Genesis 15:1 – 16:16

Abram is weer thuis na zijn ongelofelijke overwinning op Kedorlaomer, en na die zo bemoedigende ontmoeting met Melchisedek, de koning van Salem en priester van God. Gezegend en gesterkt, vol vertrouwen, vol van hernieuwde verwachting: de Heer is mét mij, Hij maakt zijn woord waar. Abram weet zich op de plaats door God bedoeld, op de weg die God beoogt. Al Gods beloften zullen worden vervuld.

De Heer treedt Abram tegemoet

Enige tijd later treedt de Heer hem tegemoet. Genesis 15:1 - Hierna kwam het woord des Heren tot Abram in een gezicht: Vrees niet, Abram, Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn.

De Heer treedt hem tegemoet in een gezicht. Dat moet in de nacht zijn geweest: Abram ligt wakker, hij kan niet slapen. Terwijl alles donker is, wordt voor zijn geestesoog een licht ontstoken. Hij ligt misschien te piekeren over hoe het nu allemaal verder moet. Wellicht zelfs een beetje wanhopig. Een prachtige overwinning behaald, amen! Gezegend door Melchisedek, heerlijk! Maar daarvoor is hij toch niet in het land…

De beloofde vrucht is nog niet te zien

De Heer heeft hem dit land gegeven met oog op nageslacht; en dat laat op zich wachten. Je kunt vijanden verdrijven en gezegend worden, maar het gaat om de vervulling van de belofte, om de vrucht. Je kunt je voorstellen dat het dan wel eens ‘donker’ kan worden om je heen. Maar dan verschijnt de Heer aan hem en wordt het ‘licht’. Hij spreekt tot Abram vanuit zijn hart en verzekert hem van zijn bescherming: Ik ben je schild Abram, vrees niet. Ook al ben je hier ‘alleen’. Je hebt gezien dat Ik je bij Kedorlaomer de overwinning heb gegeven en zo zal het blijven, Ik ben je schild. Ik bescherm je naar lichaam en ziel. En Ik maak je rijk, je loon zal zeer groot zijn. Je hebt het loon van de koning van Sodom afgewezen: je wilt alleen maar rijkdom van Mij. Ik geef het je, Ik maak je rijk in alles: in het verlengde van wat tot hiertoe is gebeurd.

Abram legt zijn hart open voor God

En dan spreekt Abram ook vanuit zijn hart, hij spreekt zijn hart voor God uit. Hij gaat niet tegen God in, nee, hij gaat er juist óp in: Wat zult U mij geven, Heer? Overwinning? Rijkdom? Daar gaat het mij niet om, Heer, ik ben nog steeds kinderloos. Zal mijn knecht Eliëzer mijn erfgenaam worden? Ik zie het niet meer zitten, Heer, ik word ouder en ouder. Hoe moet ik toch de vervulling van uw belofte tegemoet zien?

De Heer spreekt vanuit zijn hart en Abram gaat erop in. Abram spreekt ook vanuit zijn hart en stelt God de vraag die in zijn hart leeft. Hij legt het open en helder voor God neer. Dat kan, dat mag. Dat is geen ongeloof, geen afwijzing, maar een vraag. Heer hoe zal dat dan gaan? Hoe zult U uw belofte gaan vervullen? En hoe mag ik mij openen voor het vervolg op die weg? Gaat het via mijn knecht Eliëzer?

Kijk eens naar de sterren

Dan spreekt God opnieuw tot Abram, Hij wil hem iets laten zien: Sta eens op Abram, kom eens naar buiten. Abram staat op, gaat naar buiten en ziet de sterrenhemel. Dat moet adembenemend geweest: juist in het diepe duister van de nacht schitteren de sterren het meest. En dan komt daar het woord van de Heer bij: Abram, tel de sterren eens als je kunt, zo zal jouw nageslacht zijn. Het is een ‘beeld’, maar het laat een ‘indruk’ achter die je nooit meer vergeet. Ik vermoed dat Abram daarna bij het zien van de sterrenhemel altijd heeft teruggedacht aan dit ‘schitterende’ getuigenis van de Heer. Je krijgt een zoon, Abram. Eliëzier zal je erfgenaam niet zijn, een lijfelijke zoon zal je erfgenaam, die zal de vader zijn van een volk. Elke keer als je wakker ligt, als je overvallen wordt door twijfel en onrust, denk dan terug aan het woord dat Ik nú tot je spreek, aan het beeld dat Ik je nú toon. Dat mag voor jou voorgoed met elkaar verbonden blijven.

Abram gelooft

Wat doet Abram? Abram gelooft (Gen.15:6) en de Heer rekende het hem toe als gerechtigheid. Abram vertrouwt God op zijn woord. ‘Aman’ zegt Abram, dat woord kennen wij: amen, het zij zo. Abram ziet niet meer op zijn ouder wordende lichaam, noch op dat van Sarai: God zal doen wat Hij belooft. Dat is zeker en vast, dat is ‘ja’ en ‘amen’. En God rekent het hem toe als gerechtigheid. Het is de eerste keer dat de Bijbel dit zo noemt: gerechtvaardigd worden op grond van je geloof. Vele eeuwen later werkt Paulus deze gedachte in zijn brief aan de Romeinen verder uit.

De volgende dag spreekt God weer tot Abram. Dat kun je afleiden uit de tekst. Abram is dan nog helemaal vervuld van wat er in die nacht heeft plaatsgevonden. Genesis 15:7 - En Hij zei tot hem: Ik ben de Here, die u uit Ur der Chaldeeën heb geleid om u dit land in bezit te geven. En hij zei: Here Here, waaraan zal ik weten, dat ik het bezitten zal?

Een verbond als ondersteuning

Abram twijfelt niet aan de belofte van de Heer, maar heeft behoefte aan een onderpand, een ondersteuning: Laat mij dat ook zien, Heer, waaraan zal ik dat weten? Hij spreekt opnieuw zijn hart uit, gebaseerd op vertrouwen in God en liefde tot God. Dat is de Heer welgevallig. God nodigt Abram dan uit tot het sluiten van een verbond. Hij moet alle voorbereidingen treffen voor een verbondssluiting, zoals dat in die tijd gebruikelijk was. Men houwt dan een paar dieren in tweeën en legt de delen tegenover elkaar en maakt een pad. De twee verbondspartners gaan dan gezamenlijk tussen die helften door en beloven elkaar: wij horen bij elkaar, zoals die twee helften van die dieren. En als een van ons het verbond breekt, zal hij worden als deze dieren.

Jeremia 34:18 - Ik zal de mannen die mijn verbond hebben overtreden, die de bepalingen van de verbintenis welke zij voor mijn aangezicht gesloten hadden, niet hebben gestand gedaan, maken als het kalf dat zij in tweeën deelden en tussen welks stukken zij doorgingen, de vorsten van Juda en de vorsten van Jeruzalem, de hovelingen en de priesters en het gehele volk des lands, die tussen de stukken van het kalf zijn doorgegaan; Ik zal hen overgeven in de macht van hun vijanden en van wie hen naar het leven staan, zodat hun lijken tot voedsel zullen strekken voor het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde.

Zo ging dat in die tijd. God nodigt Abram uit tot zo’n verbond en Abram gaat erop in. Hij maakt alles klaar voor de sluiting van dat verbond. En vervolgens wacht hij op de komst van de Heer. Want je moet er met z’n tweeën tussendoor. Als er roofvogels komen, jaagt Abram ze weg. Niets zal dit heilige moment voor Abram kunnen ontheiligen. Het wordt later en later… het wordt avond, de zon gaat onder. En nog steeds is er niets gebeurd. Misschien dat Abram er al een keer tussendoor gelopen is, maar de Heer is nog niet verschenen.

Abram ontvangt een nachtgezicht

Wat staat er dan? Genesis 15:12 - Toen de zon op het punt stond onder te gaan, viel een diepe slaap op Abram.

Hebben we dat al eens eerder gelezen? Genesis 2:21 - Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens.

Dit is dus niet negatief, maar positief. In deze betekenis vind je het ook in Job 33:14-18: Want God spreekt op één wijze, of op twee, maar men let daar niet op. In een droom, in een nachtgezicht, wanneer diepe slaap op de mensen valt, in sluimering op de legerstede - dan opent Hij het oor der mensen, en drukt het zegel op de vermaningen, tot hen gericht, om de mens van zijn doen af te brengen, om hoogmoed van de man te weren, om zijn ziel van de groeve te redden, zijn leven, dat het niet omkome door de spies.

In zo’n diepe slaap kan God je dus een nachtgezicht geven. Die diepe slaap kan ook een heel andere oorzaak hebben. In Spreuken 19:15 staat: Luiheid doet in diepe slaap vallen... Dat geldt hier niet voor Abram, die is niet lui. Hij heeft de hele dag door roofvogels weggejaagd en het pad bewaakt dat hij voor die verbondssluiting gereed heeft gemaakt.

Ten slotte nog een tekst met datzelfde Hebreeuwse woord, maar dan weer negatief: Jesaja 29:10 - Want de Here heeft een geest van diepe slaap over u uitgestort en Hij heeft uw ogen, de profeten, toegesloten en uw hoofden, de zieners, omhuld.

Abram krijgt zicht op de geestelijke werkelijkheid

Uit het vervolg van het verhaal blijkt dat Abram wel degelijk ziet wat er gebeurt: zijn ogen worden niet ‘toegesloten’, zijn hoofd wordt niet ‘omhuld’. Integendeel: hij ziet wat de Heer doet en hoort wat de Heer zegt. Ik geloof dat de Heer Abram in die diepe slaap laat vallen om hem die verbondssluiting te laten aanschouwen met alle aandacht voor de geestelijke realiteit. Om niet meer bezig te zijn met het zichtbare, met vogels die afkomen op dat vlees, maar helemaal betrokken te worden bij en zicht te krijgen op wat de Heer op dat moment wil doen. Volle aandacht voor de werkelijkheid van boven; geen afleiding door de dingen van beneden.

Als de discipelen in de hof van Getsemané in een diepe slaap vallen, kunnen zij niet meer met Jezus ‘waken’, worden zij ‘onttrokken’ aan de werkelijkheid waarin Jezus Zich bevindt. Maar zo is het hier niet: Abram wordt niet onttrokken aan de werkelijkheid van dat moment, maar krijgt juist helder zicht op die werkelijkheid. Ik geloof dat het een positief gebeuren is. We zouden het een ‘profetische slaaptoestand’ kunnen noemen.

God openbaart Zich, Satan reageert

Wat gebeurt er met Abram in die diepe slaap? En zie, hem overviel een angstwekkende dikke duisternis. Ja, dat is wél negatief. En ook niet ‘toevallig’. Als God Zich wil openbaren aan Abram, hem wil bepalen bij zijn verbond met de mens, wil de duivel dat verhullen, angstwekkend laten overkomen, en bij Abram vandaan houden. Satan wil God vóór zijn en die verbondssluiting tegenhouden. Maar dat doel bereikt hij niet. Te midden van die diepe duisternis gaat voor Abram het licht op. Hij ziet God ‘lichtend’ tussen de dieren doorgaan. En zo sluit God het verbond met zijn vriend Abram.

Genesis 15:17 - Toen de zon was ondergegaan, en er dikke duisternis was, zie, een rokende oven met een vurige fakkel, welke tussen die stukken doorging. Te dien dage sloot de Here een verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat: de Keniet, de Kenizziet, de Kadmoniet, de Hethiet, de Perizziet, de Refaïeten, de Amoriet, de Kanaäniet, de Girgasiet en de Jebusiet.

Het gaat door verdrukking heen

God verzekert Abram dat hij nakomelingen krijgt en dat zijn nakomelingen in dit land zullen wonen. Tegelijkertijd laat God ook merken dat het door verdrukkingen heen gaat.

Genesis 15:13 - En Hij zei tot Abram: Weet voorzeker, dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land, dat het hunne niet is, en dat zij hen dienen zullen, en dat die hen zullen verdrukken, vierhonderd jaar. Doch ook het volk, dat zij zullen dienen, zal Ik richten, en daarna zullen zij met grote have uittrekken. Maar gij zult in vrede tot uw vaderen gaan; gij zult in hoge ouderdom begraven worden. Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol.

Het verbond wordt gesloten. Evenals Abram gaat God tussen de stukken door. Hij verzekert Abram dat hij en het volk dat uit hem voortkomt in het land zal wonen.

Grensvlakverschijnselen

Waarom ziet Abram bij die verbondssluiting een ‘rokende oven’ met een ‘vurige fakkel’ tussen de stukken doorgaan? God is toch licht, in Hem is toch in het geheel geen duisternis (1Joh.1:5)?

Rook en vuur zijn de gebruikelijke grensvlakverschijnselen. Wanneer God Zich openbaart in lichtglans - en Hij is één en al licht - dan zie je op deze ‘actie’ van God vaak ook een ‘reactie’ vanuit het rijk der duisternis (zie Ps.50:2-3). Op het ‘grensvlak’ van licht en duisternis ziet dat licht er dan uit als vuur, en is er rook. God wil alleen maar helderheid geven. De duivel wil een rookgordijn opbouwen. De Heer wil licht geven, maar het lijkt vuur.

Je ziet dit in de hele Bijbel. Als de heerlijkheid van God Mozes tegemoet treedt in de braamstruik, lijkt het wel of die struik in brand staat. Als God Zich op de Sinaï aan zijn volk openbaart, is die verschijning van de heerlijkheid des Heren in de ogen van de Israëlieten als verterend vuur (Ex.24:17). Als God aan Elia wil verschijnen op de Horeb, is daar eerst die geweldige ‘windvlaag’, dan die ‘aardbeving’ en daarna dat ‘vuur’. In al deze indrukwekkende natuurverschijnselen is de Heer niet: ze gaan vóór Hem uit. Pas daarna is er dat ‘suizen van die zachte koelte’ waarin Hij wel is (1Kon.19:11-12). Als op de Pinksterdag de Geest wordt uitgestort, is daar het geluid als van een geweldige windvlaag en zijn er tongen als van vuur. Het zijn grensvlakverschijnselen; zij vinden plaats op momenten dat God Zich openbaart, spreekt en werkt. Zo lang het rijk der duisternis bestaat, zullen we bemerken dat Gods verschijning vaak gepaard gaat met verschijnselen die niet aan God zijn toe te schrijven, maar het gevolg zijn van zijn verschijnen. De positieve actie roept een negatieve reactie op. Zeker als dat positieve in grote helderheid verschijnt. Dat negatieve wil dan de aandacht afleiden, mensen schrik aanjagen. Terwijl het God alleen maar gaat om zijn wezen, zijn licht aan mensen te openbaren. Om met zijn engelen aan mensen te verschijnen. Kijk er dus niet vreemd van op als een woord van God tot je komt en het in de hemelsferen gaat ‘knetteren’. Als een ervaring van de Heer wordt weersproken en er een ‘tegenbeweging’ ontstaat. Laat je niet afleiden door het negatieve, door de ‘grensvlakverschijnselen’ die zich daarbij aandienen. Vestig je aandacht op wat de Heer tegen je zegt, op wat Hij je wil laten zien!

Laat je niet intimideren

Abram ziet op de Heer in deze verschijning, hij luistert naar wat de Heer tot hem zegt. Hij laat zich niet intimideren door wat de vijand op datzelfde moment aan het doen is.

Niet alleen het spreken van de Heer wordt op deze wijze door de duivel en zijn rijk tegengewerkt. Ook de vervulling van Gods beloften gaat door strijd, moeite en tegenstand heen. Ook dat wordt weersproken en weerstaan. Gaat Gods belofte ‘verloren’ als Hij zegt dat het volk in een land terecht zal komen waar 400 jaar lang over hen geheerst zal worden? Nee. Maar het gaat wel ergens doorheen. De duivel wil die vervulling ‘onmogelijk’ maken. Hij wil mensen afhouden van het vasthouden aan Gods beloften, van het blijven geloven in God, van het doorgaan op de weg die God heeft gewezen. Een waarschuwing voor ieder van ons.

In geloof de weg van God blijven gaan

God sluit een verbond met Abram. Abram beleeft dat in een diepe slaap, in een ‘profetische slaaptoestand’. En hij gelooft in wat God hem belooft. Als het verbond gesloten is, gaat het om trouw blijven aan dat verbond, om het je blijven richten op de wil van God, wat er ook gebeurt. Om het in geloof en vertrouwen blijven bewandelen van de weg van God. Niet in aanschouwen, maar in geloof. Ook al blijft de vervulling van die belofte uit.

Abram gaat door, tegen hoop op hoop (Rom.4:18). Hij blijft de vervulling van Gods belofte verwachten. Maar na tien jaar in Kanaän te hebben gewoond en nog steeds geen zoon te hebben gekregen, begint het voor zijn vrouw Sarai wel heel moeilijk te worden.

Sarai twijfelt aan haar aandeel in de belofte

Sarai is volledig op de hoogte van Gods belofte. Abram heeft haar verteld van die sterrenhemel, van dat nachtgezicht en die verbondssluiting, hij heeft alle woorden en beloften van God met Sarai gedeeld. Zij heeft alles gehoord en geloofd, ze is in alles met Abram meegegaan. En toen het in Egypte aan het hof van Farao voor haar heel moeilijk werd, heeft zij vol geloof en vertrouwen vastgehouden aan Gods belofte.

Maar na die tien jaar onvruchtbaarheid in Kanaän (en in alle huwelijksjaren daarvoor) raakt Sara toch in vertwijfeling. Ze twijfelt niet aan Gods belofte, maar aan haar eigen aandeel daarin. Heb ik het wel goed begrepen? Abram zal een zoon krijgen, ja dat geloof ik. Maar zal die zoon uit mij geboren worden? Dat kan eigenlijk niet meer. Ik ben al mijn leven lang onvruchtbaar en ik word alleen maar ouder: ik ben inmiddels 75 jaar. Moet het dan niet via een andere weg? Sta ik door mijn ‘oude lichaam’ die vervulling van Gods belofte niet in de weg?

Kun je het je voorstellen dat zoiets bij Sarai opkomt en post vat? Heel haar leven is zij meegegaan in het geloof van haar man. En nu komt de vijand rechtstreeks op haar af.

Sarai bedenkt zélf een weg

Wat doet Sarai? Ze doet Abram een voorstel naar de gebruiken en gewoonten uit die tijd: Abram, ga tot Hagar, je slavin, misschien zal het uit haar gebouwd worden. Doe zoals zoveel mannen Abram: neem een bijvrouw, mijn slavin. En omdat zij mijn lijfeigene is, zal het kind dat uit haar geboren wordt mijn kind zijn. Zo kan het toch ook? Het is een kind uit jouw zaad.

Klinkt goed hè? Goed gemeend en goed bedoeld van Sarai: ze offert zich op. Want het is nogal wat dat je je plaats als vrouw van je man opgeeft, om op die plaats een slavin te laten komen. Ze offert zich op. Maar zij bedenkt een eigen weg voor de vervulling van Gods belofte, en gaat die weg. En dat is niet naar Gods wil. Het is ingaan op de verzoeking om God een handje te willen helpen. Bid en werk staat er toch? Ze kan niet langer wachten op de vervulling van de belofte. Ze neemt zélf het initiatief. En dat is zonde.

Abram geeft gehoor aan het plan van Sarai

Wat doet Abram? Zegt hij: Nee, Sarai, zo doen we dat niet? Nee. Abram reageert net zoals Adam in de hof: hij neemt het voorstel van zijn vrouw aan. Daarmee deelt Abram in deze zonde. Hij had haar aanbod ook kunnen weigeren en Sarai kunnen wijzen op de wil van God, haar kunnen terugvoeren op de weg van God. Het bedenken en bewandelen van een ‘kortere weg’ om het heil te kunnen verkrijgen levert onheil op. Zonde baart altijd onheil.

Abram gaat erop in. Hij neemt Hagar tot vrouw en zij wordt zwanger. Hagar vindt dat prachtig: zij, de slavin uit Egypte, staat nu op de plaats van Sarai, zij draagt het kind van Abram in haar schoot. Die oude Sarai redt het niet meer…

Hagar wordt trots

Wat doet Hagar? Ze gaat de onvruchtbare Sarai verachten. Met het vorderen van haar zwangerschap wordt ze trotser en trotser. Tja, als iemand op een plaats komt te staan die God niet bedoelt, gaan alle verhoudingen op zijn kop. Ook al hebben mensen dat samen vooraf ‘goed’ bedacht. Hagar komt op een plaats die de hare niet is. De verhoudingen worden verstoord, de vrede in Abrams huis is plotseling ver te zoeken. De slavin krijgt macht en pronkt met de vrucht in haar schoot. Ze kijkt op haar onvruchtbare meesteres neer: een bekende reactie. En Sarai, de vorstin, voelt zich de mindere en krijgt de neiging om die verhoogde slavin te gaan vernederen: ook een bekende reactie. Je ziet het hele patroon van actie en reactie terug. En wie moet het oplossen? Abram. Die zit tussen twee vuren in.

Wat een toestand. De vijand buit die situatie uit, daar kun je zeker van zijn. Sarai geeft Abram de schuld van het hele drama. Ook dat nog. Dat is niet eerlijk. Nee, maar ook dat zie je vaak gebeuren. En Abram laat de beslissing dan maar aan Sarai over: doe maar wat goed is in jouw ogen. En wat doet Sarai? Ze gaat op de toer van de vernedering. Ze ontneemt Hagar haar nieuwe positie als ‘vrouw van Abram’, en zet haar terug in haar oude positie als ‘slavin van Sarai’.

Hagar slaat op de vlucht

Hagar ziet het daardoor niet meer zitten. Ze krijgt geen steun meer van Sarai, en van Abram hoeft ze het ook niet meer te verwachten. Wat kan ze anders dan wegvluchten? Ze maakt haar naam waar: Hagar betekent ‘vluchteling’. Ze vlucht naar Egypte, naar het land waar ze vandaan komt. Zij ziet het niet meer zitten, maar God ziet het nog wel zitten. God laat Hagar en het ‘kind van de rekening’ in haar schoot niet los. Het is zaad van Abram, zijn vriend. Ondanks alles wat mis is gegaan, houdt God zijn hand over Hagars leven en over het leven van haar ongeboren kind.

God treedt Hagar tegemoet, terwijl ze helemaal aan haar eind is, ergens bij een put in de woestijn, helemaal kapot. De engel des Heren zegt: Hagar, slavin van Sarai, vanwaar ben je gekomen en waar ga je heen? Hoor je hoe God haar aanspreekt? Hij noemt Hagar bij haar naam en laat haar zien wie zij is en op welke plaats zij staat. Hij geeft haar weer zicht op hoe het is, hoe de situatie er in Gods ogen uitziet.

Hagar, neem je plaats weer in

Met het feit dat Hagar op die manier wordt aangesproken komt zij op het goede spoor en antwoordt zij in dezelfde lijn: ik kom van Sarai, mijn meesteres. En op dat spoor, met die hernieuwde plaatsbepaling, gaat de engel door: Hagar, keer dan terug. Ga terug en neem die plaats weer in, onderwerp je aan Sarai, je meesteres. Voeg je in de juiste goede orde en doe elke trots en pronkzucht weg.

Wat een zuiver advies. Ja, kun je iets anders verwachten als er een woord vanuit Gods koninkrijk tot je komt? Keer je om, bekeer je, en voeg je. Dan is er weer ‘grond’ onder je voeten en kunnen alle dingen op orde en in orde komen.

Ismaël zal worden tot een groot volk

Maar dat is niet het enige wat de engel tegen Hagar zegt, hij spreekt ook een belofte van God over haar uit: Hagar, je zult een zoon baren. En je zult hem de naam mogen geven: Ismaël, dat betekent God hoort. Want de Heer heeft naar jouw ellende gehoord en Hij verlost je uit deze ellende. Je zult een zoon krijgen: Ismaël. Hij zal een vrij en ongebonden zwerversleven leiden. Niet te temmen, als een wilde ezel gelijk. Uit hem zal een groot volk ontstaan dat vanwege zijn menigte niet te tellen zal zijn.

God troost Hagar en stelt haar de geboorte van Ismaël in het vooruitzicht. Ook uit hem zal een volk ontstaat als ‘de sterren des hemels’…

De God die naar je omziet

Hagar beseft dat de Heer, de God van Abram en Sarai, tot haar spreekt en zij noemt zijn naam: Gij zijt een God des aanziens, de God die mij ziet, de God die naar mij omziet. Zij is verwonderd over zoveel genade. Heb ik werkelijk mogen zien die mij altijd ziet en voor mij zorgt? Zij noemt de put waarbij dit plaatsvindt Lachai-Roï: de put van de Levende die mij ziet, de put van de levende God.

Voor Hagar is er niet meer nodig. Zij gaat in op het woord van de Heer, keert terug en onderwerpt zich weer aan Sarai, haar meesteres. Er komt weer vrede in Abrams huis.

Na verloop van tijd baart Hagar een zoon, en Abram noemt hem Ismaël, naar het woord dat de Heer bij de put Lachai-Roï tot Hagar heeft gesproken.

We lezen dat Abram dan al 86 jaar oud is en Sarai 76 jaar. Er is dan wél een zoon van Abram, maar nog steeds géén zoon van Abram en Sarai, zoals de Heer hen heeft beloofd. Daar is nog meer voor nodig.