facetten te beleven.
Zo zouden we nog meer zaken kunnen noemen die als ‘banden en pezen’ in de gemeente werkzaam zijn. Samen strijden, samen overwinnen, samen visie hebben op één doel en daar samen alles voor inzetten ....
In dit alles is de liefde van onschatbare waarde. In Colossenzen 3:14 staat: En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. De liefde is ook hierin ‘allesbepalend’ (zie Stb.20). Het zal de volmaaktheid teweeg brengen: een volheid in eigen leven en een volheid in de gemeente.
Klimaat van het Koninkrijk
Door op deze wijze met elkaar in de gezindheid van Christus om te gaan, ontstaat er enerzijds in eigen leven de vrucht van de Geest (Gal.5:22) en anderzijds in de gemeente het klimaat van het Koninkrijk. Ook dit is met elkaar verbonden; het komt tot stand door de persoonlijke inzet van de leden.
Wanneer we verwachten dat er veiligheid en geborgenheid is in de gemeente, ontstaat dit niet ‘als vanzelf’. We dienen daar zelf in gemeenschap met de Heer door ons gedrag uiting aan te geven. Zo bieden wij elkaar in de gezindheid van Christus de zo noodzakelijke veiligheid en geborgenheid. Wij rekenen elkaar het kwade niet toe (1Cor.13:5), omdat wij enerzijds scheiding maken tussen de mens en de macht en anderzijds vergevingsgezind zijn. Hierdoor wordt het kwaad niet bedekt, maar bedekken wij elkaar in liefde (naar 1Cor.13:7) en reiken wij elkaar vol geloof en hoop alles aan om het kwaad te ontwortelen en het goede te doen. Dan zal de boze geen voordeel behalen.
Als deze liefde moet functioneren in de gemeente, moet ik in en vanuit liefde reageren. Als er in de gemeente aanvaarding moet zijn voor allen, zal ik als lid van de gemeente daar inhoud aan moeten geven.
Als iedereen binnen de gemeente zichzelf kan worden en zijn en we voor elkaar niets behoeven ‘op te houden’, dien ik daar zelf in vóór te gaan.
Zo behoren wij ons ten opzichte van elkaar in het huis Gods te gedragen (1Tim.3:15). We verdragen elkaar en vergeven elkaar, zo vaak als dit maar nodig is, gelijk de Here ons vergeven heeft (Col.3:13).
Door elkaar te allen tijde te bemoedigen en in gebed te ondersteunen, stimuleren we de persoonlijke ontplooiing van elk lid afzonderlijk.
In dit heerlijke klimaat van het Koninkrijk Gods zullen we allemaal - met elkaar - zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem kunnen dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht al onze dagen (naar Luc.1:74,75). Dat is gemeente-zijn! Zo wil Jezus ons als leden van zijn lichaam zien functioneren.
Ontleend aan Hem
Tot deze heerlijke taak is ieder persoonlijk geroepen. Jezus stelt elk lid van zijn lichaam hiertoe in staat. Hij wil in ieders hart werken met woord en Geest om al het goede in ons tot ontwikkeling te brengen. Tezamen mogen wij als leden van het lichaam alles ontlenen aan het hoofd, Christus en zo toegroeien naar het hoofd.
Wanneer wij elkander zo ophouden en vasthouden, in eigen leven en ten opzichte van elkaar niet moe worden het goede te doen (Gal.6:9), worden wij ieder persoonlijk vervuld van Hem die alles in allen volmaakt (Ef.1:23). En zal de plaatselijke gemeente functioneren als een welsluitend geheel, door de kracht die elk lid op zijn wijze uitoefent (Ef.4:16).
Taak erbij
In het voorgaande is het persoonlijk aandeel in de groei en het interne functioneren van de gemeente geschetst. Daarin heeft ieder lid dezelfde taak.
Dit betekent evenwel niet dat er in de gemeente geen goede, van God gegeven leiding nodig zou zijn, omdat de leden ‘het allemaal met elkaar doen’. Bij een lichaam zijn wel alle leden nodig, maar niet alle leden gelijk.
De bijbel leert dat God sommigen aanstelt in de gemeente voor een bijzondere taak (1Cor.12:28). In Efeziërs 4:11,12 staat dat Christus aan de gemeente zowel apostelen als profeten geeft, zowel evangelisten als herders en leraars, om alle heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van zijn lichaam.
Jezus acht het voor het gezond functioneren van een plaatselijke gemeente noodzakelijk dat er goede leiding wordt gegeven, dat er in de woord-bediening een duidelijk en zuiver geluid doorklinkt, dat er concrete bijbelse pastorale zorg en begeleiding geboden kan worden enz. Dus dat er mensen zijn die namens Hem kunnen spreken, onderwijzen, vermanen, aanmoedigen, leiden en voorgaan.
Deze mensen hebben er een taak bij. Zij hebben niet alleen te zorgen voor de opbouw in eigen leven, zij dienen ook mede zorg te dragen voor de opbouw in het leven van anderen.
Voorganger en oudsten
In Hebreeën 13 wordt geschreven over voorgangers; op andere plaatsen over opzieners of oudsten. Tezamen zijn zij verantwoordelijk voor de prediking van het evangelie binnen de gemeente, de bediening van het woord (Hand.6:4), het hoeden van de kudde Gods die bij hen is (1Pe.5:2), de voorbede (Jac.5:14), enz. Zij dienen goede leiding te geven aan het gehele gemeentegebeuren in de ruimste zin des woords.
De voorganger zal hierin de grootste taak hebben en daarmee ook de grootste verantwoordelijkheid. Vandaar dat het voorgangerschap geen bediening is, die dan weer door de één en dan weer door de ander kan worden waargenomen. Slechts een door de Heer voor die plaats geroepen en aangestelde dienstknecht is tot deze taak in zijn gemeente bekwaam.
Voor de leidinggevenden in een gemeente geldt dat juist zij als geen ander in alle zachtmoedigheid geleid moeten kunnen worden door de Heer.
Zij behoren vooraan te gaan in het aandoen van innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld (Col.3:12), de gezindheid van Christus. Zij dienen de stem van de Heer te midden van alles te verstaan en als voorbeelden van de kudde te functioneren (naar 1Pe.5:3).
Dan is het ook mogelijk om woorden Gods op profetische wijze met kennis, wijsheid en geestelijk gezag door te geven in de gemeente; dan zal de Heer het huis - mede door hen - bouwen (naar Ps.127:1).
Vanuit liefde
Deze mensen worden door de Heer voor zo'n bijzondere taak geroepen. Deze roeping zal niet alleen in het hart van de betrokkene(n) klinken en vastliggen, maar ook verstaan en herkend worden door anderen binnen de gemeente en mogelijk zelfs daarbuiten.
In hun leven zullen zij voldoen aan de normen die Paulus aanreikt in 1 Timotheüs 3. Met hun hele hart mogen zij naar de hun gegeven mogelijkheden gestalte geven aan deze taak en bediening. Vol geloof, hoop en liefde zullen zij zich inzetten voor allen die bij hen zijn en die de Heer aan hun hoede toevertrouwt. De Heer zal hun werk bevestigen en zegenen.
De leden van de gemeenten dienen op hun beurt hun voorgangers en oudsten te gehoorzamen en zich aan hen te onderwerpen, want zij zijn het die waken over hun zielen (1Pe.5:5 en Heb.13:17a). Dit is evenwel geen opgelegde of blinde gehoorzaamheid, maar een vrijwillige en bewuste keuze en aanvaarding op basis van liefde tot het plan van God en tot de gemeente. Zij dragen hun voorgangers in hun gebeden en omringen hen met alle mogelijkheden en middelen die ter beschikking staan, opdat dezen hun werk met vreugde kunnen doen (17b). Zij zullen hun oudsten die goede leiding geven, eren (naar 1Tim.5:17).
Ook ten aanzien van deze wederzijdse inzet en verantwoordelijkheid werkt de liefde als band der volmaaktheid.
Jeugdwerk
Iets soortgelijks zou gezegd kunnen worden van allen die zich willen inzetten voor het jeugd- en kinderwerk binnen de gemeente en daartoe door de oudstenraad zijn aangesteld. Ook voor hen betekent dit een taak erbij.
Het jeugd- en kinderwerk is een onmisbaar en wezenlijk onderdeel van het werk van Jezus in zijn gemeente. Het is daarom van groot belang dat zij, die zich voor deze ‘diensten in het lichaam’ willen geven, zelf ten volle deel hebben aan de prediking van het evangelie (naar Fil.1:5). In de kinder- en jeugdbijeenkomsten dient namelijk hetzelfde ‘geluid’ te klinken als in de gemeente en vanuit dezelfde koers te worden gedacht, gesproken en gehandeld. Op deze wijze ontstaat er aansluiting tussen alle geledingen binnen de gemeente en zullen de kinderen die in de gemeente mogen opgroeien op harmonieuze wijze hun eigen plaats in het lichaam mogen gaan zien en bewust leren innemen.
Overige taken
Er zouden nog veel meer extra taken genoemd kunnen worden, die binnen een gemeente uitgevoerd moeten worden teneinde alles in goede orde te laten verlopen: diakenen, musici, zangleiders, deskundigen op financieel gebied, huishoudelijke en technische diensten ... Deze opsomming is verre van compleet.
Voor allen gelden eigenlijk dezelfde zaken als bovengenoemd. Ook deze taken en bedieningen behoren vanuit een deelhebben aan het evangelie in liefde te worden uitgevoerd. De onderlinge eenheid, die noodzakelijk is voor het goede en harmonieuze functioneren als lichaam begint ook nu weer in eigen leven. Dit komt in alle geledingen, bij alle werk dat binnen de gemeente wordt gedaan, naar voren.
Niet bepalend
Voor vele gelovigen is het vervullen van een bijzondere taak binnen de gemeente iets begerenswaardigs. Toch dienen we goed te beseffen dat de plaats en positie binnen de gemeente niet in eerste instantie bepaald wordt door deze ‘extra’ taken, maar door de persoonlijke taak en opdracht van Jezus aan alle leden afzonderlijk en de inzet die hierbij gegeven wordt.
Het brengen van de boodschap is op zich niet belangrijker dan het luisteren ernaar; het gaat er voor spreker en luisteraar om dat zij beiden in eigen leven handelen naar het gepredikte woord. Zo zouden er nog veel meer voorbeelden gegeven kunnen worden. De inzet voor het plan van God is de inzet van je leven! Dat is bepalend, dat heeft vérstrekkende gevolgen.
De gemeente wordt niet bijeengehouden door de dienst van enkelen in de gemeente; het welsluitende geheel ontstaat door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent (de uitgangstekst). In zo'n lichaam, zo'n gemeente zal Christus zich volledig kunnen openbaren. Hij zal in haar de groei naar volwassenheid in elk opzicht doen plaatsvinden.
Bewust
Het gaat er in de gemeente niet zo zeer om wat je doet, maar veeleer hoe je het doet, met welke visie en gezindheid en op welk doel gericht.
Het gaat erom dat wij ieder persoonlijk bewust vanuit onze positie in Christus functioneren als levende leden van zijn gemeente en doen waartoe de Heer ons oproept.
De God van alle genade, die ons in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, zal ons hierin volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten (1Pe.5:10).
Zo mogen wij verder gaan als gemeente in de zekerheid dat God zijn plan in en door Jezus Christus met ons uitvoert.