Genesis 26:1 – 27:40
We hebben de vorige keer gezien dat Isaak en Rebekka twintig jaar lang geen kinderen krijgen. Een situatie die te vergelijken is met die van Abraham en Sara. Zij staan in de hemelsferen tegenover dezelfde tegenstanders uit het rijk der duisternis.
Maar Isaak bidt, intens en vurig, samen met Rebekka. Hij vertrouwt op de Heer, op de belofte die de Heer aan zijn vader Abraham heeft gedaan. God geeft uitkomst: Rebekka raakt in verwachting!
Daarop verlegt de vijand zijn terrein: hij probeert invloed te krijgen op de vrucht, door tweedracht te zaaien tussen de twee jongens die zich in Rebekka’s schoot bevinden. En daarmee tweedracht te zaaien in het gezin, dat zo goed, zo saamhorig en zo helemaal naar Gods wil, is begonnen.
Hongersnood
We gaan nu verder met Genesis 26. Ook hier zien we iets gebeuren in het leven van Isaak dat eerder in Abrahams leven heeft plaatsgevonden. En ook hier gebeurt dat door de inwerking van dezelfde geesten.
Genesis 26:1-6 – Eens kwam er een hongersnood in het land, behalve de eerste hongersnood, die er geweest was in de dagen van Abraham; en Isaak ging naar Abimelek, de koning der Filistijnen, naar Gerar. Toen verscheen hem de Here en zei: Trek niet naar Egypte, woon in het land, dat Ik u zeggen zal, vertoef in dit land als een vreemdeling, dan zal Ik met u zijn en u zegenen, want u en uw nageslacht zal Ik al die landen geven, en Ik zal de eed gestand doen, die Ik uw vader Abraham gezworen heb. En Ik zal uw nageslacht vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en Ik zal uw nageslacht al die landen geven, en met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn wetten. Dus bleef Isaak in Gerar.
Er komt hongersnood. Net zoals destijds in Abrahams leven. Isaak zal inmiddels ongeveer negentig jaar oud zijn en Esau en Jakob ongeveer dertig jaar.
Isaak trekt weg
Wat gaat Isaak doen? Hij doet wat zijn vader deed: hij trekt weg uit Kanaän en gaat naar het land van de Filistijnen, naar de stad Gerar, naar een koning die Abimelek heet. Dit is niet dezelfde Abimelek die we kennen uit de geschiedenis van Abraham (Genesis 21 en 22). Deze naam betekent: vader, koning. Abimelek kan dus een titel zijn van Filistijnse koningen. Zo goed als Farao geen naam is, maar een titel van Egyptische koningen. Ook in Davids tijd treedt er een Abimelek op, als koning van Gad, ook in het land van de Filistijnen gelegen. Wellicht ontmoet Isaak in Gerar de zoon van de Abimelek die Abraham heeft ontmoet.
Daal niet af naar Egypte
Dan verschijnt de Heer aan Isaak; de eerste keer dat dit zo beschreven staat. Natuurlijk heeft Isaak het spreken van de Heer meegemaakt op de berg Moria, toen hij op het altaar lag. Nu verschijnt de Heer aan hem zoals Hij meerdere keren aan zijn vader is verschenen.
Wat zegt de Heer? Daal niet af naar Egypte! Isaak was kennelijk op weg naar Egypte. Hij was nog in het land van de Filistijnen, maar hij was bezig af te dalen, af te zakken naar Egypte. En dan verschijnt de Heer hem. Terwijl de boze geest die zijn vader Abraham twee keer heeft doen ‘afdalen’ actie onderneemt, komt ook Gods Geest in actie. ‘Daal niet af’, staat er letterlijk, blijf hier. Ik zal je zegenen. En dan bevestigt God voor Isaak de eed die Hij eerder aan Abraham gezworen heeft. Wat mooi. Ik denk dat dit een enorme versterking en bemoediging is geweest voor Isaak en Rebekka. Gods Geest werkt hier dus ook. Het gaat er dan om naar wie je luistert. Op wie richt jij je? Hoe handel je?
Isaak luistert naar de Heer
Hoewel Isaak de neiging heeft om af te dalen naar Egypte, en daarmee de weg te gaan die zijn vader in het verleden in soortgelijke omstandigheden is gegaan, luistert hij naar God. Isaak gaat in op wat de Heer zegt. Hij is gehoorzaam aan de Heer en hij blijft waar hij is, in Gerar. Hij doet wat God zegt.
Dezelfde fout als Abraham
Enige tijd later komt ook die andere boze geest in actie. Ook Isaak is bang dat de Filistijnen Rebekka, zijn mooie vrouw, van hem gaan afpakken. Hij bedenkt dezelfde list, dezelfde truc, dezelfde leugen als zijn vader. Weer dat merkwaardige gedoe. Op grond van dezelfde angst die Abraham twee keer heeft overvallen. Met dezelfde ‘oplossing’.
Genesis 26:7 – Toen de mannen van die plaats hem naar zijn vrouw vroegen, zei hij: Zij is mijn zuster, want hij durfde niet zeggen: Zij is mijn vrouw, (want hij dacht:) de mannen van die plaats mochten mij anders eens doden om Rebekka, omdat zij schoon van uiterlijk is.
Precies hetzelfde patroon. Daaraan kun je een geest onderkennen. Onthoud dat. Als je bepaalde dingen ‘herkent’, omdat je ze wel eens eerder hebt meegemaakt, spits dan je oren, kijk dan in de hemel. Aan het patroon kun je de werkzame geest herkennen. Aan de vruchten ken je boom, zegt Jezus (Mat.12:33).
Dezelfde reactie van Abimelek
Ook deze leugen van Isaak houdt geen stand, want op een gegeven moment ziet Abimelek tot zijn verbazing vanuit zijn venster hoe Isaak Rebekka aan het liefkozen is. De leugen komt tevoorschijn. Dat was in Egypte zo bij Abraham, en nu bij de Filistijnen weer: het komt tevoorschijn. De vijand is nooit tevreden met een leugen, hij wil veel meer: hij wil mensen kapot maken. Abimelek reageert eigenlijk net zoals de vorige koning in het land der Filistijnen, hij vaardigt een gebod uit dat niemand ook maar één vinger naar Rebekka en Isaak mag uitsteken.
God blijft dezelfde: Hij zegent
Ondanks het feit dat Isaak de fout ingaat, blijft God dezelfde. Hij trekt zijn handen niet van Isaak af. Hij zegent Isaak omdat hij naar Hem luistert en niet naar Egypte gaat, maar in Gerar blijft wonen. Mooi is dat. God doet ons niet naar onze overtredingen, Hij rekent ons de zonde niet toe. Hij zegent. Hij blijft zijn verbond gedenken en doet naar wat Hij heeft beloofd. Isaak mag blijven in dat land, mag gaan zaaien in dat land. Hij doet dat ook en krijgt een honderdvoudige oogst. De man wordt zeer rijk.
Genesis 26:12-14 – En Isaak zaaide in dat land en oogstte in dat jaar honderdvoudig; want de Here zegende hem. En die man werd rijk, ja gaandeweg rijker, totdat hij zeer rijk geworden was. En hij had kudden kleinvee en runderen en een talrijke slavenstoet, zodat de Filistijnen hem benijdden.
Jaloezie
Als mensen rijkelijk door God worden gezegend, merkt hun omgeving dat op. Isaak wordt niet alleen in de veeteelt door God gezegend, ook in de landbouw, in het zaaien, oogst hij ‘honderdvoudig’. In het kader van de gelijkenis van Jezus over het zaad op de akker duidt dat op een ‘maximale’ opbrengst.
De Filistijnen worden jaloers. Abimelek ziet problemen op hem af komen. Daarom zegt hij tegen Isaak: U kunt maar beter bij ons weggaan, u bent veel te machtig voor ons geworden (Gen.26:16).
De zegen van de Heer maakt rijk
Isaak had niet weg hoeven te gaan, maar toch doet hij het. Hij trekt weg. Hij weet dat niet de plaats waar hij woont hem rijk maakt, maar dat de Heer hem zegent. En als hij dan naar een andere plaats moet trekken vanwege de vijandschap en jaloezie van de Filistijnen in het land Gerar, maar zelf in diepe gemeenschap mét en afhankelijkheid ván de Heer blijft leven, zal de zegen van de Heer zijn deel blijven. Isaak vertrouwt op zijn God en mijdt de strijd. Hij zoekt het duel niet op. Hij gaat de onderste weg, en dat is - in geestelijke zin - niet de weg van de minste weerstand. De zegen zal hem volgen als hij maar bij de Heer blijft.
De vijand gooit de putten dicht
En dan blijkt - hoewel hij bij de stad wegtrekt en meer de vallei ingaat - dat die Filistijnen hem eigenlijk al een stap ‘voor’ zijn geweest: alle putten die door zijn vader zijn gegraven tijdens het rondtrekken door dit gebied en waar Abraham recht op had - zoals was afgesproken met de koning van toen - zijn door de Filistijnen dicht gegooid. Is dat pesterij? Misschien. Wellicht hoopten ze dat Isaak daardoor verder bij hen vandaan zou gaan. Het is in ieder geval een openlijke schending van het verbond dat de koning van Gerar met Abraham heeft gesloten. Misschien zullen de Filistijnen wel gedacht hebben: die man is toch al dood…
Isaak heropent die bronnen
Wat doet Isaak? Gaat hij verhaal halen bij Abimelek en strijd voeren tegen de Filistijnen? Nee, hij graaft die putten gewoon weer open. Isaak trekt zich van die tegenstand van de Filistijnen niets aan en gaat gewoon door met zijn leven. Hij geeft al die bronnen, al die putten, dezelfde namen. En zó herinnert hij de mensen uit die streek aan de rechten die hij heeft. Hij blaast die rechten opnieuw leven in. Hij vestigt de rechten op die putten door ze opnieuw open te graven. De Filistijnen zien het gebeuren en ze laten hem een tijdje begaan.
Een bron met stromend water
En dan vindt Isaak een put met levend water, dat wil zeggen: een bron met stromend water. Genesis 26:19 – Daarna groeven de knechten van Isaak in het dal en vonden daar een put met levend water. Toen twistten de herders van Gerar met de herders van Isaak en zeiden: Dit water is van ons. En hij gaf aan die put de naam Esek, omdat zij met hem getwist hadden.
Een bron blijft altijd fris, stromend water geven, zelfs in tijden van droogte. Zulke bronnen - waarvan het water nooit teleurstelt - zijn heel belangrijk in het leven van herders met schapen. Ook voor landbouwers, want die hebben water nodig om te kunnen zaaien en de grond te kunnen bewerken. Zo’n bron met ‘levend water’ is daarom veel meer waard dan een gewone waterput. En omdat die bron in het land van de Filistijnen ligt, maken de herders van Gerar er aanspraak op. Isaak heeft hem dan wel gegraven, maar zij vinden: die put ligt in ons land, dat water is van ons!
Isaak blijft vredelevend
Neemt Isaak de strijd tegen die herders op? Nee, hij laat ze begaan. Hij wil geen strijd; hij trekt zich terug. Hij noemt die put, die bron, Esek, dat betekent twist.
Hij trekt verder, maar bij de volgende put gebeurt het weer. Ook daar leggen de Filistijnen beslag op. Isaak noemt die put dan Sitna, dat wil zeggen: strijd, tegenwerking. Ook nu gaat hij de confrontatie niet aan.
Dit is typerend voor Isaak. Hij is een rustige, vredelievende man. Ik denk wel dat hij steeds weer het overleg met zijn God heeft gezocht en van daaruit alles heeft overgegeven aan Hem die rechtvaardig oordeelt (1Pe.2:23). Hij is verder gegaan: Heer, U zegent mij, ik ben niet afhankelijk van de plaats, niet afhankelijk van een bron, ik ben afhankelijk van U. En U zult mij steeds weer opnieuw levend water geven.
Rechobot
En inderdaad, na enige tijd vindt Isaak wéér zo’n bron. Wonderlijk! Over die bron ontstaat geen moeite meer. Die bron noemt hij Rechobot: ruimte, verlossing. Hier ervaart hij de ruimte, in het vinden van deze bron ervaart hij Gods verlossing. We zullen weer vruchtbaar zijn. Hij looft de naam van zijn God. God zorgt, loof de Heer, mijn ziel!
De Heer vernieuwt zijn belofte
Even later trekt Isaak nog verder naar het zuiden. Dat lezen we in Genesis 26:23 – En hij trok vandaar op naar Berseba. En de Here verscheen hem in die nacht en zei: Ik ben de God van uw vader Abraham; vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal u zegenen en uw nageslacht vermenigvuldigen ter wille van mijn knecht Abraham. Toen bouwde hij daar een altaar en riep de naam des Heren aan. Hij spande daar zijn tent, en de knechten van Isaak groeven daar een put.
Isaak trekt naar Berseba, naar de plaats waar Abraham ook heeft gewoond. En daar verschijnt de Heer aan hem, dit keer in de nacht. Om hem te versterken na alle moeite, na alle twist, na alle tegenstand rondom dat gedoe met die waterputten. De Heer heeft hem ruimte gegeven, nieuwe mogelijkheden voor hem geopend en God spreek hem aan. Hij vernieuwt zijn belofte: Isaak, wees niet bang, vrees niet, hoe vijandig mensen ook kunnen zijn, Ik ben met je. Evenals Ik bij je vader was.
Isaak hoort het en beleeft het. Hij sterkt zich in zijn God. Hij richt een altaar op en roept zijn God aan. Hij blijft daar wonen en zet zijn knechten aan het werk om ook daar naar water te gaan graven. Waar zijn vader heeft gewoond, moeten putten zijn. Bij Berseba moet er een bron zijn.
Abimelek komt op bezoek
Na verloop van tijd komt Abimelek bij Isaak op bezoek, de koning die hem uit Gerar heeft weggestuurd. Net als destijds bij het bezoek aan Abraham heeft ook deze Abimelek een legeroverste bij zich, Pikol. Dat betekent ‘sterke’. Het kan een titel zijn van een legeroverste, een aanduiding voor een functie. Er ontstaat een gesprek. Isaak verbaast zich: eerst stuur je me weg en nu kom je me opzoeken, hoe dat zo?
Abimelek heeft gezien dat God Isaak zegent, waar hij zich ook bevindt. Iedere keer blijkt de God des hemels, de God van zijn vader Abraham, met Isaak te zijn. Abimelek denkt: met zo’n man moet ik op goede voet staan, dat heeft de Abimelek vóór mij gedaan, dat zal ik nu ook doen.
Wat doet Isaak? Hij weet dat God hem heeft gezegend en tot zegen wil stellen. Door Gods belofte aangaande zijn vader en hem zullen alle volken der aarde gezegend worden. Zal hij dan deze man die na alles wat er is gebeurd opnieuw contact met hem zoekt, de zegen onthouden? Nee. Hij onthaalt Abimelek en Pikol en sluit een verbond met hen.
Isaak staat niet op zijn rechten
Toen de vorige Abimelek bij Abraham op bezoek kwam, zette Abraham gelijk een paar dingen recht. Isaak doet dat niet. Hij rakelt het gebeuren met de putten van zijn vader niet op. Hij had rechten op die putten en die rechten zijn door de Filistijnen met voeten getreden. Abimelek begint er niet over, Isaak laat het liggen.
Abimelek en Pikol gaan weg, ze hebben lekker gegeten, ze zijn onthaald, ze hebben een verbond gesloten.
Bron van God
Hoe mooi is het dan dat de knechten van Isaak op diezelfde dag een nieuwe bron vinden en dat aan Isaak komen vertellen. Alsnog een bron met levend water voor Isaak. Daar heeft hij geen recht op verkregen door te onderhandelen met Abimelek. Deze bron heeft hij rechtstreeks uit handen van God gekregen. En zo kan het dus ook.
In heilzaam overleg
Is dan wat Abraham destijds deed niet goed en wat Isaak nu doet wel goed? Of andersom? In overleg met de Heer deden ze allebei wat op dat moment goed was. Daardoor ontvangen beiden leiding en zegen van God. Gelukkig dat niet alles volgens vaste regels en patronen afgehandeld moet worden. Als je in een lastige situatie terecht komt, hoef je niet op zoek te gaan naar hoe anderen dat hebben gedaan, en wat er toen is gebeurd. Zo werkt God niet. Isaak zou best hetzelfde hebben kunnen doen als zijn vader destijds, maar hij doet het anders, en dat doet hij eveneens in overleg met zijn God. Ook hij krijgt zo’n waterput in handen, notabene op de dag van het verbond. Waarschijnlijk is het de put waar in vers 25 al melding van wordt gemaakt. Er staat dat de knechten van Isaak op zoek gaan naar waterputten en nadat ze die hebben gevonden keren ze terug. Op de dag dat het verbond wordt gesloten zijn ze terug bij Isaak. Ik denk dat het een knipoog van de Heer is geweest: Isaak, je hebt het goed gedaan!
De bron Seba
Zou het dezelfde bron zijn geweest als die van Abraham? Dat zou natuurlijk kunnen. Maar de meeste bijbelcommentatoren denken dat het een bron is die daar dichtbij lag. Nog steeds liggen er in Berseba twee bronnen heel dicht bij elkaar met helder, stromend, borrelend water. Isaak geeft de bron wel dezelfde naam: Seba, dat betekent zeven. In het Hebreeuws is het werkwoord ‘zweren’ daarvan afgeleid. Zoals zijn vader die plaats noemde, zo noemt Isaak hem. Mooi is dit.
God zegent vader en zoon
Ik vind het heel mooi dat zowel de vader als de zoon op geheel eigen wijze dingen mogen aanpakken en dingen mogen doen. Ze verschillen in karakter, maar worden op dezelfde wijze door God begenadigd en gezegend, tegemoet getreden en in leven gehouden. Zo zijn ze beiden tot zegen zijn voor mensen rondom.
Het huwelijk van Esau
Genesis 26 eindigt met het huwelijk van Esau: Toen Esau veertig jaar oud geworden was, nam hij tot vrouw Jehudit, dochter van de Hethiet Beëri, en Basemat, dochter van de Hethiet Elon. En zij waren een kwelling des geestes voor Isaak en voor Rebekka (Gen.26:34-35).
Esau is inmiddels veertig jaar en gaat trouwen. Ook Isaak was veertig jaar toen hij met Rebekka trouwde. Maar het trouwen van Isaak heeft een geheel andere voorgeschiedenis dan het trouwen van Esau. Abraham laat Eliëzer uitgaan om een vrouw voor Isaak te zoeken, een vrouw uit zijn eigen geslacht. Het vindt plaats onder goddelijke leiding. Isaak krijgt de vrouw die God voor hem bedoelt. Een prachtig stel, Isaak en Rebekka.
Esau is ook veertig. Hij denkt: ik wil nu ook wel eens trouwen en hij neemt er gelijk twee. Geen vrouwen uit ‘eigen kring’, maar twee Kanaänitische vrouwen. Waar Abraham Isaak voor wilde bewaren, zal Isaak Esau ook voor hebben willen bewaren. Maar Esau is daar niet ontvankelijk voor, hij blijft daar onverschillig onder: ik neem er twee, Judith en Basemat. Hij zoekt en vindt ze niet onder leiding van God; hij neemt ze buiten God om en trouwt op hetzelfde moment met hen.
Herkenbaar
Daarmee volgt Esau het spoor van Lamech. Daarin zie je dezelfde geest werken die in het geslacht van Kaïn werkte en in Lamech zo’n ‘hoogtepunt’ heeft weten te bereiken. Die geest is bezig om Esau los te maken van de lijn van zijn vaderen. Van de lijn die God met het volk van Abraham en Isaak wil gaan. En die God dus ook met Jakob en Esau wil gaan. Die onverschillige, goddeloze geest is bezig om Esau los te wrikken. Herkenbaar!
Kwelling
Esau doet zijn ouders daarmee veel verdriet. Zijn beide vrouwen zijn een kwelling, een bron van voortdurende ergernis voor Isaak en Rebekka. Esau trekt zich er niets van aan. Hij neemt later zelfs nog een derde vrouw (Gen.28:9). Hij gaat dan naar Ismaël en trouwt met een van zijn dochters, Machalat. Daarmee wil hij voor zijn vader Isaak iets goed maken, maar hij begrijpt het echt niet meer, hij is het spoor bijster.
In deze lastige situatie begint hoofdstuk 27. Esau is getrouwd en daardoor misschien nog minder thuis dan eerst. Hij woont met zijn twee vrouwen waarschijnlijk buiten het kamp van zijn ouders, maar nog wel in de buurt. En Jakob is nog niet gehuwd; hij woont nog bij zijn ouders.
Zegen en bedrog
Isaak wordt steeds ouder; hij is inmiddels al ruim boven de honderd jaar. En dan volgt het wonderlijke verhaal waarin Jakob aan Esau de zegen ontsteelt. Een verhaal vol van list en bedrog vanwege die zegen, en vol van fouten en zonden van Isaak en Rebekka, van Esau en Jakob. Satan valt het hele gezin aan. Het is een wonder van God dat de zegen nog bij de juiste persoon terecht komt en het plan van God doorgang kan vinden.
Isaak is op zijn hoge leeftijd bijna blind geworden. Hij voelt dat zijn krachten afnemen en vermoedt dat hij binnenkort gaat sterven. Zoals gebruikelijk geef je dan je zonen een zegen. En daarom neemt hij maatregelen.
Gaat Isaak dan al sterven? Als Jakob enige tijd later moet vluchten is Isaak honderdzevenendertig jaar oud. Dit verhaal speelt zich dus vóór die tijd af. Wanneer is Isaak gestorven? Als hij honderdtachtig jaar is. Zijn vermoeden is dus niet juist geweest. Deze maatregelen van Isaak waren dus een beetje ‘voorbarig’.
Eigenmachtige plannen
Isaak nodigt Esau uit om de zegen te ontvangen. Daarmee begint dit verhaal. Weet hij dan niet dat de goddelijke lijn zich door Jakob heen zal voortzetten? Jakob is toch de drager is van de belofte? Dat moet Isaak geweten hebben, maar toch nodigt hij Esau uit: Ga jij eens een lekker stukje wild schieten en maak eens een lekkere maaltijd voor mij klaar, want ik wil jou zegenen. Ik denk dat mijn sterven nabij is.
Rebekka hoort het. En wat doet ze? Gaat ze ook nu de Heer raadplegen net zoals toen de twee jongens in haar schoot tegen elkaar stootten? Nee. Gaat ze bidden? Nee. Gaat ze met Isaak praten om hem aan de woorden van de Heer te herinneren die toen, in die tijd van haar zwangerschap, tot haar gesproken zijn? Nee, ook niet. Ze gaat met Jakob praten en een list verzinnen.
List en bedrog
Rebekka gaat op dit moment zelfs zó ver dat ze bereid is om een mogelijke vloek die over Jakob zou komen als het bedrog zou uitkomen, op zich te nemen: uw vloek zij op mij. Isaak en Rebekka weten allebei wat God heeft gezegd en wat Hij bedoelt, maar ze gaan allebei een eigen weg. Zonder in dat ‘heilzame overleg’ met de Heer en met elkaar te treden. Rebekka gaat voor God uit, ze denkt Hem een handje te moeten helpen. Als je zo denkt, ga je tegen God in. Dan ben je niet bedacht op de dingen van God, maar op de dingen van mensen. Dan denk je niet vanuit de hemel, maar vanuit de aarde - vanuit de geest die op aarde heerst - en krijgt de vijand grip op je. Jezus brengt dat later duidelijk onder woorden (Mat.16:23).
Gevaarlijk plan
Jakob ziet het plan van Rebekka niet zitten: hij is bang dat die list uit zal komen. Gaat hij tegen zijn moeder in? Wijst hij haar op woorden en beloften van God? Nee, dat doet hij niet. Hij duidt wel het gevaar aan, maar niet de zonde die ermee gepaard gaat. Hij is bang voor het risico, maar niet voor de zonde die in deze handelswijze wordt begaan. Jakob gaat mee in het bedrog. Ook hij kan niet wachten op God, niet vertrouwen op God. Hij had niet naar zijn moeder moeten luisteren, maar naar de Heer. Hij zou God meer gehoorzaam moeten zijn dan mensen (Hand.5:29).
En Esau? Hij vindt het best zo, hij is al op weg. Denkt hij dan niet meer aan wat er jaren geleden gebeurd is met die ‘rode soep’? Esau had tegen Isaak kunnen zeggen: er is tussen Jakob en mij iets voorgevallen waar we het over moeten hebben. Nee, hij walst daar overheen.
Leugens stapelen zich op
Jakob gaat ‘verkleed’ de tent van Isaak binnen. Wie ben jij, vraagt Isaak, ben jij Esau? Ja, vader, zegt Jakob, ik ben Esau. Isaak ruikt de lucht van Esau, voelt de handen van Esau, maar hoort de stem van Jakob. Isaak is er niet gerust op. Hoe komt het dat je zo snel terug bent? De Heer heeft me geholpen in het veld… Als de leugen eenmaal begint, komt er vaak een leugentje bij. En die is dan vaak nog groter dan de eerste. Zeker als het vuur je aan de schenen wordt gelegd. Isaak wordt voor de gek gehouden. Met succes. Isaak denkt: het zal wel…
Verraad
Op een gegeven moment zegt Isaak: Kom dichterbij jongen en kus me. Dat moet je dan toch wel durven hè. Eerst tot tweemaal toe zeggen: ik ben Esau. En dan nog die kus. Dat is gewoon verraad. Jakob doet het. Isaak laat zich overtuigen. Wat een kansen heeft Jakob gehad om het bedrog te stoppen. Bij het binnenkomen in de tent, met de vragen van zijn vader… Jakob volhardt op de verkeerde weg.
Zegen
En toch ontvangt hij de zegen. Hoe kan dat? Blijkbaar kan God te midden van alles tóch een weg vinden om zijn plan met Abrahams nageslacht voort te zetten.
Isaak geeft Esau een verkeerde opdracht en laat zich door Jakob bedriegen. Hij laat zich overtuigen door een luchtje en wat geitenvelletjes, hij laat zich kussen door een zoon die zegt dat hij een ander is. Wat een toestand!
Maar hoe mooi: zodra Isaak gaat zegenen is hij weer helemaal ‘Isaak’ en spreekt hij woorden als van God. Genesis 27:27 – God zal u geven van de dauw des hemels en van de vette streken der aarde, en overvloed van koren en most. Volken zullen u dienen, en natiën zich voor u neerwerpen; wees heerser over uw broederen, en de zonen uwer moeder zullen zich voor u neerbuigen. Wie u vervloekt, zij vervloekt, en wie u zegent, zij gezegend.
Werking van God
Dit is geen zegen voor een jager als Esau. Dit is een zegen voor een landbouwer, voor een man die van de schapen houdt: voor een man als Jakob. In deze uiterst merkwaardige situatie geeft Isaak - vol geloof in zijn God - precies de woorden door die God bedoelt. Door dit gebeuren wordt Isaak een geloofsheld genoemd. Hebreeën 11:20 - Door het geloof heeft Isaak aan Jakob en Esau zijn zegen gegeven, ook voor de toekomst.
Isaak spreekt hier vanuit de werkelijkheid van Gods koninkrijk. Zelfs in deze verwarrende situatie, waarin de vijand zich bij alle betrokkenen aandient, wordt de zegen van de Heer met de juiste inhoud over de juiste persoon uitgesproken. Daar houdt God zijn hand over! Isaak functioneert hierin als een man van God: hij doet wat hij van Godswege mag doen. Ondanks zwakheden en tekortkomingen geeft hij de zegen aan Jakob. Daardoor mag Isaak tot de geloofsgetuigen gerekend worden.
Jakob ontvangt de zegen met een kloppend hart. Ik vermoed dat hij daarna snel opstaat en bij Isaak weg gaat.
Esau komt terug
Jakob is nog maar nauwelijks buiten of daar komt Esau al aan. Hij gaat direct het gerecht voor zijn vader klaar maken. Daarna gaat hij de tent van Isaak binnen en zegt: Vader, hier ben ik. Isaak schrikt geweldig. Opeens weet hij wat er aan de hand is. Hij is bedrogen. Jongen, wie ben jij? Ik ben Esau. Wie was dan degene die hier zo-even nog stond? Esau schreeuwt met een luide bittere schreeuw, hij huilt, hij baalt en smeekt zijn vader: Zegen mij, zegen ook mij, vader.
Genesis 27:35 – Toen zei Isaak: Uw broeder is met bedrog gekomen en heeft uw zegen weggenomen. En Esau zei: Noemt men hem niet terecht Jakob, omdat hij mij nu al tweemaal bedrogen heeft? Mijn eerstgeboorterecht heeft hij weggenomen, en zie, nu heeft hij mijn zegen weggenomen.
Geen berouw
Esau herinnert zich dus wel degelijk wat eerder is voorgevallen. Natuurlijk weet hij nog dat hij op dat moment het eerstgeboorterecht heeft veracht. Hij zoekt wanhopig naar mogelijkheden om de zaak recht te trekken, maar toont geen berouw van zijn zonde.
Hebreeën 12:16 – Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau, die voor één spijze zijn eerstgeboorterecht verkocht. Want gij weet, dat hij later, toen hij (toch) de zegen wilde erven, afgewezen werd, want toen vond hij geen plaats voor berouw, hoewel hij het onder tranen zocht.
Let op voor die geest, zegt de Hebreeënschrijver, want je weet dat Esau later, toen hij toch de zegen wilde erven, afgewezen werd. Esau vindt in zijn hart geen plaats voor berouw, hoewel hij het onder tranen zoekt. Hij is onverschillig: hij baalt niet van de zonde die hij heeft bedreven, maar van de consequenties daarvan. Hij is woest, hij accepteert het niet, dit wil hij niet. En daarom is er voor Esau geen oplossing, is er voor hem geen vergeving. De vergeving ‘werkt’ in zulke situaties niet. Daar kunnen we veel uit leren…
Wat zie je dat toch vaak in de wereld, misschien zelfs in je eigen leven. Er is iets gebeurd dat nare gevolgen en vervelende consequenties heeft. En waar wordt dan vaak de aandacht op gericht? Op die consequenties. Je wilt de gevolgen wegwerken. Zonder over de daad zelf, de oorzaak na te denken en daar wat aan te doen. Gedane zaken nemen geen keer, zou je kunnen zeggen. Ja, maar daar gaat het met ‘berouw’ en ‘vergeving’ nu net wél om.
Vergeving na berouw
Bij vergeving en berouw gaat het niet over de gevolgen, maar over de daden. Als er oprecht berouw is kunnen je verkeerde daden, je zonden, je worden vergeven. Als er werkelijk berouw is over je daden, kom je tot inkeer, tot bekering. Dan belijd je je zonde en houd je niets achter. Dan mag je de vergeving van zonden in je hart ontvangen.
Zijn de gevolgen dan gelijk opgelost? Nee, maar juist als je vergeving van je (verkeerde) daden hebt ontvangen, kun je de consequenties van die daden aanvaarden. Daar kun je dan met een hart, waarin God werkzaam is, doorheen. Ook al is er misschien iets onherstelbaars gebeurd. Je kunt dat dan aanvaarden, de gevolgen ervan dragen. Omdat je weet dat je daad vergeven is.
Niet omdraaien
Maar wanneer het berouw en de wroeging zich slechts richt op de nare gevolgen in plaats van op verkeerde daad wordt de zaak omgedraaid en werkt de vergeving niet. Dan kun je die gevolgen niet aanvaarden en kom je er niet doorheen. Je blijft je er dan tegen verzetten, omdat je de oorzaak niet bij jezelf zoekt, maar bij de ander: er is je wat ‘aangedaan’. Je eigen aandeel - ook al is het ook maar een klein deel - blijft dan onder de oppervlakte. En zo lang dat zo blijft, kun je schreeuwen, bitter wenen, een weg zoeken naar een oplossing, maar die vind je dan niet. Je raakt verongelijkt, je wordt haatdragend. Esau gaat wrok koesteren tegen Jakob; we komen daar de volgende keer op terug.
Vergeving
Je kunt dit ook bij jezelf tegenkomen: waar heb ik het nou zo moeilijk mee, met de gevolgen van mijn daden of met de daden zelf. Ga terug naar de daad en vraag daar vergeving voor. Onafhankelijk van de gevolgen; misschien kunnen ze opgelost worden, misschien ook niet. Daar gaat het eigenlijk niet om. Belangrijk is dat je vergeving ontvangt in je hart. En daar is besef en erkenning van je zonden voor nodig en echt berouw. Dan kun je je zonden belijden en er vergeving voor vragen. Heer, ik heb het verkeerd gedaan, hier sta ik, vergeef mij, neem mij weer op in uw koninkrijk. Doe mij uw heil ervaren en geef mij kracht om de situatie zoals die nu is te aanvaarden en er doorheen te gaan. Dat is geestelijk reageren, vanuit Gods Geest reageren.
Fundamenteel
Als je anderen de schuld geeft, verongelijkt raakt, de situatie niet kunt verwerken en ermee bezig blijft (of mee bezig wordt gehouden) heb je te maken met een geest die ook in Esau heeft gewerkt. En als de vergeving niet beleefd wordt, dan kun je ‘alles’ weten van het volle evangelie, maar dan werkt er ‘niets’, want daar begint het mee. Vergeving van zonden is fundamenteel in het evangelie van Jezus Christus. Ook als je al wat langer meegaat in het evangelie, blijft die vergeving van groot belang. Dat kunnen we nooit achter ons laten: het is de basis voor iedere stap verder op de weg omhoog. We maken nog fouten en die moeten we onder ogen zien.
De geest van weerspannigheid: Belial
Het gebergte van Esau - het leger van weerspannige geesten onder aanvoering van Belial - wil de vergeving van zonden in levens van mensen tegenhouden en daarmee alles blokkeren wat God aan mensen wil geven en in mensen wil bewerken. God heeft ook Esau willen zegenen en hem volledig bij zijn plan willen betrekken. Maar Esau laat zich door andere geesten leiden. Obadja duidt die occult weerspannige geesten daarom met deze naam aan (1:21).
Wrok en bitterheid
Deze geesten bewerken wrok, bitterheid, verharding en een verdergaande onverschilligheid ten aanzien van Gods woorden en beloften: die doen je op een gegeven moment ‘niets’ meer. Zij laten in je hart bittere wortels opschieten die verwarring stichten (Heb.12:15). Zie in wat deze geesten in mensen willen bewerken. Ze laten in het verhaal over Esau hun ‘visitekaartje’ achter.
Wanneer je bij het bestijgen van de berg Sion de werking van deze geesten gaat onderscheiden, kun je over hen gericht gaan oefenen, zegt Obadja. Dat geeft verlossing op basis van vergeving. Dat bewerkt heil en zegen in je leven!
Wat blijft er voor Esau over?
Krijgt Esau dan helemaal niets? Isaak geeft hem nog een aantal woorden mee: Genesis 27:39 – Zie, ver van de vette streken der aarde zal uw woonplaats zijn, en zonder dauw des hemels van boven. Maar van uw zwaard zult gij leven en uw broeder zult gij dienen. En het zal geschieden, wanneer gij u krachtig inspant, dat gij zijn juk van uw hals zult afrukken.
Dit zijn profetische woorden. En dit is ook precies wat er is gebeurd. Edom - het land waar Esau met zijn nageslacht is gaan wonen - is lange tijd onderworpen geweest aan Israël. Saul heeft Edom overwonnen, David heeft het onderworpen. Maar de strijd tussen Israël en Edom is doorgegaan. Uiteindelijk is Edom onafhankelijk geworden.
Wat een voorbeeld is deze geschiedenis voor ons allemaal, ook voor vandaag.