De gemeente, een licht in de wereld

Inleiding

In het kader van onze studie over de gemeente willen we nu ook stilstaan bij de taak van de gemeente ten opzichte van de wereld waarin zij verkeert, haar opdracht naar buiten toe. Zolang er nog geen sprake is van één totale, verheerlijkte Gemeente die alle mensen onder één hoofd, Christus, samenvoegt - het uiteindelijke - en de gemeente een plaats heeft in de wereld en dus onderscheiden kan worden van de wereld rondom haar, is dit een wezenlijk onderdeel van het gemeente-zijn. Het staat niet los van de aspecten die in de Studiebladen 22 t/m 25 zijn beschreven; het vormt er één geheel mee.

Wezenlijk

Ook in de fase waarin God zal zijn ‘alles in allen’ (naar 1Cor.15:28), zal de Gemeente een taak en een opdracht hebben en houden. God wil in wederzijdse liefde met haar als partner tot in eeuwigheid leven en al zijn plannen uitvoeren. In die zin zal ‘het wezenlijke’ dat in dit Studieblad wordt genoemd, niet verdwijnen, maar blijven.
We zullen in de opbouw van dit onderwerp opnieuw uitgaan van het oorspronkelijke en de Gemeente en haar functioneren beschrijven vanuit het beeld van het lichaam (Stb.22). Aan dit beeld van de gemeente ligt het mensbeeld ten grondslag. Als we begrijpen waarom God de mens een lichaam heeft gegeven, zal ook duidelijk kunnen worden wat God met de Gemeente bedoelt.
(Ten aanzien van het gebruik van de hoofdletter G in het woord gemeente wordt verwezen naar de gemaakte afspraak in Studieblad 24, blz.4 onderaan).

Lichaam

God heeft de mens geschapen als een geest-ziel-lichaam wezen voor een leven in de omgeving die God tevoren had toebereid: de hemel en de aarde. Het is in dit leven van de mens van vitaal belang dat het lichaam goed en gezond functioneert en dat alle ingeschapen vermogens in volledige harmonie worden ontwikkeld.
Doch dit is geen doel op zich; God bedoelt ‘meer’. Juist met een gezond lichaam dat goed functioneert, kan de mens wat doen. Hierdoor is hij tot iets in staat en zal hij zijn plaats in de wereld kunnen innemen en zijn taak daarin kunnen uitvoeren.
Dit geldt voor de gehele mens, dus zowel voor zijn geestelijk als zijn natuurlijk lichaam, voor een leven in twee werelden tegelijk.
Zo heeft God het van den beginne voor de mens bedoeld. Op deze wijze wil God dat de mens met een gezond lichaam op een volwassen niveau functioneert en zich - met alles wat in hem is - voor zijn plan inzet.

Openbaringslichaam

Hetzelfde geldt voor de Gemeente, het lichaam van Christus. In de gemeente behoort ieder mens die in Christus gelooft en met Hem verbonden wil zijn, zijn eigen plaats en taak als lid van het lichaam te zien en daadwerkelijk in te nemen. Dit is naar de wil van God.
Het is ook nu van vitaal belang dat het lichaam van Christus als een welsluitend geheel functioneert (Stb.25). Alle aanwezige vermogens, alle gaven en begaafdheden die in de leden aanwezig zijn, zullen dan onder leiding van de Heer van de gemeente ontwikkelen, rijpen en tot volheid komen.
Ook ten aanzien van de gemeente geldt, dat dit niet het enige is; er is een (nog) hoger doel. Jezus wil met zijn Gemeente wat doen. Hij wil volledig gestalte krijgen in zijn lichaam om dan ook te kunnen werken met zijn lichaam. Hij wil zijn Gemeente tot geestelijke volwassenheid voeren om met haar in volheid naar Gods bedoeling in hemel en op aarde te gaan functioneren tot in eeuwigheid.
In en door middel van de Gemeente wil Jezus Zich in deze periode ten volle openbaren aan de gehele wereld. Dat is alleen goed mogelijk wanneer dit lichaam gezond is en als een welsluitend geheel functioneert. En wanneer in haar de vrucht van de Geest tevoorschijn komt en alle gaven van de Geest in haar ‘charismatische’ leden in volheid werkzaam zijn.
Dan kan de Gemeente als zijn ‘openbaringslichaam’ functioneren, het lichaam waarin Jezus Zich openbaart en manifesteert in hemel en op aarde.

Plaatselijke gemeente

In Studieblad 24 is naar voren gebracht dat Jezus in deze tijd werkt door middel van plaatselijke gemeenten. Elke gemeente is een lokale verschijnings-vorm van de Gemeente.
Wanneer we in dit artikel spreken over de Gemeente als het openbarings-lichaam van Christus, zal de plaatselijke gemeente het plaatselijke openbaringslichaam van Christus zijn.
Ten aanzien van de taak naar buiten zal het plaatselijke aspect hierin beslist niet mogen worden weggelaten. Het is ermee verbonden!
Jezus kent als hoofd van iedere lokale gemeente de beperkingen van plaats en tijd die in deze fase voor zijn Gemeente gelden. Hij weet welke mogelijk-heden er nu zijn en welke mogelijkheden er in een latere fase zullen komen. Hij wil Zich nu in en door middel van deze gemeenten openbaren aan de wereld.
Iedere plaatselijke gemeente die in deze tijd ten volle als Gemeente wil functioneren, zal haar plaatselijke verantwoordelijkheid hierin dienen te beseffen. Het gaat om de openbaring van Jezus Christus in en op de plaats waar zij is gevestigd.

Trouw of ontrouw

Wanneer deze taak naar buiten toe wordt genegeerd en daarmee het werkterrein van de gemeente eigenhandig wordt verkleind tot ‘binnen de eigen muren’, is de plaatselijke gemeente ontrouw aan de opdracht van haar hoofd.
Doch deze ontrouw is ook aanwezig wanneer de gemeente eigenhandig haar werkterrein vergroot en haar verantwoordelijkheid over een veel te groot gebied gaat zien.
Het ‘gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping’ (Mar.16:15) is een opdracht aan de Gemeente. Deze zal in elke plaatselijke gemeente in eerste instantie lokaal ingevuld moeten worden. De Heer van de Gemeente zal dat werk op alle plaatsen waar dit met visie op Gods plan wordt uitgevoerd, leiden. Hij zal, waar nodig en indien Hij daarvoor de tijd rijp acht, het werkterrein geleidelijk uitbreiden, maar nooit zo groot maken dat het voor de gemeente eigenlijk niet meer te overzien is. Hierdoor wordt voorkomen dat alle aandacht wordt opgeëist voor dit ene aspect en de andere belangrijke onderdelen van het Gemeente-zijn onvoldoende aandacht krijgen.
Wanneer elke plaatselijke gemeente op de door Jezus bedoelde wijze bezig is, zal de Heer het geheel van zijn werk aan de Gemeente zodanig doen verlopen dat uiteindelijk het evangelie op alle plaatsen, aan de ganse schepping in volheid verkondigd zal worden. Daarvoor is Hij verantwoordelijk als de bouwer van de Gemeente.
Van elke plaatselijke gemeente wordt ook ten aanzien van deze dingen trouw verwacht aan haar Heer en vertrouwen in de leiding van de Heer op basis van geloof in en liefde tot de Heer. Deze trouw zal allereerst blijken in het weinige (Luc.16:10).

Leden van het lichaam

In de vorige Studiebladen is naar voren gekomen dat alle eigenschappen en kenmerken ván en opdrachten aan de plaatselijke gemeente door haar leden persoonlijk zullen moeten worden ingevuld.
De groei van de plaatselijke gemeente wordt bepaald door de groei van haar leden. De eenheid in de gemeente is afhankelijk van de innerlijke eenheid van de mensen die deel uitmaken van de gemeente.
Het werkzaam zijn van ‘de liefde’ in de gemeente, het je veilig voelen in de gemeente, het als een welsluitend geheel naar binnen toe functioneren, zijn zaken waar elk lid in bijdraagt en een ieder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid in heeft.
Zo ligt het ook ten aanzien van de taak en opdracht naar buiten toe.
Wanneer de plaatselijke gemeente als openbaringslichaam van Christus wil functioneren, zal dit slechts gestalte krijgen wanneer Christus in het persoonlijk leven van haar leden openbaar kan komen, dus opnieuw door de kracht die elk lid op zijn wijze uitoefent (naar Ef.4:16). Ook hierin heeft ieder lid dezelfde taak.
De gemeente is een licht in de wereld, wanneer ieder lid van de gemeente het licht dat hij of zij van Jezus ontvangen heeft, in eigen leven verspreidt. Dit bedoelt de Heer wanneer Hij zegt: Gij zijt het licht der wereld. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken (Mat.5:14,16).

Persoonlijke verantwoordelijkheid

Hoe dienen wij deze taak in eigen leven op te pakken en uit te voeren? Op dezelfde wijze als wij onze andere taken als leden van de gemeente uitvoeren.
Jezus' werk in de gemeente is een werk aan mensen, in mensen en door middel van mensen. Hij wil Zich openbaren aan ons, in ons en door ons. Dit is één werk; alle facetten daarvan zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Wij mogen in ons persoonlijk leven niet alleen gericht zijn op het werk van Christus in ons en voorbij gaan aan alles wat de Heer wil doen door middel van ons. Met andere woorden: er in eigen leven weinig van laten blijken dat je ‘van Christus’ bent. Dan wandelen wij, zoals Paulus dit wenende uitdrukt, als ‘vijanden van het kruis van Christus’ (Fil.3:18). Wij dienen juist in ons dagelijks bestaan te leven als daders des woords (Jac.1:22) en alles wat wij gehoord en gezien hebben en wat ons geleerd en overgeleverd is, in toepassing te brengen (Fil.4:9).
Om dezelfde reden is het eveneens niet goed om je alleen maar te richten op het naar buiten toe bezig zijn vanuit de gedachte ‘ik ben gered om te redden’ en de aandacht voor de opbouw in eigen leven te laten verslappen. Ook dan wordt het doel van Jezus met ons (persoonlijk) leven gemist.
Waar het éne is zal ook het andere gevonden kunnen worden. En dat allemaal in en vanuit de plaatselijke gemeente.
Het werk van Jezus vernieuwt ons hele wezen; ons hele leven verandert wanneer wij in Hem, uit Hem, door Hem en voor Hem willen leven. Deze verandering begint in het verborgene, in het hart en zal geleidelijk aan van binnenuit naar buiten openbaar worden.
Dit zal opgemerkt gaan worden, zowel binnen als buiten de gemeente. Dat kan niet verborgen blijven (Mat.5:14).

Getuige zijn

Wij behoren allemaal in de wereld - met en door ons eigen leven - een getuige te zijn. Dus als een getuige te existeren, als een discipel van Jezus te leven en je als zodanig te manifesteren. Deze opdracht hebben wij van Jezus ontvangen: Gij zult mijn getuigen zijn (Hand.1:8b).
Dat betekent niet dat wij ‘gelegen of ongelegen’ (naar 2Tim.4:2) overal maar een getuigenis moeten geven, maar wel overal als een getuige moeten zijn, of het onszélf op een bepaald moment gelegen komt of niet. In houding, instelling, doen en laten, in spreken, in reageren... In alle facetten en te allen tijde laten blijken dat je ‘geheel anders bent, dat je van Christus bent’ (naar Ef.4:20).
Je hoeft dan niet altijd te spreken over het Koninkrijk Gods, maar wel vanuit dit Koninkrijk. Steeds beseffen dat je één leven hebt in twee werelden tegelijk, dat je overal en altijd ‘dezelfde’ behoort te zijn en dat je je niet moet schamen voor het getuigenis van onze Here, voor zijn evangelie (2Tim.1:8a). Dit gaat niet vanzelf; daarvoor moeten wij ons heel bewust inzetten met alles wat in ons is.
Paulus wist wat dit inhield en met zich meebracht. Hij had ervaren dat de Heer hem nimmer verliet en hem geenszins begaf (Heb.13:5). Hij bemerkte dat de Heer zijn woorden bevestigde en op een heerlijke wijze door hem heen werkte.

Lijden

Maar Paulus wist ook wat op dit getuige-zijn kon afkomen. Hij kende de hoon, de spot, de verguizing, de minachting en verachting die vaak over hem werd uitgestort wanneer hij zich als een getuige van Christus manifesteerde. Hij wist dat aan dit ‘lijden van de tegenwoordige tijd’ niet te ontkomen is. Hij had dit aanvaard en zag over alles heen naar de heerlijkheid die over hem geopenbaard zou worden (Rom.8:18).
Daarom roept hij ons in dit verband op om mede bereid te zijn voor het evangelie te lijden (vers 8b). Wij dienen dit lijden - evenals hij - te aanvaarden (2Tim.4:5) en er niet voor te vrezen (Op.2:10). In het lijden zullen we ook Gods kracht mogen ervaren (2Tim.1:8c). De apostel Petrus vult aan: Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt - dus als een getuige leeft - leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt (1Pe.1:19). Ook hiertoe worden wij geroepen (vers 21)!
Dit lijden zal niet blijven. Wat wel blijft, is de heerlijkheid; die is eeuwig! Petrus sluit zijn eerste brief af met de volgende belofte voor alle getrouwe getuigen: Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht tot in alle eeuwigheid! Amen (1Pe.5:10,11).

In het kleine

Wanneer wij deze dingen vanuit de persoonlijke relatie met Jezus Christus behartigen en erin leven, zal aan een ieder blijken dat wij vooruit gaan (naar 1Tim.4:15). We zullen dan opwassen in de genade (2Pe.3:18).
Dit getuige-zijn in al zijn facetten begint in het kleine, dus in onze eigen omgeving. In het gezin, in de familie, op het werk, in de buurt enz. Wij zullen dit ‘kleine’ terrein niet moeten onderschatten of minachten, maar juist daar alles willen geven wat wij in Christus hebben ontvangen. Wij dienen allereerst in dit kleine getrouw te zijn en te blijken, voordat de Heer ons over het meerdere zal kunnen stellen (naar Mat.25:21).

Invloed van de vijand

Wij dienen als mensen-in-Christus niet op de dingen vooruit te lopen, maar gewoon te doen wat mogelijk en op dat moment aan de orde is. Dat de vijand ook op dit terrein zijn slag wil slaan in het leven van kinderen Gods zal ons niet vreemd voorkomen. Men ervaart dan bijvoorbeeld een zekere ‘drang’ om er op uit te gaan, die gepaard gaat met een bepaalde spanning. De rust om te wachten totdat de Heer de opdracht geeft het werkterrein verder uit te breiden, ontbreekt.
Dit is een kenmerk van het werk van de vijand. Men krijgt het benauwd in de gemeente en in het eigen kringetje en wordt opgejut om zelf initiatieven te gaan ontplooien en de bestaande ‘grenzen’ te doorbreken. Wanneer het resultaat daarvan niet overeenkomt met de verwachting is ‘Leiden in last’. De geest van hysterie heeft op dit terrein al vele slachtoffers gemaakt.
En wanneer men zich inhoudt en niet toegeeft aan deze ‘drang’, probeert de geest van verwerping duidelijk te maken dat men niet ‘actief’ is voor de Heer.
Zo zouden nog meer voorbeelden gegeven kunnen worden. Op alle mogelijke manieren zullen de machten der duisternis ons proberen af te houden van een leven ‘naar Christus wil’.
In de gemeente zullen we tezamen met de van God gegeven leiding in staat zijn ook deze - vaak subtiele - werkingen te onderkennen, in de naam van Jezus te weerstaan en ons alleen te richten op wat Jezus zegt.

Plaats innemen

De Heer jut ons niet op, Hij jakkert ons niet af. Hij beschuldigt ons niet. Als Hij ons op iets wijst en tot iets wil aanzetten, gebeurt dat altijd in de vrede en vanuit de rust die het Koninkrijk Gods kenmerkt.
Met alles wat in ons is, willen we leren luisteren naar de stem van de Heer en alleen aan Hem gehoorzaam zijn. Dus doen of gaan doen wat Hij van ons vraagt, gebruik makend van alles wat reeds is en door Hem daartoe wordt aangereikt.
Dit gaat altijd samen met een harmonieus functioneren in en vanuit de gemeente zonder enige vorm van eigengereidheid of eigenwijsheid.
Dat is je plaats innemen als levend lid van de gemeente van Jezus Christus in twee werelden tegelijk. Dat is trouw zijn aan je roeping en wandelen waardig je roeping (Ef.4:1).

Naar binnen en naar buiten

Wij mogen alle facetten van het ‘naar binnen toe’ functioneren in de gemeente (zie Stb.25) doortrekken naar het ‘naar buiten toe’ uitleven van onze verbondenheid met Christus. Dit is zoals reeds eerder is gesteld, één zaak.
Jezus noemt Zichzelf het licht der wereld (Joh.8:12). Waar Hij tijdens zijn leven op aarde was, wilde God Zich openbaren. Jezus was Zich dat volledig bewust; zijn lichaam was voor God. Terecht kon Jezus zeggen: Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien (Joh.14:9).
Als wij naar Jezus' opdracht als een licht in de wereld willen functioneren, dienen wij te beseffen dat Jezus Zich op overeenkomstige wijze in ons leven wil openbaren.
Waar ik kom of ben, wil Christus door mij heen aanwezig zijn. Dit gaat niet vanzelf; hier moet ik mij van bewust zijn, mij daarop richten en vanuit mijn positie in Christus handelen. Als ik dat doe, heeft dat een enorme invloed op mijn omgeving.
Waar ik ben, mag heil, rust, orde en vrede vanuit mij naar voren komen. Waar ik ben, zal er door mij heen veiligheid, eerlijkheid, oprechtheid mogen zijn. Waar ik bezig ben, zal vanuit mij reinheid, zuiverheid en waarheid tevoorschijn kunnen komen. Waar ik spreek of werk, zal het klimaat van het Koninkrijk Gods ervaren kunnen worden. Dus waar ik ben, kom, ga of sta ... daar zal Christus openbaar kunnen komen.

Alle leden

Wanneer dit in volheid functioneert, zal naar analogie van Johannes 14:9 gezegd kunnen worden: wie mij heeft gezien, heeft Christus gezien.
Dat is werkelijk discipel zijn, dat is getuige zijn, dat is het wezenlijke van wat Jezus bedoelt met het naar buiten toe functioneren van alle leden van zijn lichaam. Zo behoren wij ons te gedragen als huisgenoten Gods (naar 1Tim.3:15).
Dit is niet voor enkelen ‘weggelegd’ die daartoe speciaal geroepen zijn. Deze mogelijkheid en opdracht ligt er voor alle leden van de gemeente. Wanneer wij dit bewust gaan invullen, zullen er heerlijke dingen in ‘onze wereld’ gaan gebeuren en zal Jezus in ons leven tot zijn doel komen.

Voor de Here

Paulus merkt in Colossenzen 3:17 op: En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader dankende door Hem.
Wanneer wij als leden van de gemeente naar binnen en naar buiten op de zojuist genoemde wijze functioneren, is ons lichaam voor de Here (naar 1Cor.6:13b). We zullen dan ook in alle facetten gaan beleven dat de Heer ons hierin ondersteunt en Zich over ons verblijdt. De tweede regel van dit vers zal dan eveneens opgaan: en de Here voor het lichaam. In alle opzichten zullen wij dan te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig mogen zijn (2Cor.9:8).
Wij zullen gaan beleven dat Hij in ons verheerlijkt zal worden en met verbazing in ons aanschouwd zal worden (2Thes.1:10).

Vervolg

De bovenstaande leefwijze beschrijft de kern van het functioneren van de gemeente in de huidige fase als licht in de wereld. In het volgende en laatste artikel over de gemeente zal vanuit dit gegeven verder worden ingegaan op het onderwerp zending en evangelisatie vanuit de gemeente.