Genesis 35:1 – 36:43
We gaan verder met het verhaal van Jakob. Hij is terug in Kanaän, ontmoet Esau en gaat daarna wonen in Sichem. Na ruim zeven jaar gebeurt daar iets vreselijks: zijn dochter Dina wordt verkracht en zijn zonen nemen op listige, bedrieglijke en gruwelijke wijze wraak.
Geen makkelijk moment voor Jakob: hij wordt opnieuw geconfronteerd met de occulte, boze geesten waar hij zélf afstand van heeft genomen, maar die nu in zijn gezin de kop opsteken.
Naar Betel
Wat doet God op dit moeilijke en verwarrende moment? Hij gaat tot Jakob spreken: Genesis 35:1 – En God zei tot Jakob: Maak u reisvaardig, trek naar Betel, blijf daar, en richt er een altaar op voor de God, die (daar aan) u verschenen is, toen gij vluchttet voor uw broeder Esau.
God zet Jakob aan om weg te trekken uit Sichem en op te trekken naar Betel. Om daar te blijven en een altaar voor de Heer te bouwen. Betel ligt niet ver van Sichem vandaan, een stukje naar het zuiden. Voor Jakob is dat een bijzondere plaats. Bij zijn vlucht destijds voor Esau heeft hij daar een prachtige droom gehad en heeft de Heer geweldige woorden tot hem gesproken: Ik ben met je Jakob, Ik zal je behoeden overal waar je gaat, Ik zal je terugbrengen naar dit land, want Ik zal je niet verlaten totdat Ik gedaan heb wat Ik je heb toegezegd (Gen.28:15).
Betel is ook een plaats waar Abram is geweest toen hij naar Kanaän trok. Ook hij is begonnen in Sichem en heeft daar een altaar voor de Heer gebouwd. Ook hij is daarna verder zuidwaarts getrokken, richting Betel, om ook daar een altaar voor de Heer te bouwen (Gen.12:8).
Wat mooi van God om Jakob naar die plaats te roepen, en hem zo te herinneren aan de nieuwe tijd en situatie die toen begon, aan de belofte van God dat hij op die plaats zou terugkomen als hij het land Kanaän weer zou binnengaan.
Geen verwijt
Je kunt je natuurlijk afvragen: Jakob, waarom ben je niet eerder naar Betel gegaan? Waarom ben je zo lang in Sichem blijven wonen? Je had het toch beloofd aan God? Waarom zit je al die tijd in Sichem?
Ja, dat verwijt zou je Jakob kunnen maken: had toch nagedacht, je ziet wat er van komt! Je hebt het toch gezegd, waarom doe je het dan niet? Waarom ben je ongehoorzaam?
Spreekt God zo tot Jakob? Nee, God roept hem alleen maar en brengt hem daarmee op het goede pad: Hij roept hem om naar Betel te gaan. Zonder verwijt. Ik vind dat zo mooi. Hoe snel maken wij elkaar verwijten… God doet het niet. God roept Jakob, met maar één bedoeling: om Zich opnieuw aan hem te openbaren.
El Shaddai
God is El-Shaddai: de liefderijke, machtige God, de meest krachtige God. Hij wil Zich in Betel aan Jakob openbaren zoals Hij Zich op diezelfde plaats aan Abram heeft geopenbaard: als El-Shaddai. God wil Jakob bevestigen, bemoedigen, zijn belofte aan Jakob vernieuwen, hem weer te binnen brengen waarvoor hij leeft en voor wie hij mag leven.
Jakob heeft niet meer nodig: hij neemt dit spreken van God tot zich. Hij beseft dat God met deze oproep een beroep op hem doet en nieuwe mogelijkheden voor hem opent.
Breuk met het oude
Tegelijkertijd beseft Jakob dat bij dit ‘nieuwe’ geen ‘oude dingen’ passen. En omdat het ‘oude’ zich weer heeft aangediend, ziet Jakob wat er nodig is. Hij benut deze gelegenheid om samen met de zijnen met dat ‘oude’ te breken. Lees maar mee:
Genesis 35:2-4 – Toen zei Jakob tot zijn huis en tot allen die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden die in uw midden zijn, reinigt u en verwisselt uw klederen. Laten wij ons dan gereed maken en naar Betel trekken, en ik zal daar een altaar oprichten voor die God, die mij geantwoord heeft ten dage mijner benauwdheid, en die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben. Toen gaven zij Jakob al de vreemde goden die in hun bezit waren, en de ringen die in hun oren waren, en Jakob begroef ze onder de terebint die bij Sichem is.
Alle afgoden weg
Jakob beseft wat er in dat ‘nieuwe’ nodig is. Daarin kan niets van het ‘oude’ meegenomen worden. En daarom doet hij een beroep om alle afgoden die er nog zijn, weg te doen. Hij moet inmiddels dus weet hebben gekregen van wat er aan afgoderij en afgodsbeelden in zijn familie en in allen die bij hem zijn, nog aanwezig is. Ik denk dat hij inmiddels ook wel weet wat Rachel heeft gedaan: een terafim meenemen vanuit Paddan-Aram. Dat was er toen nog maar één; maar het blijft nooit bij één. In de afgelopen zeven jaar is er geleidelijk aan steeds meer bijgekomen: bij de vrouwen, bij de kinderen, bij de mensen die eromheen staan. En wat hebben ze allemaal in Sichem buit gemaakt? Oorringen horen bij afgoden; vaak staan de namen van die goden daarin. Dat zul je altijd zien: als er ‘iets’ blijft zitten, komt er in loop der jaren steeds meer bij. Jakob begrijpt dat alles nu weg moet. Voordat we naar Betel gaan moeten alle vreemde goden weg. We moeten ons wassen en nieuwe kleren aantrekken. We moeten ons bekeren. En ze doen het allemaal.
Stuk voor stuk nemen de mensen rondom Jakob afstand van het oude. Iedereen maakt zich gereed om de nieuwe situatie in te gaan. Jakob begraaft alle afgodsbeelden en de oorringen die daarbij horen - de hele occulte ‘troep’ - onder de terebint die bij Sichem staat, onder de heilige boom van de Kanaänieten. En zo hoort het: weg ermee, begraven bij zo’n heilige boom, bij die andere troep van de afgoden. Dan kun je verder.
De ware Jakob
Hier zien we de ware Jakob aan het werk. Zo gedraagt zich een aartsvader, een leider van zijn stam. Hij hoort God spreken, geeft het goede voorbeeld, roept de zijnen op en ze gaan er in mee. Hier handelt hij als Israël. Als de man die zijn volk in geloof voorgaat op de weg van God. Daarna trekken ze zuidwaarts naar Betel.
Genesis 35:5 – Daarna braken zij op. En de schrik voor God viel op de steden rondom hen, zodat zij de zonen van Jakob niet achtervolgden.
Actie en reactie
Hoe zit dat? Wat is dat, die ‘schrik voor God’? Nadat Jakob en de zijnen zich zo radicaal van elke vorm van afgoderij hebben afgekeerd, ligt de beschermende en zegende hand van de Heer zó sterk op Jakob dat de occulte, boze geesten in de hemelsferen ‘verschrikt’ raken. En als Jakob dan onder Gods hand verder naar het zuiden trekt, schrikken de mensen in de steden rondom eveneens terug, net zoals die afgoden. Niemand durft nog iets te doen. De actie van God - bescherming, bewaring, leiding, heiliging - wekt een tegenreactie van het rijk der duisternis op: ze schrikken terug. Je ziet dat ook gebeuren in de hof van Getsemane. God jaagt mensen geen schrik aan; het is een reactie vanuit het rijk van de duisternis in mensen op de actie van God.
Laat je geen schuld aanpraten
Wat een mooi voorbeeld van geestelijke werkingen en wetmatigheden. Als God je roept en je herinnert aan je eerdere keuze voor Hem, wijst Hij je op nieuwe mogelijkheden om daarin mee te gaan. Laat je daarbij geen schuld aanpraten door je tegenstander. Die komt op zulke momenten naar je toe met: waarom ben je hier ook zo lang blijven zitten, waarom heb je dit niet eerder gedaan? Daarmee wil hij je ervan afhouden om in te gaan op het roepen van God.
God maakt je geen verwijt, Hij roept je op om je keuze van toen (kort of lang geleden) te bevestigen. Om opnieuw in die ‘Betel-ervaring’ te gaan staan. Ga dáárin door, Ik ben bij je!
Laat de aanklager geen misbruik maken van de situatie. Benut de gelegenheid. Neem opnieuw positie in en doe weg wat er zich inmiddels heeft verzameld in jouw hemel. Misschien is het met iets ‘kleins’ begonnen, wat je hebt laten bestaan. En dat groeit aan, daar wordt van alles aan opgehangen. Als je er dan weer even goed naar kijkt, blijkt er een hele ‘troep’ te zijn opgebouwd in je hemel. Doe weg. Neem afstand van dat oude. Leg alle bezoedelde kleren af, was je en ga met frisse nieuwe witte kleren de nieuwe fase in.
Bevestig je roeping en verkiezing
God vraagt: kom naar Betel, de plaats waar Ik jou mijn belofte heb gegeven, en ga in dat perspectief verder. Handel naar je nieuwe naam die je van Mij hebt gekregen, wat er inmiddels ook is gebeurd…
Ja, dan ligt Gods zegenende hand als een ‘fundament’ onder je, is zijn beschermende hand als een ‘koepel’ over je uitgespreid. En dat bewerkt in de hemelsferen ‘schrik’ voor de vijanden rondom je. Mooi hè? Pas het toe, want God roept je zo vaak. Hij herinnert je zo vaak aan de belofte die je met je waterdoop hebt afgelegd. Iedere keer weer mogen wij onze roeping en verkiezing bevestigen, zonder ons een schuldcomplex aan te laten praten.
God verschijnt opnieuw
Jakob gaat en komt aan in Luz. Hij komt op de plaats waar hij bijna dertig jaar geleden is geweest. Daar bouwt hij een altaar, samen met het volk dat bij hem is. En hij noemt de plaats El-Betel: God is in Betel.
Genesis 35:9-13 – En God verscheen wederom aan Jakob, bij zijn komst uit Paddan-Aram, en zegende hem; en God zei tot hem: Gij heet Jakob; gij zult niet meer Jakob heten, maar Israël zal uw naam zijn. En Hij noemde hem Israël. En God zei tot hem: Ik ben God, de Almachtige, wees vruchtbaar en word talrijk; een volk, ja een menigte van volken, zal uit u ontstaan, en koningen zullen uit uw lendenen voortkomen. En dit land, dat Ik Abraham en Isaak gegeven heb, zal Ik u geven; en uw nageslacht zal Ik dit land geven. En God voer op van hem ter plaatse, waar Hij met hem gesproken had.
Herinnering aan nieuwe naam
God verschijnt opnieuw aan Jakob: Ik ben God, de almachtige, liefderijke en ontzagwekkende: El-Shaddai. Wat gebeurde er destijds, toen God op deze plaats aan Abram verscheen? Toen kregen Abram en Saraï hun nieuwe naam: Abraham en Sara. God noemt nu ook Jakob bij zijn nieuwe naam, Hij brengt hem zijn nieuwe naam in herinnering: jij heet niet langer Jakob, maar Israël. God bevestigt hem in deze nieuwe staat en belooft hem wat Hij ook aan zijn grootvader Abraham en aan zijn vader Isaak heeft beloofd. Wees vruchtbaar, word talrijk; in lijn met Abraham en Isaak zul je vader worden van een menigte.
Ik denk dat Jakob zich enorm gesterkt heeft gevoeld door deze ontmoeting. Zulke woorden, zulke beloften in een persoonlijke ontmoeting met God! En opnieuw in Betel waar God hem in een droom is verschenen en hem zoveel heeft toegezegd. Nu verschijnt God hem als El-Shaddai, en wordt hij door Hem Israël genoemd.
Plengoffer
Dit is een nieuwe start. Met hulp en steun vanuit Gods koninkrijk kan Jakob als ‘Israël’ verder. Evenals dertig jaar geleden richt hij een steen op, de grootste die hij kan vinden. En brengt hij een plengoffer aan de Heer: hij overgiet de steen met olie. Daarmee markeert hij het ingaan van deze nieuwe fase in zijn leven.
Debora sterft
In Betel sterft na enige tijd Debora, de voedster van zijn moeder Rebekka. We hebben haar naam al eerder genoemd. Debora is met Rebekka meegegaan toen zij met Eliëzer meeging naar Kanaän om Isaaks vrouw te worden. Een ‘voedster’ blijft verbonden met degene die ze heeft gevoed. Als deze volwassen wordt, blijft zij haar dienen als haar meesteres. Na het sterven van Rebekka, is Debora zeer waarschijnlijk teruggegaan naar Haran, naar het huis waar ze vandaan kwam. Daar ontmoet zij Jakob, de zoon van haar meesteres, en sluit zij zich bij hem aan. Op het moment dat Jakob uit Haran vertrekt en teruggaat naar Kanaän, gaat Debora met hem mee. Inmiddels is zij een oudere vrouw. Ik denk dat Jakob veel aan haar heeft gehad: een oude, wijze vrouw die zijn moeder van zeer nabij heeft gekend en zich in haar leven op God en zijn geboden heeft gericht.
Debora sterft in Betel. Jakob begraaft haar ten zuiden van Betel onder een eik, en hij noemt die eik ‘de eik van geween’. Het zal hem veel verdriet hebben gedaan.
Nog meer verdriet
Als Jakob hierna vanuit Betel verder zuidwaarts trekt en in de omgeving van Efrat komt, bevalt Rachel van haar tweede zoon. Bij die geboorte sterft zij, tot groot verdriet van Jakob. Op het laatste moment geeft Rachel hem nog een naam: Ben-Oni, zoon van mijn verdriet, zoon van mijn ellende.
Genesis 35:16-20 – Daarna braken zij op uit Betel. Toen zij nog maar een eindweegs van Efrat (velden van Efrata vlak bij Betlehem) verwijderd waren, baarde Rachel, en zij had een moeilijke bevalling. En terwijl zij die moeilijke bevalling had, zei de vroedvrouw tot haar: Vrees niet, ook ditmaal hebt gij een zoon. En toen haar het leven ontvlood – want zij stierf – noemde zij hem Ben-Oni, maar zijn vader noemde hem Benjamin. Zo stierf Rachel en werd begraven aan de weg naar Efrat, dat is Betlehem. En Jakob zette op haar graf een opgerichte steen, dat is de opgerichte steen van Rachels graf tot op heden.
Benjamin
Jakob noemt deze tweede zoon van Rachel Ben-Jamin: zoon van mijn rechterhand, zoon van de bejaardheid. Jakob is inmiddels 107 jaar. Benjamin is zijn twaalfde zoon.
Met dit vers is iets aan de hand. De meeste vertalingen noemen eerst Ben-Oni, de naam die Rachel noemt, en pas daarna Benjamin, de naam die Jakob hem geeft. In het Hebreeuws staat: zijn moeder gaf hem de naam Ben-Oni terwijl zijn vader hem Benjamin had genoemd. Dit geeft een ander beeld van het gebeuren: ‘had genoemd’ staat in de voltooide tijd, ‘noemde’ in de onvoltooide tijd.
Wellicht is het zo gegaan dat Jakob zijn zoon ‘Benjamin’ noemt en dat Rachel, vlak voordat zij sterft, zegt: hij heet geen Benjamin maar Ben-Oni. De stervende moeder reageert daarmee een beetje verbitterd op de naam die zijn vader hem heeft gegeven: deze zoon is de zoon van mijn ellende.
Ups en downs
Zou Rachel veel vreugde hebben gehad in haar leven? Als de geliefde vrouw van Jakob? Ze is vierentwintig jaar met hem getrouwd geweest en heeft hem in die tijd twee zonen geschonken. In alle jaren van haar huwelijk is er rivaliteit geweest met haar oudere zus Lea, die Jakob veel meer zonen schonk. Acht jaar lang krijgt Rachel geen zoon. Op een gegeven moment zegt ze tegen Jakob: Geef me een kind of ik sterf (Gen.30:1).
Rachel heeft ook goede momenten gekend. Zestien jaar geleden, bij de geboorte van Jozef, zei zij: Moge God mij nog een andere zoon toevoegen. Ze had de Heer om die zoon gebeden en God verhoorde haar gebed. Maar toen ze tien jaar geleden vanuit Haran met Jakob en Lea meeging naar Kanaän, nam ze een afgodsbeeldje mee en bedroog ze haar vader door daarover te liegen. In Sichem heeft Rachel dat afgodsbeeld ingeleverd, samen met alle anderen. Maar is dat van harte gegaan?
Vlak voor haar sterven reageert zij verbitterd bij het zien van de zoon die ze ter wereld brengt: ze noemt hem Ben-Oni: zoon van mijn ellende, zoon die mij onheil brengt. De Naardense Bijbel vertaalt die naam met ‘ongelukskind’. Terwijl Jakob hem ‘lievelingszoon’ noemt (Gen.35:18).
Het graf van Rachel
Kort na het overlijden van Debora moet Jakob nu ook zijn geliefde vrouw Rachel begraven. Hij begraaft haar in de velden van Efrata, aan de weg naar Betlehem. Op haar graf plaatst hij een gedenksteen. Die steen staat er nog steeds.
Jakob handelt als Israël
En dan staat er in Genesis 35:21-22 – Daarna brak Israël op en spande zijn tent aan de andere zijde van Migdal-Eder. En toen Israël in dit land woonde, ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, en Israël hoorde het.
Hier valt iets op: voor het eerst wordt Jakob hier bij zijn nieuwe naam genoemd: Israël reist verder. Ik vermoed dat Jakob is doorgegaan op grond van de bevestiging van zijn geloof in de beloften die God hem gegeven heeft. Hij heeft Debora en Rachel moeten begraven, maar gaat door en trekt verder op. Hij handelt naar zijn nieuwe naam: hij gedraagt zich zoals God het bedoelt. Ondanks het verlies van Rachel. Hij neemt het goed op, laat zich niet deprimeren, zakt niet weg in de ellende. Hij richt zich op God en gaat als Israël door, samen met zijn nieuwe zoon in wie de herinnering aan Rachel voortleeft. Bewonderenswaardig om je in zo’n situatie als ‘Israël’ te gedragen.
Schanddaad van Ruben
En prompt gebeurt er weer wat… dat zul je altijd zien. Je gedraagt je in zo’n moeilijke situatie naar de wil van de Heer, en dan krijg je vanuit een onverwachte hoek een ‘mokerslag’, middenin je gezicht.
In Migdal-Eder aangekomen, begaat Jakobs oudste zoon Ruben, een schanddaad: hij heeft gemeenschap met een vrouw van zijn vader, met Bilha, de slavin van Rachel. Ook die wordt Jakob ontnomen, notabene door zijn eerstgeboren zoon. Dit is werkelijk schandalig; niet alleen in het volk Israël, ook in de omliggende volken. Zoiets doe je niet. Maar Ruben doet het, ongelofelijk. Wat een afschuwelijke geest verheft zich hier. Vanuit het voorgeslacht: wetteloos, onrein, gewelddadig. En daar sta je dan: je hebt nog maar net je geliefde vrouw begraven en je daarna als ‘Israël’ gedragen, en dan krijg je dit…
Israël hoort het
Wat staat er dan? En Israël hoorde het (Gen.35:22b). De grondtekst meldt dat deze tekst een ‘hiaat’ bevat. De Septuagint heeft dit ingevuld en geeft aan dat hier zou kunnen staan: en het was kwaad in zijn ogen. De Canisiusvertaling zegt: Toen Israël het vernam, was hij er hoogst verontwaardigd over. In de Groot Nieuws Bijbel staat: Jakob hoorde daarvan en voelde zich diep gekrenkt. Dat is te begrijpen. Als Jakob vele jaren later stervende is en over al zijn zonen profeteert, komt deze gebeurtenis terug. Dan blijkt dat Ruben met deze schanddaad zijn eerstgeboorterecht heeft verspeeld.
Jakob terug bij Isaak
Jakob trekt hierna nog verder zuidwaarts en dan komt hij in Mamre, bij Kirjat-Arba - dat is Hebron. Zijn vader Isaak leeft nog en woont daar nog steeds. Tien jaar ná zijn aankomst in Kanaän komt Jakob ten slotte terug bij zijn vader Isaak. Daar vestigt hij zich, op die plaats van ‘vereniging’, die plaats van ‘samenbinding’. Ik vermoed dat hij daarmee zijn oude vader - die inmiddels 167 jaar is - veel vreugde heeft gegeven. Jakob zélf is dan 107 jaar, ook niet jong meer.
In Mamre leven vader en zoon nog dertien jaar samen, totdat Isaak op 180-jarige leeftijd sterft. In die tijd zal er volledige verzoening tussen Isaak en Jakob hebben plaatsgevonden en zullen ze mooie dingen met elkaar hebben beleefd.
Ook moeilijke momenten
In die tijd zijn er ook moeilijke momenten geweest: een jaar na Jakobs aankomst bij Isaak wordt Jozef door zijn oudere broers naar Egypte verkocht. Dat heeft Isaak dus nog meegemaakt. Dat besef je niet altijd. Dat zie je pas als je in het ‘Overzicht Oude Testament’ de jaartallen naast elkaar legt… Isaak heeft niet meer meegemaakt dat Jakob vele jaren later op uitnodiging van Jozef naar Egypte trekt.
Isaak sterft
Als Isaak sterft, komt Esau terug uit Seïr om samen met Jakob zijn vader Isaak te begraven in het graf waar ook Abraham, Sara en Rebekka zijn begraven, in de spelonk van Machpela. Zo eindigt Genesis 35.
Daarna gaat Esau weer terug naar Seïr. Hij blijft niet bij Jakob wonen. Genesis 36 geeft de ‘reden’ hiervan aan…
Esau en Jakob gaan uiteen
Genesis 36:7-8 staat: Want hun have was te veel dan dat zij konden samenwonen, en het land hunner vreemdelingschap kon hen niet onderhouden vanwege hun kudden. Daarom ging Esau op het gebergte Seïr wonen; Esau, dat is Edom.
Waar hebben we dit eerder gelezen? Bij Lot en Abram. Ook toen zou het land te ‘klein’ zijn geweest voor twee kudden…
Ook nu is dit een ‘drogreden’. De werkelijke oorzaak van het uiteengaan ligt in de geestelijke wereld. Lot ‘spoorde’ niet met Abram; zijn (geestelijk) hart was op iets anders gericht dan het hart van zijn oom. Lots verlangen ging uit naar zichtbare steden op aarde: Sodom en Gomorra. Abram was op zoek naar een stad in de hemel, hij verwachtte de stad met fundamenten waarvan God de ontwerper en bouwmeester is (Heb.11:10).
Hier zie je dat ook. Esau ‘spoort’ niet met Jakob en daarom gaan die twee uit elkaar. Om die reden is Esau niet bij Jakob gebleven toen hij terugkwam uit Paddam-Aram. Als Esau zich toen werkelijk verzoend had met Jakob, was hij bij hem blijven wonen en had hij mogen delen in de zegen van de Heer voor Jakob.
De reden van de scheiding tussen Abram en Lot, alsook van het uiteengaan van Jakob en Esau ligt niet in de natuurlijke wereld. De werkelijke oorzaak ligt in de geestelijke wereld.
Amalek
In Genesis 36:12 wordt een belangrijke nakomeling van Esau genoemd. Imna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Esau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit waren de zonen van Esaus vrouw Ada. Amalek groeit uit tot het volk van de Amalekieten, het volk waar Israël tijdens de reis door de woestijn veel last van heeft gehad. Dat zie je ook gebeuren in de tijd van de koningen.
Edom heeft eerder koningen dan Israël
Aan het einde van Genesis 36 zijn er in Edom al koningen aangesteld: vóórdat er in Israël koningen regeren. Edom is dus een volk geworden met sterke mannen, met strijders en koningen. We zullen nog vaak van Edom horen.