Genesis 30:25 – 32:21
Inleiding
We pakken de draad op bij Genesis 30 vers 25. Op dat moment is Jakob al veertien jaar bij Laban; hij heeft hem twee keer zeven jaar gediend voor Lea en Rachel. Inmiddels heeft hij elf zonen en één dochter bij vier vrouwen. Na die veertien jaar verlangt Jakob terug naar Kanaän, het land der belofte.
Genesis 30:25 – Nadat Rachel Jozef gebaard had, zei Jakob tot Laban: Laat mij vertrekken, opdat ik naar mijn geboorteplaats en mijn land ga. Geef (mij) mijn vrouwen en kinderen, om wie ik u gediend heb, opdat ik moge heengaan, want gij weet welke diensten ik voor u verricht heb.
Verborgen agenda
Laban denkt: liever niet, Jakob. Jij bent een gezegende des Heren, je bent goud waard. Ik wil je hier houden en liefst zo lang mogelijk. Dat denkt hij, maar hij zegt: Genesis 30:27-36 – Daarop zei Laban tot hem: Mocht ik uw genegenheid gewonnen hebben! Ik heb waargenomen, dat de Heer mij om uwentwil gezegend heeft. En hij zei: Bepaal, wat uw loon bij mij zal zijn; en ik zal het geven.
Een mooie formulering: mocht ik uw genegenheid gewonnen hebben. Dat klinkt goed. Maar Laban heeft een ‘verborgen agenda’. Hij wil Jakob en zijn dochters gewoon bij zich houden, ook zijn kleinzoons en kleindochter. Want zo lang Jakob bij hem is, heeft hij voorspoed.
Wat doet Jakob met dit aanbod? Hij gaat er op in, maar doet dat op de ‘oude toer’. Hij opent de onderhandelingen met Laban en werkt óók met een ‘verborgen agenda’. Hij wil Laban ‘terugpakken’ op zijn bedrog.
Jakob pakt Laban terug
Genesis 30:29 – Daarop zei hij tot hem: Gij zelf weet, hoe ik u gediend heb, en hoe het met uw kudde bij mij gegaan is; want wat gij bezat, voordat ik kwam, was weinig, maar het heeft zich uitgebreid in menigte, en de Heer heeft u gezegend, waarheen ik mijn voet ook wendde; nu dan, wanneer zal ik ook eens voor mijn eigen huis kunnen werken? Toen zei hij: Wat zal ik u geven? Maar Jakob zei: Gij behoeft mij niets te geven; ik zal wederom uw vee weiden en hoeden, indien gij mij slechts dit wilt toestaan: Ik zal heden door al uw kleinvee gaan en daaruit elk gespikkeld en gevlekt stuk kleinvee afzonderen; elk zwart stuk onder de schapen, en wat gevlekt en gespikkeld is onder de geiten, dat zal mijn loon zijn. En mijn eerlijkheid zal morgen voor mij spreken, wanneer gij mijn loon zult komen bezichtigen: alles wat niet gespikkeld of gevlekt is onder de geiten of zwart onder de schapen, dat zal als door mij gestolen gelden. Daarop zei Laban: Zie, het geschiede naar uw woord. Toen zonderde hij op die dag de gestreepte en gevlekte bokken af en alle gespikkelde en gevlekte geiten, alles waaraan iets wits was, benevens alles wat zwart was onder de schapen, en hij stelde het onder de hoede van zijn zonen. En (Laban) bepaalde een afstand van drie dagreizen tussen zich en Jakob, en Jakob weidde het overige vee van Laban.
Laban lacht in zijn vuistje: dat is mooi, daar kan ik alleen maar beter van worden, dus hij gaat akkoord. En Jakob gaat aan de gang. Hij gaat heel sluw aan de gang, op een manier die Laban niet kon vermoeden, een manier waarbij wij ook zeggen: Jakob, hoe kom je daar toch bij? Genesis 30:37-43 – Toen nam Jakob zich verse takken van populieren, amandelbomen en platanen, en schilde daarop witte strepen door het wit aan de takken te ontbloten. Hij legde de takken die hij geschild had, in de troggen, in de drinkbakken, waar het kleinvee kwam drinken, vlak voor het kleinvee; en zij werden bronstig, als zij kwamen drinken. Was het kleinvee bronstig geworden bij de takken, dan wierp het gestreepte, gespikkelde en gevlekte jongen. Dan scheidde Jakob de schapen af, keerde de koppen van het kleinvee naar het gestreepte en naar al het zwarte onder Labans kleinvee, en zette die kudden voor zich afzonderlijk, en plaatste ze niet bij het kleinvee voor Laban. En telkens, als het sterkste kleinvee bronstig werd, legde Jakob de takken voor het kleinvee in de troggen, opdat zij bij de takken bronstig zouden worden. Maar als het kleinvee zwak was, legde hij ze er niet in; aldus waren de zwakke dieren voor Laban en de sterke voor Jakob. Derhalve nam die man ten zeerste toe in bezit, en hij had veel kleinvee, slavinnen, slaven, kamelen en ezels.
Hij wordt hier niet met ‘Jakob’ aangesproken maar met ‘die man’. Jakob wil God weer een handje helpen, zoals al eerder gebeurde. Dit is geen zuivere koffie. Jakob gaat krachten inzetten die niet uit God zijn. Die takken maken ‘zichtbaar’ wat Jakob in het ‘onzichtbare’ aan het doen is. Hij beïnvloedt het vee met krachten uit de geestelijke wereld. En wel zó dat als het sterkste vee bronstig wordt, er jongen geworpen worden voor hem. Het sterkste vee is daardoor voor hem; de kleuren doen er niet toe.
God blijft zegenen
Jakob wordt steeds rijker, maar het gaat wel ten koste van Laban, want die blijft met het ‘zwakke, zieke en misselijke’ zitten, om het zo maar eens te zeggen. Maar dan draait Laban de afspraak om. Hij wil de gevlekte en zwarte hebben; Jakob mag de witte (schapen) en de bruine (geiten) hebben. Jakob wisselt daarop van handelwijze.
Achteraf blijkt dat Laban wel tien keer de afspraak heeft omgegooid. En elke keer weet Jakob het voordeel aan zijn kant te houden. Hij kleedt Laban als het ware gewoon uit. Dat is niet fraai.
God wil Jakob zegenen, maar Jakob gebruikt methoden die het daglicht niet kunnen zien. Dit is ‘occult’, dit is werken met geestelijke krachten die niet uit Gods koninkrijk zijn. En dat wekt altijd weerstand op. Genesis 31:1-2 – En hij hoorde de zonen van Laban zeggen: Jakob heeft zich alles toegeëigend wat van onze vader was, en uit hetgeen van onze vader was heeft hij zich al deze rijkdom gevormd. Ook lette Jakob op het gezicht van Laban, en zie, het was jegens hem niet als gisteren en eergisteren.
Het gaat daar niet goed in Haran. De zonen van Laban worden afgunstig op die ‘indringer’ uit Kanaän. Het is hun neef, maar toch. Ook Laban zélf baalt ervan. Elke keer opnieuw gebeurt er wat Jakob wil. Wonderlijk, ja, heel wonderlijk. Zou God op een bepaald moment Jakob hebben ‘aangesproken’ op dit heimelijke, verborgen gedrag? Ik vermoed van wel.
Genesis 31:10-13 – Het gebeurde eens in de tijd, toen het kleinvee bronstig was, dat ik mijn ogen opsloeg en ik zag in de droom, en zie, de bokken die het kleinvee besprongen, waren gestreept, gespikkeld en gevlekt. En de Engel Gods zei tot mij in de droom: Jakob. En ik zei: Hier ben ik. En Hij zei: Sla toch uw ogen op en zie toe: al de bokken die het kleinvee bespringen, zijn gestreept, gespikkeld en gevlekt, want Ik heb gezien alles wat Laban u aandoet. Ik ben de God van Betel, waar gij een opgerichte steen gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte gedaan hebt; welnu, maak u reisvaardig, ga uit dit land weg en keer naar het land uwer maagschap terug.
Een aanwijzing van God
Jakob vertelt dit jaren later aan Lea en Rachel. Hij wil daarmee zijn gedrag in die situatie ten opzichte van Rachel en Lea rechtvaardigen. Maar ik denk dat God met die droom Jakob iets anders heeft willen duidelijk maken. Als Hij iemand zegent gaat dat nooit ten koste van anderen. Bij monde van de engel zegt God tegen Jakob: Ik weet wat Laban jou heeft aangedaan. Geef Mij nu de ruimte om jou te zegenen, om jou recht te doen, en houd op met je eigen geregel. Ik weet wat Laban je heeft aangedaan, Ik wil je zegenen.
De bedrieger bedrogen
Jakob heeft er niet naar geluisterd, hij is er gewoon mee doorgegaan. En zo kun je een droom naast je neer leggen; je kunt er een stukje uit pakken en denken dat je het daarmee begrepen hebt. Ik denk dat Jakob die droom niet heeft begrepen, misschien zelfs niet heeft willen begrijpen. Hij pakt de aanwijzing in ieder geval niet op. Hij gaat door met zijn verborgen spel om Laban te bedriegen. Uit wraak voor het feit dat Laban hem bedrogen heeft.
Meerdere werkingen
Zelfs in deze tijd, waarin God hem zo rijkelijk zegent, blijven in Jakobs leven goede dingen en slechte dingen door elkaar heen lopen. Waarheid en leugen. Werkingen van God en occulte werkingen vanuit zijn voorgeslacht. Ondanks alle zegeningen heeft Jakob dat voor zichzelf nog niet vastgesteld, nog niet uit elkaar gehaald, nog niet onderscheiden en ook nog niet mee gebroken. Dat leugenachtige gedrag heeft hij nog niet afgelegd. Jakob kent zijn God nog niet ten volle. Hij denkt dat dit allemaal uit God is.
Wanneer de Heer hem roept om bij Laban weg te gaan, zegt hij tegen Rachel en Lea: Genesis 31:3-7 – Toen zei de Heer tot Jakob: Keer terug naar het land uwer vaderen en naar uw maagschap, en Ik zal met u zijn. Daarop liet Jakob Rachel en Lea roepen naar het veld, bij zijn kleinvee, en zei tot haar: Ik bemerk, dat het gezicht van uw vader jegens mij niet is als gisteren en eergisteren, maar de God mijns vaders is met mij geweest. Ook weet gij zelf, dat ik met al mijn kracht uw vader gediend heb. Maar uw vader heeft mij bedrogen en mijn loon tienmaal veranderd, doch God heeft hem niet toegelaten mij te benadelen.
Dat is de visie van Jakob over de jaren die zijn verstreken sinds hij de eerste afspraak met Laban heeft gemaakt. Zes jaren zijn inmiddels verstreken en de man is schatrijk geworden. Buitengewoon rijk. En dan roept God hem om terug te gaan. En ik denk dat God daarmee ook een einde heeft willen maken aan die onverkwikkelijke situatie. Het woord van de Heer in 31:3 verbindt Jakob met de droom die hij in 31:10-12 vertelt.
Stiekem op de vlucht slaan…
Als God Jakob oproept om terug te gaan naar Kanaän en Jakob dat aan Rachel en Lea gaat vertellen, haalt hij de droom van destijds erbij en plakt hij daar het woord van de Heer aan vast. Dat klopt niet. Lea en Rachel stemmen overigens wel in om met hem mee te gaan. Hier staat niet dat ze tegen elkaar in gaan. De zussen zijn het met elkaar eens. Ze zijn het eens met Jakob, ze zijn het eens in het negatieve. Hun vader Laban heeft hun man Jakob slecht behandeld. En wat doen de twee dochters? Ze nemen niet eens de moeite om afscheid te nemen van hun vader, moeder en familie. Ze gaan mee met Jakob op het moment dat Laban weg is. Weer een vlucht. Weer dat heimelijke, dat verborgene.
Had ook anders gekund
Het had ook heel anders gekund, als Jakob het woord van de Heer gewoon aan Laban had verteld en het hem had uitgelegd. Maar hij denkt: Laban laat me vast niet gaan, dus ik zal het zelf maar regelen hoe dit gedaan moet worden. Jakob handelt naar het woord van de Heer, maar doet dat op zijn eigen manier.
Laten ook wij opletten
Dat gaat niet goed, zo bedoelt de Heer het niet. Handel naar het woord van de Heer onder leiding en in de Geest van de Heer, in zijn opstelling en openheid. Laten ook wij niet zomaar het ‘een’ met het ‘ander’ verbinden; dan lopen zaken door elkaar. Hoe vaak doen mensen dat niet. Het woord van de Heer toepassen op hun situatie en dan denken dat alles wat er gebeurt van de Heer is.
Rachel neemt wat mee
Als Jakob echt openheid had gegeven was er niet gebeurd wat er nu wel gebeurde. Rachel grist nog gauw een afgodsbeeld met zich mee: een huisgod, een efod, een terafim. Rachel is ook niet los van het oude. Door het werk van God heeft ze een zoon gekregen: Jozef. En wat doet ze nu? Ze stelt haar vertrouwen - al is het voor een deel - toch weer op die huisgod. Zij breekt niet met het huis dat ze mag verlaten. Ze weet dat de Heer haar roept. Ze mag met Jakob mee naar Kanaän, de weg gaan die Abraham is gegaan. Ze mag loskomen van het oude en ingaan in het nieuwe. En wat doet ze? Ze neemt een deel van thuis mee en houdt daarmee iets van het oude vast. Niet goed, Rachel. Goed dat je meegaat, jammer dat je dingen meeneemt.
Er moet nog veel gebeuren…
En zo zie je dat er in het leven van Jakob en Rachel - en ook in dat van Lea en alle kinderen - nog heel wat moet gebeuren voordat zij naar Gods wil handelen en leven. Er moet nog heel wat gebeuren in de hemel voordat Jakob dat nieuwe land kan binnengaan. Voordat Jakob als stamvader en aartsvader zijn zonen kan voorgaan in de ‘vreze des Heren’. Er moet nog heel wat gebeuren. En dan niet alleen ten aanzien van Laban in Haran. In Kanaän krijgt Jakob weer met Esau te maken. En gaat hij na lange tijd ook weer zijn vader ontmoeten. Ook daar wachten confrontaties met werkingen in de hemelse gewesten.
Om Gods verbond voor het nageslacht helemaal vorm te kunnen geven en dat verbond met God in zijn leven ook daadwerkelijk te gaan beleven, moet er gebroken worden met de geestelijke werkingen vanuit het voorgeslacht.
Laban achtervolgt Jakob
Jakob vertrekt. Met vrouwen, kinderen, slavinnen en kudden. Alles gaat mee: een grote karavaan… Laban is weg, hij is bezig met schapenscheren. Na een aantal dagen komt hij thuis en ziet dat ‘de vogel is gevlogen’. Hij is woedend. Hij roept zijn familieleden bij elkaar, trekt zijn plan en jaagt achter Jakob aan.
Hoewel Jakob met al zijn vee maar langzaam vooruit komt, en Laban op kamelen achter hem aanjaagt, heeft Laban toch nog zeven dagen nodig om Jakob in te halen. Zij zijn dan al bij Gilead. Van de 1250 km heeft Jakob er dus al zo’n 600 km op zitten. Ze zijn al dus bijna halverwege.
God neemt het voor Jakob op
Wat gebeurt er op dat moment? God neemt het dan voor Jakob op. Hoe mooi is dat! Genesis 31:22-24 – Toen aan Laban op de derde dag werd bericht, dat Jakob gevlucht was, nam hij zijn verwanten met zich mee, achtervolgde hem zeven dagreizen ver, en haalde hem in op het gebergte van Gilead. En God kwam in een droom des nachts tot de Arameeër Laban en zei tot hem: Neem u wel in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt.
Gods is trouw
God benadert Laban voordat hij Jakob ontmoet. God neemt het voor Jakob op, spreekt tot Laban: maak hem geen verwijten, Laban, ontroof hem zijn kudden niet, dwing hem niet terug te keren, spreek niet ten goede of kwade. God blijft Jakob trouw, ondanks al diens gedragingen waar je vraagtekens bij kunt zetten. Hij blijft Jakob behandelen als de zoon van zijn belofte, die op grond van zijn woord op weg is naar het land dat Hij aan zijn volk wil geven. God sluit aan bij dat ‘positieve’ van Jakob.
Wat mooi. Zo kan het dus ook. Je hoeft alleen maar gehoorzaam te blijven aan God, je onder zijn leiding te stellen en de weg te gaan die Hij je heeft gewezen. God zélf neemt het dan voor je op. Je hoeft je niet slinks te gedragen. En zelfs al heb jij je slinks gedragen, God is en blijft dezelfde. God laat Jakob niet alleen in die confrontatie met Laban. Zo van: je wist het toch zo goed, zorg dan nu ook zélf maar voor een oplossing. Nee, zo zouden wij misschien reageren. God doet dat in ieder geval niet. Wat een les zit hierin voor u en mij. Als God toch voor je is, wie zal dan tegen je zijn? zegt Paulus in Romeinen 8:31.
Gods beschermt
Is er dan niemand tegen ons? O ja, zegt David, velen zijn het die tegen mij opstaan. Maar de verlossing is van de Heer. Zijn zegen is over zijn volk. Psalm 3 – O Heer, hoe talrijk zijn mijn tegenstanders; velen staan tegen mij op; velen zeggen van mij: Hij vindt geen hulp bij God. Maar Gij, Heer, zijt een schild dat mij dekt, mijn eer, en die mijn hoofd opheft. Als ik luide roep tot de Heer, antwoordt Hij mij van zijn heilige berg. Ik legde mij neder en sliep; ik ontwaakte, want de Heer schraagt mij. Ik vrees niet voor tienduizenden van volk, die zich rondom tegen mij stellen. Sta op, Heer, verlos mij, mijn God! Ja, Gij hebt al mijn vijanden op de kaak geslagen, en de tanden der goddelozen verbrijzeld. De verlossing is van de Heer, uw zegen zij over uw volk.
Dat ervaart David als hij moet vluchten voor Absalom. Gods volk mag rekenen op Gods zegen, wat er ook gebeurt, wie er ook tegenop komt. Je mag rekenen op Gods machtige bescherming, op zijn geweldige zegen, op zijn leiding. Die hand is altijd onder je en boven je.
Laban bindt in
Laban heeft de waarschuwing van God vernomen en hij bindt in. Als hij de dag erop Jakob ontmoet, uit hij alleen zijn ongenoegen. Genesis 31:26-30 – Laban zei tot Jakob: Wat hebt gij gedaan, dat gij mij misleid en mijn dochters als krijgsgevangenen weggevoerd hebt? Waarom zijt gij heimelijk gevlucht en hebt gij mij misleid en het mij niet medegedeeld? Ik zou u dan uitgeleide hebben gedaan met vreugdebetoon en liederen, met tamboerijn en citer. Gij hebt mij niet eens gelegenheid gegeven mijn zonen en dochters te kussen; zodoende hebt gij dwaas gehandeld. Het is in mijn macht u kwaad te doen, maar de God van uw vader heeft gisterennacht tot mij gezegd: Neem u in acht, dat gij met Jakob niet ten goede of ten kwade spreekt. Nu dan, als gij zijt heengegaan, enkel omdat gij zo vurig naar uws vaders huis verlangt, waarom hebt gij dan mijn goden gestolen?
‘Gedoe’ over de huisgod
Laban verwijt Jakob dat hij zijn ‘huisgoden’ gestolen heeft. En dan doet Jakob een onverantwoordelijke uitspraak. Genesis 31:31-32 – Toen antwoordde Jakob en zei tot Laban: Ik was bevreesd, omdat ik dacht, dat gij mij uw dochters zoudt ontrukken. Bij wie gij uw goden vindt, die blijve niet in leven; onderzoek in tegenwoordigheid van onze verwanten al wat ik bij mij heb, en neem het mee. Want Jakob wist niet dat Rachel ze gestolen had.
Laban mag doden bij wie hij die afgodsbeelden vindt. Jakob lijkt ‘zeker’ te zijn van zijn zaak. Maar zo’n boude uitspraak is helemaal niet nodig. Jakob had ook kunnen zeggen: Zoek maar, Laban, ik weet van niks.
Ja, ook dat komt voor. Leugenachtig en heimelijk aan de ene kant, groots en imposant aan de andere kant. Het hoort bij één en dezelfde geest, het zijn werkingen van dezelfde macht. Het is overdreven en het leidt opnieuw tot leugenachtig gedrag.
Genesis 31:33-35 – Toen kwam Laban in de tent van Jakob en in de tent van Lea en in de tent der beide slavinnen, maar hij vond ze niet. Nadat hij uit de tent van Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel. Rachel nu had de terafim genomen en in het kameelzadel gelegd, en was daarop gaan zitten. En Laban doorzocht de gehele tent, maar vond ze niet. En zij zei tot haar vader: Mijn heer worde niet toornig, omdat ik voor u niet kan opstaan, want het gaat mij naar de wijze der vrouwen. En hij zocht nauwkeurig, maar vond de terafim niet.
Rachel bedriegt haar vader. Weer iets leugenachtigs. Laban vindt geen huisgod.
Breek met de leugen
Als je niet volledig stopt met het leugenachtige, verval je van het een in het ander. Het ene haalt dan het andere uit. Je denkt: nu heb ik het ‘onder controle’, en dan is er even later toch weer een (aanvullend) leugentje nodig. De duivel gaat dan gewoon door; je moet met hem breken. Zo’n macht wordt nooit je vriend. Zo’n macht kan je nooit leiden in rechte sporen.
Jakob reageert
Als Laban in zijn zoeken naar de terafim niets gevonden heeft, valt Jakob tegen hem uit. Hij gooit zijn frustraties van de afgelopen jaren er allemaal uit. Genesis 31:36-42 – Toen werd Jakob toornig en twistte met Laban, en Jakob antwoordde en zei tot Laban: Wat is mijn overtreding, wat is mijn zonde, dat gij mij zo heftig achtervolgd hebt? Nu gij al mijn huisraad doorzocht hebt, wat hebt gij gevonden van al het huisraad van uw huis? Leg het hier neer voor de ogen van mijn en uw broeders, opdat zij scheidsrechters tussen ons zijn. Het is nu twintig jaar, dat ik bij u geweest ben; uw ooien en uw geiten hebben geen misdracht gehad en de rammen van uw kleinvee heb ik niet gegeten. Wat verscheurd was, bracht ik niet tot u, ik moest het zelf vergoeden; wat gestolen was, hetzij bij dag, hetzij bij nacht, hebt gij van mijn hand geëist. Zo ging het mij: des daags sloopte mij de hitte en des nachts de koude, en de slaap week van mijn ogen. Het is nu twintig jaar, dat ik in uw huis geweest ben; ik heb u veertien jaar om uw beide dochters gediend en zes jaar om uw vee, en gij hebt mijn loon tienmaal veranderd. Indien de God van mijn vader, de God van Abraham en de Vreze van Isaak, niet met mij was geweest, dan zoudt gij mij nu voorzeker met lege handen hebben weggezonden; mijn ellende en de arbeid mijner handen heeft God aangezien en Hij heeft gisterennacht het geding beslist.
Jakob is kwaad op Laban, maar eindigt goed: God heeft de arbeid van mijn handen gezien; Hij heeft beslist. Jakob beseft dat God het voor hem en zijn gezin heeft opgenomen.
Zowel Jakob als Laban hebben hun misnoegen geuit, maar het eindigt tussen hen met vrede. Ze leggen hun geschil bij. Ze sluiten een verbond dat ze niet meer met elkaar zullen strijden, maar in vrede naast elkaar zullen leven. Ze richten een steenhoop op ter getuigenis.
Genesis 31:43-55 – Toen antwoordde Laban en zei tot Jakob: Deze dochters zijn mijn dochters en deze kinderen zijn mijn kinderen en dit vee is mijn vee, ja, al wat gij ziet, dat is van mij; wat zou ik dan nu mijn eigen dochters en de kinderen die zij gebaard hebben, kunnen aandoen? Welnu, komaan, laten wij een verbond sluiten, ik en gij, opdat het tot een getuige zij tussen mij en u. Daarop nam Jakob een steen en zette die overeind als een opgerichte steen. Voorts zei Jakob tot zijn verwanten: Brengt stenen bijeen. Toen haalden zij stenen en maakten een hoop en zij hielden daar bij die hoop een maaltijd. Laban noemde hem Jegar-Sahaduta, en Jakob noemde hem Gal-Ed. En Laban zei: Deze steenhoop zij heden getuige tussen mij en u. Daarom noemde hij hem Gal-Ed, en ook Mispa, want hij zei: De Heer houde wacht tussen mij en u, wanneer wij van elkander gescheiden zullen zijn. Indien gij mijn dochters vernederend behandelt, en indien gij behalve mijn dochters vrouwen neemt, zie toe, al is er niemand bij ons, God is getuige tussen mij en u.
Voorts zei Laban tot Jakob: Zie, deze steenhoop, en zie, de opgerichte steen die ik geplaatst heb tussen mij en u – deze steenhoop zij getuige, en de opgerichte steen zij getuige: voorzeker, ik zal deze steenhoop niet voorbijtrekken naar u toe, en gij zult deze hoop en deze opgerichte steen niet voorbijtrekken naar mij toe, met kwade bedoeling. De God van Abraham en de God van Nachor, de God van hun vader, mogen richten tussen ons. Toen zwoer Jakob bij de Vreze van zijn vader Isaak. En Jakob bracht een slachtoffer op die berg en nodigde zijn verwanten tot een maaltijd. En zij hielden de maaltijd en overnachtten op de berg. De volgende morgen vroeg kuste Laban zijn zonen en dochters en zegende hen, en Laban keerde terug naar zijn woonplaats.
Jakob zweert bij één God
Na twintig jaar met elkaar te maken hebben gehad, nemen ze hier afscheid van elkaar; ze zweren dat zij zich voortaan aan deze afspraken zullen houden. Laban zweert bij de God van Abraham en de God van Nachor en de God van hun vader Terach: bij de goden uit het land waaruit Abraham is weggetrokken, de afgoden uit Ur der Chaldeeën. Jakob kiest een andere formulering: hij zweert bij de vreze van zijn vader Isaak. Hij zweert bij de God die Isaak vreest. En dat is de God van Abraham en Isaak.
Jakob zweert bij één God. Laban zweert bij meerdere goden. Dat is het verschil tussen beide mannen. Jakob laat hier heel duidelijk weten, wie hij dient. Hij neemt afstand van het meer-godendom zoals dat in het huis van Laban nog steeds de gewoonte is. Daarmee neemt hij ook afstand van alles wat in het huis van Laban heeft rondgewaard.
Uittrekken en binnentrekken
Jakob trekt verder. Het eerste obstakel op weg naar Kanaän is overwonnen. Het uittrekken uit Haran heeft plaatsgevonden, in hemel en op aarde. Nu moet hij ook nog binnentrekken in Kanaän. En ook dát moet in beide werelden plaatsvinden. Dat is het tweede aspect van deze reis. Jakob krijgt opnieuw met Esau te maken. Daarbij laat God aan Jakob zien dat Hij ook nu weer met hem en voor hem is.
Genesis 32:1 – Jakob ging zijns weegs, en engelen Gods ontmoetten hem. Toen hij hen zag, zei Jakob: Dit is een leger Gods. Daarom noemde hij die plaats Machanaïm.
Een Machanaïm-ervaring
Jakob ziet bij het verder optrekken richting Kanaän de hemel voor hem opengaan. Hij mag zijn ogen opslaan en zien dat er ook nu weer engelen van God rondom hem staan. Net zoals destijds in Betel, toen hij uit Kanaän wegtrok. Door het tonen van deze engelen aan Jakob, herinnert God hem aan de belofte van destijds. Jakob noemt deze plaats Machanaïm: dubbel leger. Twee legers: Jakob ziet twee legioenen engelen, twee heirlegers van engelen.
In de commentaren staat er: misschien een voor hem en een achter hem. Een ander commentaar: misschien een links van hem en een rechts van hem. Ik dacht: misschien een die hem heeft beschermd in de situatie met Laban en een die hem gaat beschermen in de komende situatie met Esau. Je kunt het ook optellen: engelen voor en achter hem, links en rechts van hem, die hem beschermen in de situatie met Laban en Esau. Dit keer ziet hij hen niet ‘s nachts in een droom, maar gewoon overdag in een visioen.
Zoals later bij Elisa
Vergelijk het met wat Elisa ziet en met wat de knecht van Elisa te zien krijgt als duizenden Arameese soldaten de stad Dotan hebben omsingeld. Nadat Elisa voor hem heeft gebeden, ziet hij ‘paarden en wagens van Israël’: engelen van God die zich rondom Elisa en de stad waarin hij verkeert hebben opgesteld. Vrees niet, zegt Elisa, want zij die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij die bij hen zijn (2Kon.6:16-17).
Zoiets heeft Jakob gezien nadat Laban naar huis is en hij Esau tegemoet gaat. Wat een bemoediging, wat een tegemoetkoming van God. Met een ‘Betel-ervaring’ heeft Jakob twintig jaar geleden Kanaän verlaten, met een ‘Machanaïm-ervaring’ mag hij Kanaän nu ook weer binnengaan. Ik ben de Heer, je God, Ik ben met je, Ik zal je behoeden overal waar je gaat, Ik zal je niet verlaten tot Ik gedaan heb wat ik heb toegezegd. Wat een God, die Zich opnieuw, mede door middel van zijn engelen, aan Jakob betoont.
Het is al gebleken dat God het in de situatie met Laban voor hem heeft opgenomen. En zó, Jakob, mag je de toekomst tegemoet zien. Zó mag je de confrontatie met Esau aangaan. Mijn engelen staan rondom je.
God herinnert Jakob aan de belofte van weleer en hernieuwt zijn belofte. Sla je ogen op: hier ben Ik. Jakob ziet het. Hij noemt de plaats Machanaïm. Hij neemt deze ervaring mee en versterkt daarmee zijn vertrouwen op God. Vol geloof gaat hij Esau tegemoet.
Jakob treft voorbereidingen
Je ziet nu ook veranderingen in het gedrag van Jakob. Hij heeft Laban op slinkse wijze verlaten, heimelijk, onaangekondigd. Maar als hij Kanaän binnentrekt, stuurt hij boden naar Esau. Niet meer slinks, heimelijk en onaangekondigd. Hij wil Esau laten weten dat hij er aan komt. Met het doel om zich met zijn broer te verzoenen.
Beide mannen zijn inmiddels ruim twintig jaar ouder: Jakob en Esau, allebei 97 jaar oud. Wat zou er in het hart van Esau omgaan? Wat is er nog aanwezig van toen? Jakob stelt zich nederig en ootmoedig op. En dan staat er: Genesis 32:3-5 – En Jakob zond boden voor zich uit tot zijn broeder Esau, naar het land Seïr, het gebied van Edom. En hij gebood hun: Zo zult gij tot mijn heer, tot Esau, zeggen: Zo zegt uw knecht Jakob: ik heb als vreemdeling bij Laban vertoefd en ben daar tot nu toe gebleven. En ik heb runderen, ezels en kleinvee, slaven en slavinnen verworven, en ik laat dit mijn heer meedelen om uw genegenheid te winnen.
Jakob noemt in deze boodschap Esau ‘heer’ en zichzelf ‘knecht’. Hij stuurt zijn boden naar het land Seïr. Hoe weet Jakob dat Esau niet meer bij zijn vader Isaak in Kanaän verblijft, maar in Seïr woont?
Debora
In Genesis 24:59 lees je dat de voedster van Rebekka vanuit Haran met haar en Eliëzer, de knecht van Abraham, meegaat naar Kanaän. Zij heeft Rebekka grootgebracht en blijft bij haar. Na het vertrek van Jakob uit Kanaän is Rebekka overleden. En dan lezen we in Genesis 35:8 – Toen Debora, de voedster van Rebekka, gestorven was, werd zij begraven beneden Betel onder een eik, en men noemde die: Eik van geween.
Debora is bij Jakob als hij teruggaat naar Kanaän. Zij reist met hem mee en sterft halverwege die reis, bij Betel. Wat is er in die tijd daarvoor gebeurd? Debora is destijds als voedster met Rebekka meegegaan toen zij huwde met Isaak. Zij is in het huis van Isaak gebleven en heeft de tweeling groot zien worden. Zij heeft het hele gebeuren met Jakob en Esau meegemaakt. Naar alle waarschijnlijkheid is zij na de dood van Rebekka naar Haran teruggegaan en heeft zij zich bij Jakob gevoegd, de zoon van haar vertrouweling, Rebekka. Als Jakob uit dan Haran naar Kanaän vertrekt, gaat zij met Jakob mee. En deze Debora zal geweten hebben dat Esau inmiddels in Edom woont…
Jakob is dus op de hoogte van het feit dat Esau niet meer in de buurt van zijn vader woont, maar een heel stuk zuidelijker, in het land Seïr. Daar stuurt hij nu zijn boden naartoe en wacht dan af…
Genesis 32:6 – De boden nu keerden tot Jakob terug en zeiden: Wij kwamen bij uw broeder, bij Esau, en hij is reeds op weg u tegemoet, met vierhonderd man bij zich.
Jakob vreest voor Esau
Bij zo’n mededeling kunnen er allerlei gedachten in je opkomen. Esau is met vierhonderd man naar je op weg. Dat klinkt niet erg ‘moedgevend’. Bij zo’n mededeling wil de duivel er ook zijn gedachten aan toevoegen. En dat gebeurt: Genesis 32:7 – Toen werd Jakob zeer bevreesd en het werd hem bang te moede…
Ondanks Machanaïm en al de engelen die hem in de geestelijke wereld terzijde staan, vreest Jakob nu voor Esau en diens leger. Hij wordt zeer bevreesd…
Jakob, denk aan Machanaïm, denk aan Betel, denk aan wat God heeft gezegd en beloofd, laat je niet vangen door de niet-uitgesproken woorden van Esau…
Wat hebben niet-uitgesproken woorden vaak ‘macht’ over mensen. Juist omdat het allemaal zo ‘onzeker’ is, kan de duivel ermee werken. Boze geesten beginnen je te intimideren en te beklemmen, zij jagen je angst en vrees aan. Terwijl God heeft gezegd: Ik ben met je. En je ook weet dat er in de hemel (veel meer!) engelen links, rechts, voor en achter je staan!
Jakob smeekt om redding
Wat doet Jakob? Ook nu doet hij weer iets van het ene én het andere. Hij neemt maatregelen én gaat bidden. Gelukkig, hij bidt ook tot zijn God. Genesis 32:7b-12 – en hij verdeelde het volk dat bij hem was, en het kleinvee, de runderen en de kamelen in twee groepen. Want hij dacht: Indien Esau op de ene groep afkomt en die verslaat, dan kan de groep die overblijft, ontkomen. Toen zei Jakob: O, God van mijn vader Abraham en God van mijn vader Isaak, Heer, die tot mij gezegd hebt: keer terug naar uw land en naar uw maagschap en Ik zal u weldoen – ik ben te gering voor al de gunstbewijzen en voor al de trouw, die Gij aan uw knecht bewezen hebt, want met mijn staf trok ik over de Jordaan hier en nu ben ik tot twee legers geworden. Red mij toch uit de hand van mijn broeder, uit de hand van Esau, want ik ben bevreesd voor hem: misschien zal hij komen en mij verslaan, zowel moeder als kinderen. Gij toch hebt gezegd: Ik zal u zeker weldoen en uw nageslacht maken als het zand der zee, dat wegens de menigte niet geteld kan worden.
Jakob bidt vanuit angst en onzekerheid; het klinkt er tussendoor. Hij smeekt God om hem te redden uit de hand van Esau. En dat is goed.
Jakob stuurt geschenken
Maar hij gaat ook zélf weer iets doen. Hij stuurt nog méér geschenken naar zijn broer Esau, een kolossaal groot geschenk. En dat doet hij bewust in ‘delen’. Esau zal daardoor op weg naar Jakob steeds wéér knechten aantreffen die hem een kudde dieren aanbieden. En als hij vraagt: van wie, en waarheen, zal Esau steeds wéér dezelfde boodschap horen: voor u, heer, van Jakob, uw knecht.
En Esau komt deze knechten van Jakob tegen, met de ene na de andere kudde. Tweehonderd geiten. Twintig bokken. Tweehonderd ooien. Twintig rammen. Dertig zogende kamelen met veulens. Veertig koeien. Tien stieren. Twintig ezelinnen. Tien ezelinnen hengsten. Esau valt van de ene verbazing in de andere. En iedere keer zeggen de knechten: en uw broer Jakob komt hier achteraan.
Dat moet je maar je eens voorstellen… Ben je met je leger onderweg, en dan komen er eerst tweehonderd mekkerende geiten, dan twintig steigerende bokken… veertig loeiende koeien... en dat gaat maar door. Esau krijgt nauwelijks tijd om van zijn verbazing te bekomen of de volgende kudde komt er al weer aan. Jakob wil Esau laten delen in het goede dat hij heeft ontvangen. Hij wil hem ‘overladen’ met geschenken, in de hoop dat Esau ten aanzien van hem gunstig gestemd wordt.
Confrontatie in de hemel
Als je vindt dat je dit moet doen en je hebt het gedaan, dan zal je daarna toch wel rustig zijn? Je hebt God aangeroepen, je hebt gesmeekt en gebeden, dan geeft Hij je toch vrede? Maar Jakob is er nog steeds niet rustig onder, ondanks al zijn acties. De confrontatie die er met name in de geestelijke wereld aankomt, is niet mals. Die werpt zijn schaduw vooruit. Jakob staat voor een grote strijd, dat voelt hij aan. En dat is juist. Hij ziet het gevaar in zijn broer Esau en de vierhonderd man die bij hem zijn, maar dat is eigenlijk het punt niet. De feitelijke confrontatie speelt zich af in de hemelsferen, Met het ingaan in Kanaän gaat Jakob een nieuwe fase in zijn leven in. God wil dat Jakob daarbij het oude aflegt en nu werkelijk het nieuwe aandoet.
Strijd in de hemelsferen
Jakob moet strijd leveren tegen de machten waarmee hij behept is: geestelijke vijanden die zijn denken en doen, zijn handel en wandel hebben beïnvloed en vergiftigd. Daar wil de Heer hem in helpen, zijn engelen aangaande hem gebieden (Ps.91:11). Opdat Jakob in die strijd zijn vijanden blijft staan en zal overwinnen.
En dat gebeurt. Geen strijd met Esau, maar een strijd in de hemel. Aan de Jabbok, waar Jakob bij het ingaan van die nieuwe fase te maken krijgt met de vijanden uit zijn verleden. Dat bespreken we de volgende keer.
Ik denk dat we ook hieruit weer een les mogen leren. Hoe belangrijk is het om vanuit de werkelijkheid van Gods Koninkrijk te leven. Om het gevaar niet te zien in allerlei zichtbare dingen of in mensen, maar het werkelijke gevaar in je eigen hemel te zien en te benaderen. Om dáár met de hulp van God en van zijn heilige engelen, de strijd aan te gaan. Hoe belangrijk is het om het door God beloofde land in te gaan, en daarbij het oude af te leggen en het nieuwe aan te doen.