Genesis 17:1 – 18:33

De vervulling van de belofte blijft uit

In de vorige studie hebben we gezien dat God met Abram een verbond sluit. Gebeurt dat direct nadat hij in Kanaän komt? Nee, dat gebeurt meer dan acht jaar later. Abram is 75 jaar als hij Haran verlaat en dan heeft hij Gods belofte in zijn hart. De belofte dat hij door God tot een groot volk gemaakt zal worden en dat hij van God een eigen land krijgt. Op grond van die gedachte gaat Abram uit Haran weg en trekt hij het nieuwe land binnen. Als God dat verbond met Abram sluit, zal hij rond de 84 jaar zijn: Ik geef je een zoon, jij krijgt het hele land. Prachtige woorden, een bevestiging van wat al in zijn hart leeft, maar er is op dat moment nog geen vervulling in zicht.

Vertraging door een menselijke ‘noodgreep’

Een jaar later krijgt Sarai het moeilijk en dan geeft zij haar slavin Hagar aan Abram: Laat die voor mij een zoon baren. Abram gaat erin mee en ik denk dat Gods plan daardoor vertraging oploopt, want dit is niet wat God belooft en bedoelt, dit is een menselijke invulling. God bedoelt een zoon uit Abram en Sarai, uit de vrije en niet uit de slavin. Als Ismaël geboren wordt, is Abram inmiddels 86 jaar en Sarai 76 (zie Gen.16:15). Maar dan blijkt dat het God helemaal niet gaat om díe zoon, het gaat God om een lijfelijke zoon van Abram én Sarai. Na de geboorte van Ismaël is het een tijdje stil in de vertelling van Genesis. Tussen hoofdstuk 16 en 17 ligt een tijdsperiode van ongeveer dertien jaar.

God verschijnt voor de vierde keer aan Abraham

Dertien jaar later verschijnt de Heer opnieuw aan Abram om zijn verbond te vernieuwen en te bevestigen. Het is de vierde keer dat God aan Abram verschijnt: bij zijn uittocht, bij zijn komst in Kanaän, bij de sluiting van het verbond, en nu hier in hoofdstuk 17. Abram is dan 99 jaar oud, en Sarai is 89 jaar. Dat moet toch wat geweest zijn voor die twee oude mensen. Op vijfenzeventig jarige leeftijd - dus niet de jongste meer - je land gaan verlaten met een belofte in je hart, en een nieuw land intrekken. Vervolgens vierentwintig jaar lang rondlopen met alleen een belofte, zonder de vervulling ervan te zien plaatsvinden. Ze hebben er alles voor verlaten, alles voor ingezet, en toch nog geen vervulling ervan beleefd. Er ligt een verbond - Abram leeft niet zomaar bij een gedachte - de Heer heeft duidelijk gesproken, alweer vijftien jaar geleden inmiddels, en toch nog steeds dat ‘aanlopen’ tegen die onvruchtbaarheid die maar voortduurt. En dan spreekt God opnieuw.

Genesis 17:1 - Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen de Here aan Abram en zei tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk; Ik zal mijn verbond tussen Mij en u stellen, en u uitermate talrijk maken. Toen wierp Abram zich op zijn aangezicht en God sprak tot hem: Wat Mij aangaat, zie, mijn verbond is met u, en gij zult de vader van een menigte volken worden; en gij zult niet meer Abram genoemd worden, maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld heb. Ik zal u uitermate vruchtbaar maken en u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. Ik zal mijn verbond oprichten tussen Mij en u en uw nageslacht in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u en uw nageslacht tot een God te zijn. Ik zal aan u en uw nageslacht het land, waarin gij als vreemdeling vertoeft, het ganse land Kanaän, tot een altoosdurende bezitting geven, en Ik zal hun tot een God zijn.

Wat zegt de Heer bij deze verschijning aan Abram? Is het nu ook alleen maar weer een woord, een belofte, een herhaling van vorige woorden, een herhaling van reeds eerder gedane beloften? Nee.

El Shaddai, God de Almachtige

God maakt zich eerst bekend aan Abram. Ik ben God de Almachtige. Dat is voor het eerst dat dit zo in de Bijbel staat. Ik ben ‘El Shaddai’ staat er in het Hebreeuws, God de Almachtige. God, de meest krachtige. En daarmee openbaart God voor zijn vriend Abram meer van zijn wezen. Ik ben de meest krachtige, Abram. Voor mij bestaan geen beperkingen, geen onmogelijkheden om mijn wil uit te voeren en mijn woorden gestand te doen. Elizabeth zou later zeggen: Wat de Here tegen je gezegd heeft, zal volbracht worden (Luc.1:45). El Shaddai, God de Almachtige, kan doen wat Hij zegt en belooft. Waar wij beperkingen en onmogelijkheden zien, blijven bij Hem mogelijkheden. Hij voert zijn wil uit en doet zijn woord gestand. Een stukje openbaring en ook een troost. Abram, zie op Mij!

Vervolgens geeft God aan Abram een opdracht: Wandel voor mijn aangezicht een wees onberispelijk. Leef heel dicht Mij. Houd je aan mijn woord en ga nauwkeurig om met alles wat Ik je gezegd heb en zeg. Richt je schreden naar Mij, zegt de Willibrord vertaling. Richt je hart volkomen op Mij in het besef van wie Ik ben, El Shaddai, die Ik voor jou wil zijn. Geen overbodige opdracht, niet verwonderlijk dat God juist nú dit zegt. Want wanneer Hij zijn verbondsbelofte gaat invullen, komt het hierop aan. Juist dan is het zaak om voor zijn aangezicht te leven en onberispelijk te zijn. Juist dan als die tijd van de vervulling aan de orde is, komt het erop aan om te blijven staan en voor die algehele vervulling te blijven gaan. Impliciet zou je kunnen zeggen, zegt God: doe niet als vijftien jaar geleden, ga niet zelf een weg zoeken om een zoon te krijgen. Wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk. Ik wil mijn belofte aan jou vervullen, Ik, El Shaddai.

God zoekt mensen die hun hart volkomen naar Hem richten

Van groot belang dus, zeker als de tijd van vervulling nadert. Dan heeft God mensen nodig die leven voor Hem. Mensen die hun hart volkomen naar Hem laten uitgaan, die zich volkomen op Hem richten. Wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk. In de volheid des tijds (Gal.4:4) heeft God zulke onberispelijke mensen gevonden in Zacharias en Elizabeth. In onze tijd zoekt God zo’n gemeente die wandelt voor zijn aangezicht, die onberispelijk wil zijn, zeker als de vervulling nadert.

God bevestigt zijn verbond, geeft Abram een nieuwe naam

En daarna bevestigt God zijn verbond. Ik zal mijn verbond tussen u en Mij gestand doen, Ik zal u uitermate talrijk maken. En wat doet Abram? Hij werpt zich op zijn aangezicht. Hij onderwerpt zich aan deze ‘El Shaddai’. En hij luistert vol verwachting naar wat God tot hem zegt, vol bereidwilligheid en diepe eerbied. En wat mooi is het dan dat God niet alleen zijn eigen naam voor Abram uitbreidt en meer van zijn wezen laat zien, maar ook de naam van Abram uitbreidt. Hij krijgt van God op dat moment een nieuwe naam. Abram betekent: verheven vader. Die naam heeft zijn vader Terach hem gegeven bij zijn geboorte. Wellicht heeft Terach gevoeld: het is een bijzondere jongen, deze zal worden tot een vorst van het volk, hier in Ur der Chaldeeën. Nee, zegt God, een bijzondere jongen ben je, maar je zult worden een vader van een menigte volken. Ik geef jou een nieuwe naam, God voegt een letter toe in het Hebreeuws. Er komt een ‘h’ bij, Abraham: aanvoerder van een menigte.

Het teken van de besnijdenis

En dan geeft God ook opdracht om zijn verbond te voorzien van een teken. God stelt de besnijdenis in. Een zichtbaar en geheiligd teken van zijn verbond met Abraham. Hij mag zijn nakomelingen en alles wat in zijn huis woont van het mannelijke geslacht, gaan besnijden. En voortaan zullen alle nieuwe telgen van zijn geslacht op de achtste dag besneden moeten worden, om zo het teken van het verbond te ontvangen. God geeft hier opdracht daartoe.

Sarai wordt Sarah

En heel mooi, niet alleen Abram krijgt een nieuwe naam, ook Sarai krijgt een nieuwe naam. Het was Sarai; het wordt nu Sarah. Ze wordt nu een vorstin, de vorstin van Israël, uit haar zullen koningen voortkomen. Ze krijgen beiden in hun naam een ‘h’ erbij. En dat komt ook voor in Gods naam: Jahweh, 2x een ‘h’. Je zou kunnen zeggen: God geeft iets van Zichzelf aan deze twee mensen, de stamvader en -moeder van zijn volk. Er komt een ‘h’ bij, een hemelsbreed verschil. Allebei een nieuwe naam, man en vrouw. Op dezelfde wijze opgenomen in het verbond dat God met hen sluit. Volledig betrokken, beiden, ieder op eigen plaats, in Gods plan.

God kondigt de geboorte van Isaak aan

Ten slotte noemt God ook nog de naam van de zoon die nu spoedig geboren zal worden: Isaak. Dat is de Nederlandse vertaling voor het Hebreeuwse Jitschak. Abraham en Sarah wordt letterlijk vertaald uit het Hebreeuws, maar Jitschak wordt ‘Isaak’ in het Nederlands. Het betekent: hij lacht. De naam van deze zoon wijst op de vreugde die dit kind van de belofte teweeg zal brengen in Abrahams huis. Jullie mogen lachen en vreugde bedrijven, net als Ik. Want wie in de hemel zetelt, lacht (Ps.2:4a), die bedrijft vreugde. Abraham mag lachten. Hoe is het mogelijk, een 100-jarige man die een zoon krijgt, een 90-jarige vrouw die een zoon baart. God de Almachtige, Hij doet naar zijn woord. De onvruchtbaarheid wordt verbroken, de vruchteloosheid is ten einde.

Isaak is geen zoon die op ‘normale wijze’ geboren wordt. Hij wordt geboren na een duidelijk ingrijpen van de Almachtige. Het verging Sarah al niet meer naar de wijze der vrouwen, staat er. En dan tóch nog baren. Ja, daar is een wonder van God voor nodig. En het is ook een groot wonder van God, de geboorte van Jitschak, Isaak, hij die vreugde brengt in het gezin van zijn oude vader en moeder.

Abraham bereidt zich toe

Wat doet Abraham met deze opdracht? Hij handelt naar Gods woord. Hij besnijdt allen van het mannelijke geslacht. Hijzelf, zijn knechten, zijn slaven, en ook Ismaël, zijn zoon die inmiddels al dertien jaar is. Het is wonderlijk dat de Arabieren hun zonen nog steeds op dertienjarige leeftijd besnijden naar het voorbeeld van Ismaël. Joden besnijden hun zonen na acht dagen; Arabieren op dertienjarige leeftijd. Met dat besnijden handelt Abraham naar Gods woord. Dat wijst op een algehele toebereiding, om de vervulling van de belofte te gaan beleven. God openbaart Zichzelf, en geeft nieuwe namen aan de mensen die met Hem meewerken. God bevestigt zijn belofte, en geeft een ‘verbondsteken’. En Abraham bereidt zich toe, met zijn hele huis. Wat een prachtig voorbeeld van invulling en vervulling van Gods belofte.

Wij mogen die houding van Abraham herkennen en overnemen. Innerlijk ons eveneens voor Gods aangezicht neerwerpen: Heer, hier zijn wij, uw volk! Net als Abraham mogen wij ook die gehoorzaamheid betrachten. Onze nieuwe naam horen en naar die nieuwe naam gaan leven. Voor Gods aangezicht gaan wandelen, onberispelijk. Niet wanhopen in deze tijd van toebereiding, maar handelen naar Gods woorden en vreugde bedrijven in de verwachting van het volle zoonschap in ons leven. Genesis 17 is een prachtig hoofdstuk: een hoofdstuk van toebereiding.

Naar een andere setting en situatie

Dan komt Genesis 18, waarin de gedane belofte van de Heer aan Abraham en Sarah nogmaals wordt uitgesproken en de vervulling van die belofte nogmaals wordt aangegeven. De setting waarin het gebeurt, is wonderlijk: heel anders dan in hoofdstuk 17. Een andere setting en een andere situatie. Maar voor Abraham en Sarah klinkt dezelfde belofte.

Het begint met een bezoek. Abraham zit een beetje te dommelen voor zijn tent op het heetst van de dag. En dan staat er in Genesis 18:1 - En de Here verscheen aan hem bij de terebinten van Mamre, terwijl hij op het heetst van de dag in de ingang der tent zat. En hij sloeg zijn ogen op en zag, en zie, drie mannen stonden bij hem; toen hij hen zag, liep hij hun uit de ingang van zijn tent tegemoet, en boog zich ter aarde.

God stuurt drie boodschappers naar Abraham

Abraham slaat zijn ogen op, staat er. Hij ziet de drie mannen aankomen en komt direct in actie om op ‘oosterse wijze’ gastvrijheid te verlenen. Hij nodigt ze uit en laat het beste eten klaarmaken. De drie mannen gaan erop in. Ze komen bij Abraham zitten en ze gaan eten.

Als de bijbel spreekt over ‘je ogen opslaan’ wijst dat vaak op een gaan ‘waarnemen’ of ‘bewust worden’ van iets uit de onzichtbare wereld. Het is duidelijk dat er voor Abraham meer aan de hand is dan het zien van drie mannen, dat blijkt wel uit het vervolg. Voor hem staan hier niet zomaar wat voorbijgaande mannen in de natuurlijke wereld. Abraham neemt met zijn geestelijke ogen steeds meer waar van wat er door die mannen heen naar hem toe komt. Dan blijken het boodschappers van God te zijn. Het blijkt, zegt de Hebreeënschrijver, dat hij zonder het te weten, engelen heeft geherbergd. De tekst uit Hebreeën 13:2 verwijst naar dit hoofdstuk: Vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd.

In het Grieks staat er aggelous. Dat betekent letterlijk boden, boodschappers van God. De mannen die hier voor Abrahams tent staan en bij hem gaan eten, zijn mensen die namens God spreken. Zij manifesteren zich als boodschappers van God en zij worden in de loop van die middag steeds meer als zodanig door Abraham herkend: hij merkt steeds meer geestelijke aspecten in dit bezoek op. Voor Abraham wordt de geestelijke werkelijkheid die hij in combinatie met het natuurlijke gebeuren waarneemt, steeds sterker, steeds reëler. Het is alsof de Heer zélf aan hem verschijnt.

Mensen of geesten?

En naarmate hoofdstuk 18 vordert, richt de vertelling zich ook steeds meer op die geestelijke realiteit. Alsof God zelf spreekt, alsof Hij daar zelf op bezoek is. Dat is natuurlijk niet zo, er zijn drie mannen op bezoek. God is geest (Joh. 4:24). En echte engelen zijn ook geesten. Een geest gaat niet zitten eten en drinken. Een geest blijft ook niet overnachten zoals twee van de drie mannen later bij Lot in Sodom doen, zoals in hoofdstuk 19 beschreven staat.

Jezus zegt iets soortgelijks in Lucas 24:38 - Waarom zijt gij ontsteld en waarom komen er overwegingen op in uw hart? Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb. [En bij dit woord toonde Hij hun zijn handen en voeten.] En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zei Hij tot hen: Hebt gij hier iets te eten? Zij reikten Hem een stuk van een gebakken vis toe. En Hij nam het en at het voor hun ogen.

Jezus doet dit om te laten zien dat Hij een mens is en geen geest, dat Hij in menselijke gedaante aan hen verschijnt en niet als een geest. Geesten eten niet. Geesten drinken niet. Geesten hebben geen vlees en beenderen zoals mensen dat hebben.

Boden van God

Drie mannen komen op bezoek en Abraham slaat zijn ogen op. Door alles wat zij tegen Abraham zeggen, verschijnt de Heer aan hem. Dat geschiedt door deze ‘gezanten’ van God heen, door dezen ‘boden’ van God, deze ‘engelen’ van God heen. Waar ze vandaan komen? Is het belangrijk? Waar kwam Melchisedek opeens vandaan? Abraham erkent en herkent de man als een priester van God. En zo is Abraham deze drie mannen gaan zien als boden van God.

Eén van hen gaat steeds meer op de voorgrond komen. Terwijl Abraham nog steeds zijn ogen opgeslagen heeft, lijkt het wel of God zélf door die ene bij hem is gekomen en tot hem spreekt. Dat gebeurt in de loop van het gesprek. Kijk maar mee in Genesis 18:9 - Toen zeiden zij tot hem: Waar is uw vrouw Sarah? En hij zei: Daar, in de tent. En Hij zei: Voorzeker zal Ik over een jaar tot u wederkeren, en dan zal uw vrouw Sarah een zoon hebben. En Sarah luisterde bij de ingang der tent, die zich achter Hem bevond.

Wonderlijk, weten die vreemdelingen dan de naam van zijn vrouw? Daarna staat hier opeens ‘hij’ met een hoofdletter. De verteller gaat nu over op de interpretatie alsof God zélf daar zit en zélf tot Abraham spreekt, maar dat is niet zo. De man die nu het woord neemt, spreekt namens God. Maar Abraham beleeft de rest van dit gesprek alsof de Here rechtstreeks tot hem spreekt.

Genesis 18:13 - Toen zei de Here tot Abraham: Waarom lacht Sara daar en zegt: Zal ik werkelijk baren, terwijl ik oud geworden ben? Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn? Te bestemder tijd, over een jaar, zal Ik tot u wederkeren, en Sara zal een zoon hebben.

De vreemdeling spreekt over het wonder dat God zal doen in het leven van Abraham en Sarah. Een boodschap dus voor deze Abraham en deze Sarah. Een uniek gebeuren?

God kan via mensen naar je toe komen

In Matteüs 25:37-40 zegt Jezus dat er bij het laatste oordeel een scheiding zal zijn tussen de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen: Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven? Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en hebben U gekleed? Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot U gekomen? En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.

Zo kan dat dus gaan, dat God door mensen heen naar je toe komt. De vraag is of je je ogen opslaat en het herkent. De vraag is of je ingaat op de geestelijke realiteit die je kunt ervaren als er tot je gesproken wordt. Je kunt tijdens een dienst heel wat ervaren in de geestelijke wereld. Alsof de Heer rechtstreeks tot je spreekt. In Genesis 18 zijn drie knechten van God bij Abraham op bezoek en zij spreken tot hem met woorden als van God (vgl. 1Pe.4:11). Abraham ervaart het alsof de Heer zélf tot hem spreekt. Een beléving. Een intense beleving van Abraham.

Vreugde over de vervulling van Gods belofte

In het gesprek met deze drie Godsgezanten wordt de belofte van God herhaald, inclusief een tijdsbepaling: binnen een jaar. Dat had de Heer in het vorige hoofdstuk ook al gezegd, dus dit bezoek ligt er niet ver vandaan. Dat moet dus vlak na elkaar zijn gebeurd. Toen moest Abraham lachen, nu moet Sarah lachen. In die lach zit wel wat ongeloof verborgen. Dat blijft niet verborgen; de boodschapper van God haalt het eruit. Sarah, jullie zullen een zoon hebben, jullie allebei. Jullie mogen met God mee lachen en hemelse vreugde bedrijven als Isaak er zal zijn.

God komt Sarah tegemoet

Het lijkt wel of dit bezoek speciaal voor Sarah plaatsvindt. Vijftien jaar geleden - nadat God zijn verbond met Abraham had gesloten - kreeg Sarah het moeilijk, zocht zij een eigen weg en gaf ze Hagar aan Abraham. En nu, nadat God zijn belofte opnieuw bevestigt en aan hen beiden een nieuwe naam geeft, treedt Hij Sarah in het bijzonder tegemoet. Ook Sarah mag zich heel persoonlijk aangesproken weten. Na haar aarzeling van ‘zal ik werkelijk baren nu ik oud ben, het vergaat mij niet meer naar de wijze der vrouwen.’ Ook zij mag na deze aarzeling meekomen in de vervulling. Ze beseft dat die vreemde man haar naam weet, haar naam noemt. Ze beseft dat die vreemde man haar nog niet heeft gezien, want ze staat achter in de tent. Ze beseft ook dat die man haar overleggingen doorziet en ze ervaart hoe zij, heel bijzonder in haar hart wordt aangesproken en benaderd. Ook zij moet beseft hebben dat dit eigenlijk geen ‘gewoon’ bezoek is, maar dat de Heer door die mannen heen, ook aan haar verschijnt, ook haar aanspreekt en bemoedigt. Mooi hè!

God maakt de situatie van Sodom bekend

Na afloop van de maaltijd gaan de mannen weg en Abraham doet hen op goede, oosterse wijze uitgeleide: hij gaat een eind met hen mee. In die wandeling gaat voor Abraham de verschijning van de Heer door. Hij ziet nog steeds in twee werelden. Misschien nog wel intenser dan tijdens de maaltijd. Door deze mannen heen gaat God aan Abraham bekend maken wat Sodom staat te wachten. God beschouwt Abraham als zijn vriend. Genesis 18:17 - En de Here dacht: Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?

Terwijl twee boodschappers doorlopen naar Sodom, blijft de derde staan en geeft Abraham gelegenheid om te reageren. Abraham beleeft dit alsof hij voor de Heer staat: Genesis 18:22 - Toen wendden die mannen zich vandaar en gingen naar Sodom, maar Abraham bleef nog staan voor de Here. En Abraham trad nader en zei: Zult Gij dan de rechtvaardige met de goddeloze verdelgen?

Abraham treedt nader, treedt toe tot diegene die nog steeds bij hem is. In de beléving van de verschijning van de Heer komt hij dichterbij, als naar een vriend. Abraham beseft wat Sodom boven het hoofd hangt en gaat voorbede doen voor de mensen in Sodom.

Abraham doet voorbede

Gaat het Abraham om het lot van Lot en de zijnen? Hij noemt ze hier niet. Abraham kent niet alleen Lot, hij kent veel meer mensen uit Sodom. Hij heeft ze allemaal bevrijd uit de hand van Kedorlaomer (Gen.14). Zouden al die mensen in Sodom boosdoeners zijn, Heer? Zouden er onder al die mensen zich niet vijftig rechtvaardigen kunnen bevinden en moeten die dan met die onrechtvaardigen verdelgd worden? Of zal de Heer ter wille van hen de stad kunnen sparen? Zou de uitvoering van het oordeel uitgesteld kunnen worden ter wille van die vijftig?

Beroep op Gods barmhartigheid

Abraham gaat in de geestelijke wereld naar zijn God toe, terwijl hij in de natuurlijke wereld een stap dichter bij de man zet die daar nog staat. In deze geschiedenis blijkt hoe barmhartig God is. Abraham mag het ontdekken en wij ook. Je mag ontdekken hoe rechtvaardig en barmhartig God is. Er wordt geen oordeel uitgevoerd over de goddeloze stad als daar nog vijftig rechtvaardigen zijn. Dan wordt het oordeel opgeschort. Dan wordt de stad bewaard, gespaard vanwege die vijftig. Dat is een principe van God. Bij de duivel moeten de goeden altijd onder de kwaden lijden. Maar bij God mogen de kwaden door de goeden leven ontvangen.Uitstel krijgen, dat wil zeggen: genade krijgen om nog tot bekering te komen. Zo ligt het bij God. Abraham mag ontdekken hoe ver dat gaat, tot hoe ver die barmhartigheid van God reikt. Vijftig, maar vijf en veertig zou dat ook kunnen? Ja, zegt de Heer, zegt de man. Veertig, neem me niet kwalijk Heer. Dertig? Twintig? Mag ik nog eenmaal spreken, de Here worde toch niet toornig, misschien worden er maar tien gevonden. Ja, zelfs als er nog maar tien rechtvaardigen in een hele stad vol ongerechtigheid worden gevonden, wordt het oordeel over die stad uitgesteld, zegt de man namens God, spreekt God tot Abraham in deze verschijning. En dat zegt de Heer ook tot ons. Zelfs dan is de maat nog niet vol.

Minderheden zijn bij God in tel

‘Minjan’ zegt de Jood: er zijn tien gelovige joden nodig om een rechtsgeldige samenkomst te beleggen in een synagoge. Daar moest ik aan denken toen ik dit getal van tien zag staan. Wij zouden kunnen zeggen: ter wille van één gemeente die op rechtsgeldige wijze voor Gods troon staat en een drager is van zegen, wordt het oordeel over een heel gebied uitgesteld. Zo wordt genade geschonken aan al die mensen om tot bekering te kunnen komen en zich aan te sluiten bij die rechtvaardigen, bij die rechtsgeldige groep, bij die gemeente van de levende God. Minderheden zijn bij God in tel. Niet het recht van de grootste, de sterkste of de meerderheid. Nee, als er een minderheid is die staat voor de Heer en op rechtsgeldige wijze haar plaats in Gods koninkrijk inneemt, dan telt dat voor God. Dan wordt er geen oordeel voltrokken, dan kan de duivel zijn gang niet gaan. Dan is er nog een drager van zegen in het gebied. Tien mensen …

Abraham benadert God met eerbied en vrijmoedigheid

Hoe mooi is het overigens als je ziet hoe Abraham deze man benadert. Hoe hij - door deze man heen - God benadert. Vol respect en eerbied. Maar ook met vrijmoedigheid. Hij durft het aan om van vijftig rechtvaardigen naar tien te gaan. Wat een vrijmoedigheid. Maar ook wat een ootmoedigheid (= nederigheid), wat een eerbied en respect voor God. Vrijmoedigheid wijst niet op een familiair ‘onderonsje’, geen ‘je’ en ‘jij’ tegen de Heer, zo van: ‘we zijn toch familie van elkaar’. Maar het ontzag voor God en het spreken tot Hem vereist ook geen plechtige, vormelijke statigheid, waarbij alle vrijmoedigheid is uitgedoofd. Respect en eerbied gecombineerd met vrijmoedigheid. Die houding, die opstelling is nodig. Dat is hoe wij God mogen benaderen. Daarin is Abraham voor ons een voorbeeld. En dan mag je heel veel aan God vragen en laat God ook heel veel zien van Zichzelf. En dan bemerk je hoe eindeloos barmhartig God blijkt te zijn.

De tijd om te baren en de tijd dat het kwaad ten onder gaat

In hoofdstuk 19 blijkt dat er zelfs geen tien rechtvaardigen in Sodom worden gevonden. Maar dat weerhoudt God er niet van om die paar rechtvaardigen die er dan nog wél zijn, veilig uit de stad te leiden. Wonderlijk dat met het overwinnen en het doorbreken van de onvruchtbaarheid bij Abraham en Sarah, met het tevoorschijn komen van de vrucht, en bij die vervulling van Gods belofte, ook de volheid in de ongerechtigheid zichtbaar wordt en tevoorschijn komt.Toevallig? Ik denk het niet. God stelt vast dat de tijd om te baren gekomen is, dat de tijd vol is. Nu komt de zoon der belofte. En vrijwel tegelijkertijd stelt Hij vast dat de tijd gekomen is dat Sodom en Gomorra aan hun eigen kwaad ten onder zullen gaan. Eén oordeel over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, in één moment samenkomend.

Het proces in Openbaring: tot heerlijkheid of tot verderf

Dat zien we in Openbaring ook: bij de wederkomst van Jezus gaat er een oordeel over de wereld. Heerlijkheid voor de gemeente van Christus en verderf voor de antichristelijke gemeente. Het gebeurt in dezelfde tijd. De gemeente mag opstijgen naar Jezus, mag de heerlijkheid van Hem aandoen en de volheid ervan beleven, terwijl over de antichristelijke gemeente de ene na de andere schaal van gramschap wordt uitgestort en het kwaad ten onder gaat aan zichzelf. God stelt die tijd vast. God spreekt het oordeel uit en geeft het loon aan alle rechtvaardigen, aan de kleinen en de groten (Op.11:18). De onrechtvaardigheid straft zichzelf. Daar heeft God de hand niet in. God keert Sodom en Gomorra niet om. God giet de schalen van gramschap niet uit over de antichristelijke gemeente. God stelt de tijd vast dat de maat vol is. Zowel voor het goede als voor het slechte: de vrucht ervan komt in volheid tevoorschijn. Hier in Genesis zowel in het leven van Abraham en Sarah, alsook in het leven van de mensen uit Sodom en Gomorra. Als bij het blazen van de zevende bazuin (Op.11) de kostelijke vrucht in de gemeente van Jezus Christus tevoorschijn komt en Gods heerlijkheid in haar zichtbaar wordt, zal ook de diepe ellende, het ware gezicht van de ongerechtigheid in de antichristelijke gemeente tevoorschijn komen.

Aan het eind van het duizendjarig rijk spreekt God nogmaals een oordeel uit. Dan over alle doden die uit het dodenrijk - dat door Jezus Christus en zijn verheerlijkte gemeente is overwonnen en ontmanteld - zullen opstaan. Bij dat ‘laatste oordeel’ wordt bevestigd wat zij in hun leven op aarde hebben gedaan: hetzij goed, hetzij kwaad (2Kor.5:10). De eersten staan op tot eeuwig leven, de laatsten tot eeuwig afgrijzen (Dan.12:2).

Een proeve van uitleg

In één tijdspanne wordt aan de rechtvaardige het loon van de rechtvaardigheid uitgekeerd en aan de onrechtvaardige het loon van de onrechtvaardigheid. In één moment. Het viel mij ineens op - geen enkel commentaar spreekt daarover - ik leg het gewoon als ‘proeve van uitleg’ neer. Je zou ook kunnen zeggen: bij het invullen en vervullen van de belofte van God aan zijn volk, de toezegging van Isaak, laat God ook zien wat er gebeurt als je de weg des Heren verlaat. Hij roept op tot: Wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk. Tegelijkertijd zie je de tegenhanger in het einde van Sodom en Gomorra: wat er gebeurt als je niet voor het aangezicht van de Heer gaat wandelen, maar in allerlei onreinheid en ongerechtigheid blijft leven.

God verbergt het niet voor ons, maar geeft ons zicht

God verbergt het niet voor Abraham, zijn vriend. God geeft hem zicht op de werkelijkheid van de geestelijke wereld en toont hem de gevolgen daarvan. God verbergt het ook niet voor ons. Hij geeft ons zicht op wat er gaat gebeuren bij de zevende bazuin als Jezus weer komt. En op wat er bij het laatste oordeel gaat gebeuren.

De vervulling van Gods beloften

Het gaat in Genesis 17 en 18 om de vervulling van beloften. Die vervulling van beloften gaat samen op met het wandelen voor Gods aangezicht. Anders kan het niet gebeuren. Het gaat samen met een onberispelijk leven, want alleen daarin komt die vervulling van beloften tevoorschijn. Het gaat om het uitleven van het verbond, om het invullen van je nieuwe naam. Jij hebt ook een nieuwe naam gekregen: op een witte steen (Op.2:17). Juist nu de belofte vervuld gaat worden, zegt God: wandel voor mijn aangezicht naar je nieuwe naam, wees onberispelijk, overwin.

En onthoudt dan ook uit deze geschiedenis van Abraham dat we nooit moeten letten op de tijd, op hoelang het al duurt, en hoelang geleden die beloften al geklonken hebben en nog steeds niet vervuld zijn. Let niet op tijd als het gaat om de vervulling van Gods beloften.

Let ook niet op omstandigheden: of het allemaal nog wel mogelijk is. Zoals bij Sarah: dat gaat toch niet meer? Dat is aardsgericht. Wel ‘begrijpelijk’, maar het hoort niet bij het leven voor Gods aangezicht, want daarin zijn andere normen, daar gelden andere wetten. Alle dingen zijn mogelijk bij God!

Lach niet in ongeloof, zoals Sarah aanvankelijk doet. Verblijd je dóór je geloof. Dat is aan de orde. Dan zal onze God (El Shaddai (= de Almachtige) doen wat Hij belooft. Niet alleen aan Abraham en Sarah, of aan Zacharias en Elizabeth, maar ook aan ons. Daarom is deze geschiedenis ons tot zo’n geweldig voorbeeld.