Genesis 11:26 – 12:3
We zijn met onze studies over het Oude Testament toegekomen aan de vierde periode: de tijd van de aartsvaders (zie het overzicht Oude Testament). Met de aartsvaders duiden we op Abram, Isaak en Jakob. Dan krijgen we ook te maken met de ‘God van Abram, Isaak en Jakob’, zoals hij zo vaak in de Bijbel wordt omschreven.
Een nieuwe fase in de heilsgeschiedenis
In de tijd van de aartsvaders ontstaat het volk Israël. Vanaf die tijd schrijft de Bijbel niet langer over alle mensen en alle volken. De Bijbel richt zich dan op één man en het volk dat uit hem voortkomt. Op een door God uitverkoren man en volk. Vanaf Genesis 12 beschrijft de Bijbel dus niet zozeer ‘wereldgeschiedenis’ maar ‘heilsgeschiedenis’. Dat heil van God mag tevoorschijn gaan komen in en door dat volk.
Die tijd begint zo’n 2000 jaar voor Christus, de tijd waarin Abram wordt geboren en leeft. Dan begint de Bijbel de geschiedenis van het volk Israël te volgen. Die beschrijving loopt door tot Handelingen 2, waar het (grote) Pinksterfeest aanbreekt. Dan wordt duidelijk dat God alle volken bedoelt en met alle volken verdergaat. Vanaf het Pinksterfeest staan alle mensen en alle volken weer centraal. Wonderlijk of niet? We gaan er in deze studie aan beginnen. En zoeken naar dat ‘waarom’. Waarom één man, één volk? En waarom Abram?
Wie is deze Abram en hoe zit het met zijn familie?
Abram blijkt een zoon te zijn van Terach. En hij heeft twee broers, Nachor en Haran. Voor het eerst wordt hij genoemd in Genesis 11:26: Toen Terach zeventig jaar geleefd had, verwekte hij Abram, Nachor en Haran. En dit zijn de nakomelingen van Terach: Terach verwekte Abram, Nachor en Haran, en Haran verwekte Lot.
Genesis 11 beschrijft de tijd ná de torenbouw van Babel. Abram leeft in die tijd. Hij is een verre nazaat van Sem, de zoon van Noach. En deze Sem leeft nog als Abram wordt geboren. Sem is dan 450 jaar oud. Noach is enkele jaren vóór de geboorte van Abram gestorven; hij is 950 jaar geworden. Twee jaar ná het sterven van Noach wordt Abram geboren: als 10e in de geslachtslijn van Noach en Sem.
Abram trouwt volgens vers 29 met Saraï. Deze Saraï, later Sara, is een halfzus van Abram. Je vindt dat in Genesis 20:12. In de geschiedenis, die nog volgt, gaat Abram dat feit gebruiken en zegt: En bovendien is zij werkelijk mijn zuster; zij is de dochter van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder; en zij is mij tot vrouw geworden. Abram is met zijn halfzus getrouwd, heel apart eigenlijk.
We lezen hier over Nachor. Van die Nachor staat in Genesis 12:29: Nachors vrouw was Milka, de dochter van Haran, de vader van Milka en Jiska. Dus Nachor trouwt met zijn nicht. En Abram trouwt met zijn halfzus. Zijn broer Nachor trouwt met de dochter van zijn broer Haran. In dat gezin van Nachor en Milka wordt Betuël geboren, die later de vader wordt van Rebekka. Dat is de vrouw waar Isaak weer mee trouwt. De zoon van Abram trouwt met de dochter van zijn neef. Kun je het nog volgen? Wonderlijk!
Nachor trouwt met de dochter van zijn broer, met Milka. Die krijgen een heel stel jongens, acht stuks - ze worden allemaal genoemd in Genesis 22 - en de laatste is Betuël. Hij wordt de vader van Laban en Rebekka, de latere vrouw van Isaak. Die Haran heeft niet alleen een dochter Milka, maar ook nog een zoon die Lot heet. Dat is ook een ‘bekende’. Lot is dus een volle neef van Abram. Het blijft allemaal een beetje binnen de familie… Waarom toch? Het zou kunnen zijn als gevolg van de verloedering die toch weer toeslaat. Bij de torenbouw van Babel zijn alle stammen uit elkaar gedreven. Ieder met zijn eigen taal en eigen gewoonten. Abram leeft niet lang ná die tijd. Dus kan het best zijn dat men ook met het huwen een beetje binnen de familie blijft. Men zoekt een partner in eigen kring.
Heber, de stamvader van de Hebreeën
Abram is met zijn vader, met zijn broers, met zijn neven en zijn nichten een afstammeling van Heber. En Heber, één van die zonen van Sem, is de stamvader van de Hebreeën, van de sprekers van de Hebreeuwse taal. We hebben daar in de vorige bijbelstudie over de torenbouw van Babel al even bij stilgestaan. De bijbelverklaarder Matthew Henry suggereert dat die Heber een godvruchtig man moet zijn geweest en dat het Hebreeuws als gevolg daarvan slechts weinig afgebogen is van de oorspronkelijke taal die vóór de torenbouw van Babel werd gesproken. Heber heeft waarschijnlijk niet aan de bouw van die toren meegedaan. Binnen zijn stam en zijn familie is (mogelijk) daardoor slechts een geringe afbuiging ontstaan van die taal.
Wel, dan zou je kunnen denken: in dat geslacht van Heber zullen die Hebreeën dan wel doorgegaan zijn in de lijn van hun godvruchtige voorvader. Dat had je ook gedacht bij Henoch, een man die leeft met God, wandelt met God, een man die onberispelijk is. Maar het geslacht dat uit hem voortkomt, gaat de andere kant op. En zo gaat het hier weer.
Abram naar zoekt naar God en de hemelse stad
Niet alle nakomelingen van Heber zijn van dezelfde geest, ook al spreken zij dezelfde taal. Alleen Abram lijkt anders te zijn, van een andere geest te zijn. Abram is anders in zijn geloven, hij blijkt dichter bij God te leven en veel meer van God te verwachten. Abram zoekt wat zijn familieleden niet zoeken. De Bijbel zegt dat in Hebreeën 11:10: hij verwacht een stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en de bouwmeester is. Abram heeft belangstelling voor, en verwachting van de geestelijke dingen. Hij zoekt de dingen die boven zijn en richt zich daarbij op God. Hij zoekt geen stad op aarde. Hij zoekt het niet in de bouw van een stad als Babel, waarin Nimrod zijn naam en faam en macht wilde uitleven. Abram zoekt het bij God, bij een stad die ver boven al het aardse uitgaat. Een stad waarvan God de ontwerper en bouwmeester is. En dat blijkt ook in het verdere verloop van zijn leven.
Lot maakt een andere keuze
Zelfs de man die met hem meereist, Lot - zijn bloedverwant en neef - die zoveel meemaakt in dat optrekken met Abram, kiest op een gegeven moment voor een heel andere stad: hij gaat in Sodom wonen. Dat is niet hoog, maar uiterst laag. Daarvan liggen de fundamenten in een heel andere wereld dan die van het hemelse koninkrijk van God. Ook Lot blijkt niet van dezelfde geest te zijn als Abram.
Abram ontvangt een godsspraak
Abram heeft iets dat God welbehaaglijk is en daarom gaat God met Abram verder, kán God met deze Abram verder. God roept hem en geeft hem een bijzondere plaats en taak in de verdere verwezenlijking van Zijn plan met mensen. Dat zie je in de Bijbel steeds terugkomen. God roept mensen die Hem zoeken, die Hem welbehaaglijk leven; hen geeft Hij een taak. Evenals Noach in diens tijd ontvangt Abram in zijn tijd een godsspraak. Noach ontvangt een godsspraak om een ark te bouwen en zo het menselijke geslacht te redden van zijn ondergang. Abram krijgt een andere godsspraak, maar het is op hetzelfde doel gericht: op redding en heil.
Abram wordt de stamvader van Gods volk
Abram mag een volk gaan vormen. Hij mag de stamvader worden van een volk, Gode ten eigendom. Van een heilige natie, een uitverkoren volk dat apart zal staan van de overige, apart gezet wordt van de overige volken, om te worden ingezet voor de komst van de Messias. Noach wordt ingezet voor de redding van de mensheid, Abram een afstammeling van Noach - de 10e in die lijn - mag stamvader worden van een volk waaruit in de volheid des tijds de Messias, de Redder van alle mensen en volken, geboren zal worden. We lezen dit in Genesis 12:1-3: De Here nu zei tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.
Na dit spreken van God gaat er in de heilsgeschiedenis een nieuwe fase in. Opnieuw is dit spreken gebaseerd op Zijn plan, op Zijn eeuwige voornemen met mensen, op Zijn wil om met die mens een verbond aan te gaan, om die mensheid tot partner van Hem verwerven. Op het eerste gezicht lijkt het alsof God vanaf dat moment alleen met Abram en zijn nakomelingen verder wil gaan en de rest laat schieten. Alsof er van heel die wereldbevolking maar één volk voor God zal overblijven. Dat kan op het eerste gezicht zo lijken, maar God laat heel duidelijk aan Abram weten dat Hij met hem en het volk dat uit hem gaat voortkomen, alle volken wil zegenen. Het lijkt alsof God zich beperkt, maar het is gericht op een enorme verruiming van de mogelijkheden! Mét u zullen alle geslachten gezegend worden. De Statenvertaling zegt: ín u zullen alle geslachten gezegend worden. De Willibrord- vertaling heeft het nog duidelijker: dóór u zullen alle geslachten gezegend worden!
Herhaling van Gods belofte
God gaat verder met één persoon: de weg versmalt zich. In die ene bedoelt God heil te openbaren voor allen. De belofte aan Abram wordt herhaald in Genesis 22:18: En met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij naar mijn stem gehoord hebt.
In Genesis 26:4-5 herhaalt God die belofte aan Abrams zoon Isaak. Ook Isaak krijgt dit te horen: En Ik zal uw nageslacht vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en Ik zal uw nageslacht al die landen geven, en met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden.
En in Genesis 28:13-14 wordt het nog eens gezegd tot Jakob, de kleinzoon van Abram. De God van Abram, Isaak en Jakob herhaalt Zijn beloften, spreekt Zijn wil uit naar Abram, Isaak en Jakob, aan ieder afzonderlijk om het goed in gedachten te houden: En zie, de Here stond bovenaan en zei: Ik ben de Here, de God van uw vader Abram en de God van Isaak; het land, waarop gij ligt, zal Ik aan u en aan uw nageslacht geven. En uw nageslacht zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden, en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.
Beloften aan Israël gelden via de Messias voor allen
Deze beloften aan Abram, Isaak en Jakob worden zelfs in het Nieuwe Testament nog aangehaald. Je leest dat bijvoorbeeld in Handelingen 3:25 en in Galaten 3:8. God is duidelijk. Hij gaat verder met Abram en zet Zijn plan voort in deze man en zijn zonen Isaak en Jakob. God wil Zijn plan en gedachten openbaren aan het hele volk dat uit die eersteling, uit die stamvader en aartsvader voortkomt. Om uit dat volk de beloofde Messias te laten voortkomen, en door Hem alle volken der aarde te zegenen. Hoezo een beperking? Wat geweldig dat God door dit spreken en door deze man zo concreet alle anderen wil zegenen. En zo is het altijd!
De invulling van Gods zegen: uit één naar alle mensen
Met dit spreken geeft God ook duidelijk invulling aan Zijn belofte aan Adam in Genesis 3:15 gedaan: Uit u, uit uw zaad, zal iemand voortkomen die de kop van de slang zal vermorzelen. God kiest Abram uit. Je zou kunnen zeggen: God verkiest Abram om Zijn werk voort te zetten. Hier is sprake van uitverkiezing. Niet om anderen te benadelen of anderen te verwerpen. Maar om het heil uiteindelijk voor iedereen te garanderen. God heeft mensen nodig in wie en door wie Hij Zich kan openbaren, door wie hij Zijn gedachten en bedoelingen kan openbaren. Mensen die gevoelig zijn voor de dingen van God, en zich met hun hele hart en leven op Hem richten. God zoekt, vindt, kiest, en verkiest zulke mensen. En met name in tijden van geestelijke achteruitgang is dat noodzakelijk en mogen we dankbaar zijn dat God zulke mensen heeft gevonden en nog steeds vindt. Want anders zou het er heel slecht voor staan met de ontwikkeling, met de geestelijke ontwikkeling van de mensen in de wereld.
God werkt altijd vanuit een rest, een overblijfsel
Door heel de Bijbel heen zie je dat steeds weer. Wat in de voortijd al is begonnen in Abel, bij Noach, en met name hier in Abram, blijkt een weg te zijn die God door alle tijden heen bewandelt. Steeds weer zoekt hij een mens, mensen. Steeds weer zoekt hij naar die rest die behouden kan worden voor Zijn plan. Naar een (kleine) rest die God wil inzetten voor het behoud van de (grote) rest. Voor al die mensen die het op dat moment niet kunnen horen of niet willen horen, maar door die mensen aan wie Hij zich openbaart, het kunnen zíen wat Hij bedoelt. Een enkeling zoals Noach. Te midden van vijf miljard mensen. Een enkeling zoals Abram, te midden van de mensen die in die tijd hebben geleefd. Door middel van een enkel volk in de tijd van het Oude Verbond, het volk Israël. Daaraan openbaart God Zich en daartegen spreekt Hij. Maar te allen tijde is het bedoeld voor meerdere volken en soms zie je het ook dat buitenlandse mensen zich invoegen. Denk eens aan Ruth en Rachab. Opnieuw ‘enkelingen’, maar wat Ruth heeft meegemaakt had Orpa ook kunnen meemaken en nog veel meer. Wat Rachab heeft meegemaakt, hadden nog meer inwoners van Jericho mee kunnen maken. Het is niet gebeurd, maar het was wel Gods bedoeling.
Waarom en hoe kiest God mensen uit?
Als God iemand verkiest, als er sprake is van ‘uitverkiezing’, is dat niet met uitsluiting van alle anderen en het is ook zeker geen willekeur. Er is geen willekeur bij God, geen uitsluiting van alle anderen als God mensen verkiest. Als God mensen een plaats, een bijzondere plaats of taak geeft te midden van zijn/haar medemensen is dat volstrekt niet willekeurig. God zoekt naar mensen die op Hem gericht zijn. Hij zoekt mensen die Hem zoeken, zijn genade zoeken en vinden. Zoals Noach: hij vindt genade bij God. Zoals Abram: hij gelooft God op Zijn woord en gehoorzaamt Hem. Hij heeft God lief en is trouw aan Hem, ondanks momenten van falen, vallen en opstaan. God kijkt naar het hart. En God heeft hier, te midden van die Hebreeën, van die stam die bij die torenbouw van Babel nog het dichtst bij Hem is gebleven, een man gevonden wiens hart naar Hem uitgaat. Hij heeft in Abram een welbehagen. Hij spreekt tot hem. En Abram verstaat het, hij vangt het op. God openbaart Zijn wil en raadsbesluit aan Abram. Zo doet God dat. God openbaart Zich aan mensen die Hem zoeken. Aan mensen die genade bij Hem willen vinden. Mensen die Hem geloven en Hem trouw zijn. In zulke mensen heeft God een welbehagen, tot zulke mensen spreekt Hij, en aan zulke mensen openbaart Hij Zijn wil en raadsbesluit. Aan hen geeft Hij genade. En door deze mensen heen schenkt God genade aan eenieder die zich bij die uitverkorene voegt, aan allen die zich onder leiding van die uitverkorene willen stellen. En die zich dan ook mét die uitverkorene richten op Gods woorden en beloften, op Zijn plan. Dan worden zij in de uitverkorene mede-uitverkoren. Zo werkt het bij God. Zo insluitend is uitverkiezing, in plaats van uitsluitend!
Het grote voorbeeld hoe uitverkiezing werkt
Het mooiste voorbeeld vind je natuurlijk in Jezus Christus Zelf. Hij is dé Uitverkorene van God, dé Zoon van God, door God geroepen om vele zonen tot heerlijkheid te leiden, zegt Hebreeën 2:10. Om vele, zo mogelijk alle mensen, tot het volwassen zoonsleven op te voeden en tot volle heerlijkheid te brengen. Door die éne schenkt God genade aan velen. Aan allen die zich bij die ene voegen en in diens heerlijkheid gaan delen, kan God dan eveneens heerlijkheid schenken. Dát is uitverkiezing. Eén Christus, dé Christus, in wie alle mensen met allerlei geestelijke zegen gezegend kúnnen worden. Zo zegt Paulus het in Efeziërs 1:3: Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus.
Hij is dé Uitverkorene in wie mensen mede-uitverkoren kúnnen worden als zij zich bij Hem voegen, zich onder Zijn leiding stellen, en zich mét Hem richten op de bedoeling van God die Hij aan Zijn Uitverkorene en Gezalfde, bekend heeft gemaakt. Eén Christus, die de eersteling en de stamvader mag worden van dat hele volk-in-Christus, van dat volk Gode ten eigendom. Als heilige natie. Als gemeente van Christus, waarin alle volken het volle heil mogen beleven en waardoor de hele schepping deel mag krijgen aan het volle heil. Uitverkiezing van Godswege is dus puur positief. Een weg die God kiest in de volvoering van Zijn plan, die Hij bewandelt in de verwezenlijking van Zijn eeuwig raadsbesluit. In het Oude Testament zie je voorbeelden waarin dit nog ‘ten dele’ op gaat. In het Nieuwe Testament zie je in Jezus Christus het voorbeeld waarin het ‘in alle volheid’ op gaat.
Het misverstaan en verkeerd ervaren van uitverkiezing
Zo bedoelt God het. Maar helaas ervaren mensen het niet altijd op die manier en handelen zij ook niet zoals God het in en door middel van een uitverkorene aangeeft en laat zien. Ze herkennen de uitverkorene niet. En als je iemand niet herkent, zul je hem ook niet als zodanig erkennen. En als je die uitverkorene niet erkent, ga je je ook niet voegen: je stelt je dan niet onder leiding van zo’n uitverkorene, je richt je dan niet samen met hem op de bedoeling van de God die dit bekend heeft gemaakt. Helaas ervaren veel mensen in dat uitverkiezende spreken en werken van God eerder een veroordeling dan een aanneming. Het komt bij hen meer over als een uitsluiting dan als een insluiting.
De vijand stelt uitverkiezing in een kwaad daglicht
En helaas nemen door alle tijden heen ook heel wat mensen een vijandige houding aan ten opzichte van die uitverkorene. Hoe komt dat? Omdat niet alleen God een bedoeling heeft, niet alleen Hij in de hemel van mensen spreekt en werkt, maar er ook een vijand is die precies het tegenovergestelde doet, en dat uitverkiezende spreken en werken van God in een kwaad daglicht stelt. Hij ‘verduistert’ het gewoon.
Voor heel veel mensen is ‘uitverkiezing’ een vies woord. Je voegen bij de uitverkorene? Waarom hij of zij, waarom kiest God mij niet… Ben ik te ‘min’ voor Hem? Gedachten van de vijand waardoor heel veel mensen buiten de boot vallen, niet mee kunnen komen in de ontwikkeling die God ook voor hen mogelijk maakt. Ze gaan niet mee, of gaan niet langer mee na een hele tijd meegegaan te zijn. Denk bijvoorbeeld aan Lot. Hij had zich blijvend bij Abram, Gods uitverkorene, kunnen voegen. Maar op een gegeven moment kiest hij zijn eigen weg. Op zulke momenten zie je de vijand van God en mensen werken.
Vijandschap van broedervolken
Niet alleen in de ‘vreemde’ volken rondom het uitverkoren volk ontstaat vijandschap tegen Gods volk. Dat gebeurt ook in de ‘broedervolken’ van Israël: bij de Ammonieten, de Moabieten en de Edomieten. Dat zijn zelfs de ‘venijnigste’ vijanden van het volk Israël geworden. Die broedervolken stammen af van eenzelfde vader of van een familielid van de aartsvaders. Moab en Ammon stammen af van Lot, beiden zijn zonen van Lot. De Edomieten stammen af van Esau, de tweelingbroer van Jakob. De vijand richt zijn vurige pijlen op mensen die dichtbij de uitverkorene leven, opdat zij zich niet bij hem voegen, maar zich vijandig tegenover hem opstellen. Je ziet die lijn door het hele Oude Verbond heen doorlopen.
Interne strubbelingen waar de vijand mee speelt
Het zijn niet alleen andere volken die zich vijandig opstellen tegenover Gods uitverkoren volk. Je ziet die vijandschap ook binnendringen in Gods eigen volk. Ook daar gaan mensen tegen elkaar in. Denk maar eens aan Jozef en zijn broers. God spreekt tot Jozef, laat hem in dromen iets zien. Zijn oudere broers balen ervan; zij worden jaloers en niet zo zuinig ook. Hetzelfde beleeft David later met zijn broers; die begrijpen er ook niets van. Steeds weer zie je de vijand eropaf komen om dat goede en zo mooie werk van God door middel van een uitverkorene vanaf het prille begin te saboteren. En in het verdere verloop ervan liefst helemaal kapot te maken.
Zelfs voor dat uitverkoren volk Israël geldt op een gegeven moment dat God in het merendeel van hen geen welbehagen had. Zo zegt de Bijbel dat in 1 Korintiërs 10:5. Alle mensen van het volk dat uit Egypte trekt van twintig jaar en ouder, zijn gestorven in de woestijn. Ongelofelijk. En dan hebben ze zoiets moois als die uittocht uit Egypte en die doortocht door de Rode Zee meegemaakt…
Wel, dat is dan zeker afgelopen als Christus komt... Dat zou je kunnen denken. Maar ook ná de komst van Christus, in de tijd van het Nieuwe Verbond, heeft die ‘uitverkiezing’ tot op de dag van vandaag voor velen een negatieve lading. Ook in de gemeente van Christus, binnen kerken en kringen, wordt dit woord vaak niet goed begrepen, niet voldoende verstaan, en wordt er daarom ook niet of onvoldoende naar geleefd.
In Christus uitverkoren
Laat het voor ieder van ons duidelijk worden wat God ons in zijn Uitverkorene en ook door zijn Uitverkorene aanbiedt: het volle heil! Je mag die liefde en genade van God als mede-uitverkorene-in-Christus gaan beleven. Maar alleen in Hem, in geloof, hoop en liefde verbonden met Hem. Alléén zo. Kan het dan niet anders? Nee! Dít is de weg die God ons wijst en die Jezus voor ons ontsluit.
We mogen helder zicht krijgen op Gods bedoeling met die ‘uitverkiezing’. Hier, bij Abram, en in de daarop volgende tijd van het Oude Verbond. En zeker ook met betrekking tot wat God in zijn Messias, de Christus Jezus, openbaart in de tijd van het Nieuwe Verbond. Niet om dat allemaal te ‘weten’, of om het anderen te kunnen ‘vertellen’, maar om er zelf voluit naar te gaan leven. Met een gerichtheid en een gezindheid die we hier al bij Abram kunnen waarnemen.
De roeping van Abram in nieuwtestamentische zin
Wij mogen Gods spreken tot ons in en door de Zoon gaan verstaan. En er dan ook met hart en ziel op ingaan. Opdat er een nieuwtestamentisch volk ontstaat, Gode ten eigendom. Een heilige natie, een heilig volk-in-Christus, waarin God zich volledig kan openbaren. Waarin Hij Zijn plan kan uitwerken, Zijn verbond kan verwezenlijken. De roeping van Abram in het Oude Testament komt dan in nieuwtestamentische zin tevoorschijn.
Intimidatie, ontmoediging en hoon van de duivel
Door alle eeuwen heen zien we de duivel hierop afkomen: Gods plan mag niet doorgaan. Hij intimideert en ontmoedigt de mensen die op het roepen van God willen ingaan: Jij, een uitverkorene? Jij, een mede-uitverkorene? Jij, een mede-erfgenaam? Kijk eens om je heen joh, doe even normaal…!
Hoe zal Noach zich gevoeld hebben te midden van zijn tijdgenoten? Honderdtwintig jaar prediken, en in geestelijke zin dan geen ‘poot aan de grond’ krijgen, bij niemand. Zou de duivel hem daarmee hebben geïntimideerd, hem hebben ontmoedigd? Wat doet Noach? Hij vindt genade bij God en leeft onberispelijk te midden van zijn tijdgenoten.
Hoe zal Abram zich gevoeld hebben te midden van zijn familie, te midden van al die Hebreeën die toch dezelfde taal spreken, en door bloedbanden met hem en met elkaar verbonden zijn. Hij is een ‘eenling’ geweest. Denk je niet dat de duivel hem daarmee ontmoedigd heeft: Joh, wat denk je nou, waar ben je toch mee bezig? En als hij dan op weg gaat: waar moet dat nou heen, waar ga je nou naar toe, joh? Naar een land dat God zal wijzen. Waarheen dan? Abram gaat door, hij leeft bij het licht dat God hem elke dag geeft.
Hoe zal Jozef zich gevoeld hebben te midden van zijn broers. Ze snappen er niets van. Zelfs zijn eigen vader niet: Jozef, houd nog toch eens even op. En Mozes, na al die jaren waarin hij zich heeft voorbereid in de woestijn - hij zat 40 jaar lang achter de schapen. Hij denkt: nu gaat het gebeuren. Samen met zijn broer Aäron gaat hij naar farao: Let my people go... Maar wat blijkt kort daarop: niet alleen Farao, maar ook zijn eigen volk gaat zich tegen hem verzetten. De uitverkorenen herkennen de man die God geeft, niet. Wat zal Mozes zich beroerd gevoeld hebben. Wat moet dat zwaar geweest zijn voor hem…
Wat zal er op Jezus zijn afgekomen, zo aan het eind van zijn bediening. Na zoveel mensen genezen te hebben en zo vaak de nood van mensen te hebben opgelost… Hij heeft ze te eten gegeven, heeft gebondenen bevrijd, doden opgewekt, melaatsen gereinigd… Hij heeft de volle raad van God verkondigd en dan staat er in Johannes 6:60-66: Na verloop van tijd, keerden zich velen zich van hem af. Met de bizarre leugen: deze rede is hard, wie kan haar aanhoren? Heel vreemd, maar de mensen zeggen het, en ze vínden het nog ook, want zo ervaren ze het.
Als de duivel mensen in zijn greep kan krijgen, gaan zij zich verzetten tegen Gods uitverkorene. En zich keren tegen de mensen die de uitverkorene van God willen volgen en zich mede-uitverkoren weten. Die krijgen er dan van langs: van mensen uit hun omgeving, vaak heel goede bekenden…
Noach heeft zich daardoor niet van zijn roeping en verkiezing laten afhouden. Hij is waardig aan die roeping blijven wandelen, heeft zijn roeping en verkiezing bevestigd. Abram ook en Mozes eveneens. Ze hebben fouten gemaakt, maar ze zijn doorgegaan op de weg die God hen wees. Jezus heeft geen enkele fout gemaakt, Hij is als Lam van God zonder zonde gebleven, maar ook Hij moest door die ontkenning, door die ontmoediging, die verwerping van mensen heen, terwijl Hij Zich volledig voor die mensen wilde inzetten, en hen bij alles wat God Hem openbaarde, wilde betrekken.
Als al die mensen in de tijd van het Oude Verbond dit hebben meegemaakt, en als Jezus, onze hogepriester in de tijd van het Nieuwe Verbond dit heeft meegemaakt, zouden wij daar dan in onze tijd voor gespaard blijven? Wat denk je? Als de duivel jou niet kan buitensluiten door een verkeerd begrip van het woord ‘uitverkiezing’, waardoor hij zovelen kan buitensluiten, wil hij jou als (mede-)uitverkorene laten falen. Als jij wél zicht hebt gekregen op uitverkiezing en je mede-uitverkoren-zijn in de Uitverkorene gaat beleven, krijg je met de duivel en zijn rijk te maken. Dan zet hij alles in het werk om jou als uitverkorene te laten falen.
Het komt er dan voor ieder van ons op aan om - in navolging van de vele voorbeelden in het Oude Testament en onze hogepriester Jezus Christus in het Nieuwe Testament - je níet te laten verleiden. Om je niet te laten misleiden, maar je te midden van alles door de Heer steeds verder te laten inleiden. Om je niet door alle tegenspraak en tegenslag en vijandschap te laten ontmoedigen, maar je door de persoonlijke aanwezigheid van de Heer te laten bemoedigen.
De goede keuze doen tot verdere heiliging
Dat is een keuze: Ik wil zingen van mijn Heer, zo lang als ik leef! Dat is beslissing. Voeg je dus bij Hem en verbind je met Hem. Juist in zulke omstandigheden. Stel je bewust onder zijn leiding en doe daarbij de gezindheid van Christus aan. Laat zijn wil geschieden en word vervuld van Gods Geest. Besef dat daarin de heiliging door gaat, het werk van de Heer in je leven verder gaat. Dat God vreugde aan je beleeft, dat je genade vindt bij God, dat Hij een welbehagen aan je heeft. Ook al lijkt de weg ‘smaller’ te worden. Een ogenschijnlijke ‘versmalling’ in dat proces van heiliging is van God uit altijd gericht op verdieping en toenemende bruikbaarheid van jou voor Hem.
Opgeven, wegtrekken, achterlaten en loslaten
In dat proces van heiliging is elke vorm van loslaten, wegtrekken en achterlaten gericht op meer ontvangen van God en verder binnengaan in Zijn koninkrijk. Je laat dan Zijn wil geschieden, Zijn koninkrijk (tevoorschijn) komen.
Net zoals hier bij Abram. Hij moet wegtrekken. Hij moet alles achterlaten: eerst zijn vader en familie, en later ook zijn neef. Hij moet ‘alleen’ door. Naar een land dat hem door God beloofd is. Na verloop van tijd is Abram in dat land, maar hij krijgt daar geen zoon, terwijl hij op grond van Gods belofte de stamvader zal worden van een groot volk. Abram blijft op God vertrouwen, ook al wordt hij steeds ouder. Daarin gaat hij ook dingen doen die niet goed zijn, maar uiteindelijk komt daar dan toch de verwezenlijking van de belofte. Het is maar één zoon, maar Abram weet: dat grote volk gaat er komen!
Willen wij behoren tot die rest?
Willen wij - net zoals Abram - ingaan op Gods roepen en gaan behoren tot die (kleine) rest, door wie God die (grote) rest wil behouden? Met alle huidige consequenties van dien? Als wij daar ‘vandaag’ voor kiezen, betekent dat niet dat wij ‘morgen’ al kunnen zien dat de rest daarin meekomt. Het kan best lang duren voordat we daar iets van zien. Misschien veel langer dan je wilt. Maar als jij je inzet, als jij je geeft om tot die kleine rest te gaan behoren, zal God jou gaan gebruiken en inzetten voor de grote rest. Op zijn tijd en langs wegen die Hij wijst.
Hier in Genesis 12 vindt God zo’n man. Hij vindt Abram. Hij roept hem en geeft hem een taak, een plaats. God geeft hem prachtige beloften mee. Steeds weer blijkt dat God zulke mensen vindt. Door alle tijden heen. Ook nu, in onze tijd.
Laat je niet ontmoedigen!
God laat Zich niet ontmoedigen door wat er ‘onderweg’ gebeurt, hoe klein die ‘rest’ ook wordt. Hij blijft geloven en blijft vertrouwen. Hij blijft Zich geven en blijft Zich verheugen in zijn uitverkorenen.
Abram wordt door God geroepen; hij gaat erop in. Daarmee gaat een nieuwe fase in. Als Abram niet geluisterd had, had God een ander moeten zoeken en had die nieuwe fase pas later kunnen ingaan. Abram gaat mee in wat God bedoelt, in wat God door hem wil bewerken. Met vallen en opstaan, dwars door allerlei moeilijkheden heen. We gaan deze ‘vader der gelovigen’ volgen in de komende bijbelstudies. We gaan hem volgen als ‘uitverkorene’ van God, als ‘voorbeeld’ voor ieder van ons. Om ervan te leren en Gods plan nog beter te verstaan. Om dat plan nog meer en concreter te kunnen uitvoeren, samen als gemeente van Jezus Christus.