Genesis 27:41 – 28:22
In het gezin van Isaak en Rebekka is rondom die zegen voor Jakob en Esau veel gebeurd. Dat heeft zich in twee werelden tegelijk afgespeeld. Door het zicht op die geestelijke werkelijkheid ga je de situatie doorzien.
Alle gezinsleden worden op de huid gezeten door de geest die zich tegen het plan van God met hun leven verzet. En ze blijken er ook alle vier gevoelig voor te zijn. Niet allemaal op dezelfde wijze en ook niet in gelijke mate, maar toch... We hebben de vorige keer al de conclusie getrokken dat het eigenlijk een groot wonder van God is dat de zegen toch bij degene komt die God verkiest.
Hoe gaat het verder?
Deze gebeurtenissen hebben hun sporen nagelaten. Wat zal er door Isaak heen zijn gegaan nadat Esau zijn tent heeft verlaten? Hij is bedrogen door Jakob, maar heeft tóch woorden van God gesproken in het zegenen van de zoon, die zei dat hij Esau heette, maar Jakob bleek te zijn. Hij heeft verdriet over Esau vanwege de teleurstelling die hij heeft opgelopen. Isaak heeft het allemaal zélf in gang gezet door Esau de opdracht te geven om een ‘lekker boutje’ voor hem klaar te maken.
Hoe is het verder gegaan tussen Isaak en Rebekka? Hoe hebben die twee mensen die zoveel van elkaar houden, samen zoveel in gebed hebben gedeeld, samen zoveel met hun God hebben doorworsteld met het oog op het krijgen van nageslacht, dat opgelost?
Durft Jakob zich nog aan Isaak, zijn vader, te laten zien nadat zijn bedrog is uitgekomen? Welke houding heeft hij aangenomen ’s avonds bij het eten?
En hoe heeft Esau de zaak opgepakt? Daar staat wat van beschreven: Genesis 27:41-28:9 – En Esau koesterde wrok tegen Jakob om de zegen, waarmede zijn vader hem gezegend had, en Esau zei bij zichzelf: De dagen van de rouw over mijn vader zijn aanstaande; dan zal ik mijn broeder Jakob doden. Toen aan Rebekka de woorden van Esau, haar oudste zoon, waren medegedeeld, liet zij Jakob, haar jongste zoon, roepen, en zei tot hem: Zie, uw broeder Esau wil zich op u wreken door u te doden. Nu dan, mijn zoon, luister naar mij, maak u gereed, vlucht naar mijn broeder Laban, in Haran, en blijf enige tijd bij hem, totdat de grimmigheid van uw broeder gestild is, totdat de toorn van uw broeder van u afgewend is; als hij vergeten is, wat gij hem hebt aangedaan, zal ik u vandaar laten halen. Waarom zou ik op één dag van u beiden beroofd worden? Voorts zei Rebekka tot Isaak: Ik walg van mijn leven om die Hethitische vrouwen; indien Jakob zich nu ook zo’n Hethitische vrouw neemt uit de dochters des lands, waarvoor leef ik dan nog? Toen riep Isaak Jakob en zegende hem, en hij gebood hem en zei tot hem: Neem geen vrouw uit de dochters van Kanaän. Maak u gereed, ga naar Paddan-Aram, naar het huis van Betuël, de vader van uw moeder, en neem u vandaar een vrouw uit de dochters van Laban, de broeder van uw moeder. En God, de Almachtige, zegene u, Hij make u vruchtbaar en vermenigvuldige u, zodat gij tot een menigte van volken wordt. Hij geve u de zegen van Abraham, u en uw nageslacht met u, zodat gij het land uwer vreemdelingschap, dat God aan Abraham gegeven heeft, in bezit krijgt. Zo zond Isaak Jakob weg, en deze ging naar Paddan-Aram, naar Laban, de zoon van Betuël, de Arameeër, de broeder van Rebekka, de moeder van Jakob en Esau. Toen Esau zag, dat Isaak Jakob gezegend had en hem met een zegen had weggezonden naar Paddan-Aram, om zich vandaar een vrouw te nemen, en dat hij hem geboden had: Neem geen vrouw uit de dochters van Kanaän; en dat Jakob naar zijn vader en zijn moeder geluisterd had, en naar Paddan-Aram gegaan was – toen Esau nu zag, dat de dochters van Kanaän zijn vader Isaak zeer mishaagden, ging hij naar Ismaël, en nam zich bij zijn vrouwen Machalat, de dochter van Ismaël, de zoon van Abraham, de zuster van Nebajot, tot vrouw.
Esau koestert wrok
Esau koestert wrok, hij gaat Jakob haten. Esau zint op wraak. De bitterheid die hij voelt op het moment dat die zegen aan zijn neus voorbij gaat, en waardoor hij ook die bittere schreeuw uit, groeit uit tot wrok. Wrok hebben, wrokkig zijn, is al erg, maar als je het ook nog eens gaat ‘koesteren’… Koesteren betekent: bij je houden, voeden. Als je wrok gaat voeden en koesteren, gaat het niet goed met je. Het gaat Esau’s hele denken en doen bepalen, je leest het van zijn gezicht af.
Berg Esau
De macht die zijn leven is binnengekomen, kan verder doorwerken. Obadja noemt deze grootvorst uit het rijk der duisternis in zijn profetie de ‘berg Esau’, naar de man waarin deze geest werkzaam is geworden. Het begint met onverschilligheid en goddeloosheid. En gaat verder met minachting en verachting van de dingen van God. Het uit zich in onafhankelijkheid: ik doe wat ik wil, in een gericht zijn op, en laten leiden door tijdelijke behoeften. Het komt tevoorschijn in het niet werkzaam laten worden van vergeving, het niet vinden van de weg tot vergeving. Het werkt door in verbittering. En daar komt nu ook die wrok bij, die haat. Het gaat zelfs nóg verder: diep in zijn hart beraamt Esau een moordaanslag op zijn broer Jakob vanwege wat hem is aangedaan. Ja, ook dat nog. Hij wil nog wel even wachten uit respect voor zijn vader. Maar dat zal niet lang meer duren. Zijn vader had hem bij zich geroepen en hem gezegd dat hij spoedig ging sterven. Esau zou het nog even uitstellen, maar zijn besluit stond vast.
Onbereikbaar voor God
Dat hij het niet gelijk doet, is ergens nog wel ‘goed’ van Esau. Maar hoe lang houd je dat vol als je in je leven te maken hebt met een geest die zo kan aandringen en doordrukken? Je ziet in Esau dezelfde werkingen als bij Kaïn: deze macht is ‘uit hetzelfde hout gesneden’. Kaïn heeft de doorwerking van die boze geest niet kunnen weerhouden: hij heeft zijn broer Abel gedood.
Van de vier mensen in het gezin lijdt Esau de grootste schade aan zijn innerlijke mens. In hem kan deze boze geest het verst doorwerken. Hij wordt steeds minder bereikbaar voor God, voor de liefde en genade van God.
Rebekka wil Jakob wegsturen
Met de andere drie gaat het wat beter. Als Rebekka hoort wat Esau van plan is, neemt zij een beter initiatief dan toen ze enige tijd daarvoor hoorde wat Isaak van plan was. Ze gaat praten met Jakob en gaat nu ook praten met Isaak. Zij wil de dood van Jakob voorkomen en de voortzetting van Gods belofte veilig stellen. Jakob, kom eens, dit gaat niet goed. Zie jij wat ik zie op het gezicht van je broer? Je moet even weg van hier, totdat die toorn van Esau wat afgezakt is, totdat hij vergeten is wat jij gedaan hebt.
Is haar wens de vader van de gedachte? Zou Esau dat vergeten? Ga hier vandaan, vlucht naar Haran, naar mijn familie, naar jouw oom Laban en wacht tot ik jou een seintje geef dat de zaak hier veilig is. Rebekka voelt de situatie wel goed aan. Het dreigt aan alle kanten.
Rebekka bespreekt het met Isaak
Ze gaat ook met Isaak praten en kiest daarbij voor een wat andere invalshoek. Isaak luister, je weet hoeveel ellende we hebben met die vrouwen van Esau. Laten we Jakob daarvoor behoeden, laat Jakob een vrouw gaan zoeken in Haran, de plek waar je vader destijds ook voor jou een vrouw heeft gezocht. Laten we Jakob naar Haran zenden, hem behoeden voor een huwelijk als dat van Esau. Daarmee raakt ze een gevoelige snaar bij Isaak. Rebekka ziet wat er moet gebeuren. Ze neemt op dat moment een goed initiatief. Zij wil samen met Isaak, haar man, ervoor zorgen dat de voortzetting van Gods plan mogelijk blijft. God heeft gesproken aangaande vader Abraham en aangaande Isaak. De zegen gaat naar Jakob, dus mag hij niet door toedoen van Esau sterven. Dit is weer eens een goed gesprek tussen Isaak en Rebekka.
Isaak stuurt Jakob naar Haran
Isaak blijkt zich inmiddels ook hersteld te hebben van het zwakke moment daarvoor. Hij roept Jakob tot zich en gebiedt hem naar Haran te gaan en daar een vrouw te zoeken. Hij geeft Jakob ook een zegen mee. En nu niet met gedachte dat hij Esau is. Nee, deze zegen is voor Jakob. Daaruit blijkt dat Isaak zich helemaal heeft verzoend met het feit dat God zijn plan met het nageslacht van Abraham door Jakob wil voortzetten. Hij heeft het aanvaard. En ik vermoed dat hij het ook met God in orde heeft gemaakt. Isaak zegent zijn zoon Jakob. Hij heeft zich weer op God gericht en begrijpt Gods bedoeling met Jakob. Hoe mooi is het voor Isaak en Jakob dat Isaak zich zo herstelt en ook weer handelt als aartsvader. Het is de laatst beschreven geloofsdaad van deze tweede aartsvader. Mooi om die zegenbede als laatste geestelijk ‘wapenfeit’ in de Bijbel te hebben staan. Het past bij Isaak, de man die zo rustig en goed met zijn God heeft geleefd.
Isaak sterft pas veel later
Van Isaak staat daarna in de Bijbel alleen nog dat hij sterft. Dat lezen we pas in Genesis 35 - dus niet in de hoofdstukken 28 of 29. Het duurt nog ruim veertig jaar voordat Isaak sterft. Hij wordt door zijn beide zonen begraven. Jakob is dan al weer terug uit Haran, terwijl hij daar eenentwintig jaar is geweest. Dat maakt Isaak dus nog mee.
Rebekka heeft dat niet meegemaakt. Zij heeft haar geliefde zoon na zijn vertrek nooit meer gezien. Zij sterft in de tijdsperiode dat Jakob in Haran woont.
Jakob is gehoorzaam
Isaak en Rebekka zijn het erover eens: Jakob moet naar Haran. Zijn vader zegent hem en gebiedt hem te gaan. Jakob gehoorzaamt zijn vader en moeder en gaat te voet op weg naar Haran. Een afstand van ongeveer twaalfhonderdvijftig kilometer: dat is een heel eind. Hoe oud is Jakob, denk je, als hij deze ‘wandeling’ gaat maken, aan deze grote reis gaat beginnen?
In het ‘overzicht’ van de diverse perioden in het Oude Testament, dat in de tweede bijbelstudie is besproken, vind je een aantal tijdsindicaties. Daarin lezen we dat Isaak in 1896 BC wordt geboren, en Esau en Jakob zestig jaar later: in 1836 BC. Jakob vlucht in 1760 BC naar Haran (en keert eenentwintig jaar later, in 1739 BC, weer terug). Jakob is dus geen ‘jonge vent’ meer als hij naar Haran vertrekt, hij blijkt een ‘man op leeftijd’ te zijn: zesenzeventig jaar. Hij is dan nog niet getrouwd. Dat gebeurt pas in Haran …
Met deze reis van Jakob schakelt de Bijbel over op deze derde aartsvader. De lijn van Abraham en Isaak gaat door in Jakob.
Esau neemt nóg een vrouw
We hebben gelezen hoe Esau op dit hele gebeuren reageert. Hij lijkt het vertrek van Jakob te accepteren. Of het zijn woede heeft weggenomen, weten we niet. Maar hij heeft iets vernomen van wat zijn ouders tegen Jakob hebben gezegd, de reden waarom hij naar Haran moet gaan: om een vrouw te nemen die niet afkomstig is uit de Kanaänieten. Esau lijkt zich daarvan iets aan te trekken. Hij ziet dat zijn broer naar zijn ouders luistert en wil dan - op zijn manier - ook een ‘gebaar’ maken. Hij doet dat door nóg een vrouw te nemen, nu uit de familiekring. Hij gaat naar Ismaël, naar de stam die daar zich uit hem ontwikkelt, en kiest daaruit een derde vrouw. Op zich wel een goed initiatief van Esau, maar of hij de ware toedracht begrepen heeft...
Edom
Esau gaat voortaan zijn eigen weg; we lezen nog maar weinig van hem. We komen hem pas weer tegen als Jakob eenentwintig jaar later uit Haran terugkomt. Dan treedt hij Jakob ruimhartig tegemoet. Maar ook ‘ruw’. Tot verzoening tussen de twee broers is het niet meer gekomen; we zullen daar later bij stilstaan. Het enige wat daarna nog over Esau gezegd wordt, is dat hij samen met zijn broer Jakob zijn vader begraaft in de spelonk, waar ook Sara en Abraham begraven zijn. Uit Esau ontstaat het volk Edom, een volk met een aparte plaats in de heilsgeschiedenis. We komen er later op terug.
Jakob gaat op weg
De Bijbel gaat verder met Jakob. Daar loopt hij dan, als een ‘vluchteling’, helemaal alleen op weg naar Haran. Als je wandelt heb je veel tijd om na te denken, je kunt dan heel wat dingen voor jezelf doornemen. Ik vermoed dat Jakob onderweg heel wat te stellen heeft gehad met wat hem in de hemelsferen heeft bestormd. De vijand zal hem behoorlijk op zijn nek hebben gezeten tijdens die lange wandeling naar Haran: Nou, nou, Jakob, dat heb je allemaal ‘mooi’ gedaan, hoor... Zou God van jou niet wat ‘anders’ verwacht hebben? Dit klopt toch niet, wat een puinhoop heb je ervan gemaakt, man! En wil je het nu weer goed laten komen? Je hebt nu wel de zegen van je vader ontvangen, maar was de manier waarop dat allemaal is gegaan dit nu wel waard? En kijk nu eens wat je op dit moment bij je hebt: alleen je staf. Mooie boel… Ja, dat is de vijand, zo probeert hij elke situatie die niet goed is gegaan nog eens ‘extra’ uit te buiten. Hij wrijft je fouten meer dan eens stevig onder je neus en legt er zijn mening ook nog eens bovenop. Dit komt niet meer goed, je hebt het vreselijk verknald…
Er zijn onderweg natuurlijk ook goede gedachten in Jakobs hart zijn opgekomen. Ik denk dat hij God ook meer dan eens heeft aangeroepen: God van mijn vader en grootvader, U hebt hen al hun zonden vergeven, wilt U dat ook bij mij doen? Ik wil de zoon zijn waarin uw beloften doorgaan. Ondanks alles wat er is gebeurd, wil mij opnieuw aan U toewijden en U trouw zijn. Ik geloof in U, ik wil leven met U. Ongetwijfeld zal Jakob zich zo naar zijn God en Heer hebben uitgesproken. Ik denk ook dat hij dat hardop heeft gedaan. Heerlijk om zo vrijuit in de natuur met God te spreken!
God wil eenheid bewerken
Het loopt nog door elkaar in Jakobs denken, het is nog niet één. En als het in je denken niet één is, kan het in je handelen ook niet één zijn. Dan doe je het de ene keer zus en de andere keer zo.
Waar moet die innerlijke eenheid beginnen? In je hart. Daar moet het één worden: in je ziel, in je binnenste. Om vandaaruit eenheid in je denken en doen, in je gedrag en je gezindheid te bewerken. In dat hart van Jakob wil God iets bewerken en daarmee deze zoon van de belofte een nieuw/vernieuwd hart geven. Maar dan moet er nog heel wat gebeuren. En daar wil de Heer een begin mee maken.
Jakob in Betel
Na enkele dagen komt Jakob aan op een plaats die voor hem heel belangrijk gaat worden. Het ligt negentig km van huis, hij is al best een stuk op weg, maar nog lang niet op plaats van bestemming. De zon is ondergegaan, hij gaat slapen. Daarbij legt hij steen onder zijn hoofd. Niet echt prettig denk ik, maar hij doet het. Dan krijgt hij die nacht een wonderbare droom.
Genesis 28:10-22 – Jakob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. En hij bereikte een plaats, waar hij bleef overnachten, omdat de zon ondergegaan was. En hij nam een van de stenen der plaats, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats slapen. Toen droomde hij, en zie, op de aarde was een ladder opgericht, waarvan de top tot aan de hemel reikte, en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder. En zie, de Here stond bovenaan en zei: Ik ben de Here, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak; het land, waarop gij ligt, zal Ik aan u en aan uw nageslacht geven. En uw nageslacht zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden, en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat, en Ik zal u wederbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd. Toen Jakob uit zijn slaap ontwaakte, zei hij: Waarlijk, de Here is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. En hij vreesde en zei: Hoe ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niet anders dan een huis Gods, dit is de poort des hemels. De volgende morgen vroeg nam Jakob de steen die hij onder zijn hoofd gelegd had, stelde die tot een opgerichte steen en goot er olie bovenop. En hij noemde die plaats Betel, maar tevoren was de naam der stad Luz. En Jakob deed een gelofte: Indien God met mij zal zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn. En deze steen, die ik tot een opgerichte steen gesteld heb, zal een huis Gods wezen, en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven.
Ladder naar de hemel
Jakob krijgt een wonderbare droom. Hij ziet een concrete verbinding tussen de hemel en de aarde: een opgerichte ladder die tot in de hemel reikt. Hij ligt onderaan, en bovenaan die ladder staat God. Hij ziet een verbinding tussen hem en God, en engelen die langs die ladder afdalen en opstijgen. Zij worden door God uitgezonden ten dienste van hem. God staat zelf bovenaan en spreekt hem op wonderbare wijze toe. Heerlijke woorden voor Jakob!
Met deze droom wil God Jakob iets laten zien, iets openbaren, iets bekendmaken dat hij nooit meer hoeft te vergeten. God komt Jakob op een prachtige wijze tegemoet. Hij laat Jakob iets zien van de werkelijkheid in de geestelijke wereld. Zó gaat het er aan toe, Jakob, hemel en aarde zijn met elkaar verbonden. Wat op aarde gebeurt, vindt plaats vanuit een werking in de hemel. De gebeurtenissen op aarde staan niet los van de dingen in de hemel: je leidt één leven in twee werelden. En in dat leven kun je heel bewust met Mij verbonden zijn. Even concreet als die opgerichte ladder de verbinding tussen jou en Mij voor ogen stelt.
Beloften van God
God laat niet alleen zien dat er een verbinding is tussen Hem en Jakob, tussen de hemel en de aarde. God maakt Zich ook bekend naar zijn wezen: Ik ben de Heer, de God van jouw vader en grootvader, Ik wil jouw God zijn en met jou doorgaan en door jou en je nageslacht werken. Ik wil zegenen, niet alleen jou en je nageslacht, maar alle volken van de hele aardbodem. En dan is het zaak, Jakob, dat er voortdurend contact is tussen jou en Mij. Richt je voortaan op Mij en laat je aandacht niet meer door andere dingen vangen. Wees je bewust van de heilige engelen die Ik voortdurend naar je uitzend. Zij behoeden je op al je wegen, zij willen je dienen met al hun vermogens en gaven. Wat je nu ziet, mag altijd tussen ons blijven. Zo mag het zijn: contact en overleg. Doe niets meer buiten Mij om, maar alles samen met Mij. Ik ben met je, Ik zal je behoeden overal waar je gaat. Ik zal je terugbrengen naar je land, Ik zal je niet verlaten, totdat Ik gedaan zal hebben wat Ik heb toegezegd.
Geweldig! Het zal je ten deel vallen, zo’n droom. Het zal je gezegd worden, zo rechtstreeks vanuit de hemel. Ik ben met je. Ik zal je behoeden. Ik zal je niet verlaten totdat Ik gedaan heb wat Ik je heb toegezegd. Wat een beloften voor Jakob in deze cruciale fase van zijn leven. In een situatie waarin het lijkt alsof er van alles is misgegaan, gaat God je zo bevestigen, zo zegenen, zo toespreken, Zich zo aan je bekendmaken… Wat een God! Ja, dat zou voor jou en mij ook een ervaring zijn om nooit meer te vergeten. Hoewel…
God spreekt tot ons in Jezus Christus
Is dit niet precies wat God in Jezus Christus tegen ons zegt? Dit is niet een droom, een mooie droom. Dit is de werkelijkheid, voor nu en altijd, voor jou en mij. Deze God is onze God. Deze werkelijkheid mag werkelijkheid worden in jouw en mijn bestaan. Dit is wat Jezus heeft mogelijk gemaakt. En zo spreekt God tot ons, door Jezus, zijn Zoon. Door zijn Geliefde, de geroepene, in wie Hij zijn plan wil uitwerken en door wie de hele wereld gezegend zal worden. Zie je het? Sla je ogen op, Ik ben met je, Ik zal je behoeden, Ik zal je niet verlaten totdat Ik gedaan heb wat ik jou heb toegezegd.
Laat het bij je binnenkomen. Want de Heer spreekt tot jou en mij. Dit zijn woorden van God die Hij spreekt tot zijn uitverkoren volk. Woorden van God rechtstreeks voor jou en mij. Verbonden met dat prachtige beeld, wat geen droombeeld is, maar heerlijke werkelijkheid kan worden en blijven voor allen die er in geloven.
Zie je ook de hemel voor je geestesoog opengaan? Geloof je dit woord wat hier tot Jakob en nu ook tot jou wordt gesproken? Zie je de Heer zo voor je? Misschien nog wel veel dichter bij dan ‘hoog in de hemel’ en ‘bovenaan een ladder’. Zie je de Heer staan, heel dicht bij je? En heb je gehoord wat Hij tot je zegt? Begrijp je wat dit betekent? Ook al ben je op dit moment in een situatie die niet zo mooi is. Dat was bij Jakob ook niet. Ook al lukt het jou maar niet om die innerlijke stabiliteit te verkrijgen, waar je zo intens naar op zoek bent, wat zo belangrijk is en waar zoveel over gesproken wordt. Innerlijk stabiel worden en zijn. Ja, dat wil je en het lukt maar niet. Jakob beleefde die eenheid vanbinnen ook nog niet, al was hij zesenzeventig jaar. Maar de Heer spreekt. Is Hij in staat om te doen wat Hij belooft? Zeer zeker: in mensen die Hem geloven. En zo ook voor jou en mij. In welke toestand we ook zijn, hoe jong of hoe oud ook. Wat er ook allemaal is gebeurd en nog steeds gebeurt; geloof wat de Heer zegt!
Geloof is nodig
Er is maar één ding nodig, en dat is geloof. Als je het niet gelooft, werkt het niet. Als je het wel gelooft, werkt het wel. Dit is wat de wereld overwint, ons geloof (1Joh.5:4). Put sterkte uit dit goddelijke visioen. Houd dit voor jezelf vast: de Heer staat naast je en spreekt tot je. Hij geeft je deze belofte, voor nu en in de toekomst. Terwijl je misschien nog maar net bezig bent weg te trekken uit het ‘oude’ en nog een hele reis moet maken... Neem dit tot je, zoals Jakob het hier tot zich neemt. Dan loopt het in je leven op overwinning uit!
Engelen worden uitgezonden
Johannes 1:52 – En Hij (Jezus) zei tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen.
Dat opstijgen en neerdalen van Gods engelen zal ook gebeuren op allen die van Christus zijn en zich als zonen des mensen met dé Zoon des mensen verbinden, zich als zonen van God met dé Zoon van God verenigen. Jezus leeft in die werkelijkheid. Hij houdt het Natanaël in het geciteerde vers voor ogen. De engelen worden uitgezonden, ze dalen op Jezus neer en stijgen van Hem op; Hij heeft voortdurend verbinding met God, zijn Vader. En zo mogen wij ook leven, als opgroeiende zonen van God. Dit is niet alleen voor ‘bijzondere’ mensen weggelegd, maar voor iedereen die zich opent voor Gods woorden en zich als een ‘zoon’ opstelt en gedraagt, als een zoon van God wil denken, spreken en handelen.
Beleef de hemelse werkelijkheid
God en Jezus willen contact met ons hebben. Zij willen de hemel voor ons openen, en met alles wat we hier op aarde meemaken de werkelijkheid van Christus laten beleven. Nog meer dan voorheen mogen we ons openen voor dat wat voor velen gesloten is. We mogen leren leven vanuit die geestelijke werkelijkheid. Dat heeft Jezus door alles heen gedragen en dat zal ook ons door alles heen dragen. Ga daar in je geloven en hopen vanuit, laat het ‘dubbele’ los. Laat het ‘tweeslachtige’ verdwijnen, net zoals bij Jakob. Dat was voor hem niet direct weg; hij heeft ook daarna nog heel wat fouten gemaakt, maar is toch doorgegaan. Bij het ontwaken zegt Jakob: waarlijk de Heer was aan deze plaats. Hij had dit niet eerder zo intens beleefd en zo concreet voor ogen gekregen. Hij raakt doordrongen van wie God voor hem is en wat God met hem van plan is.
Een huis van God
Jakob neemt deze prachtige droom heel serieus: hoe ontzagwekkend is deze plaats! Ik denk dat het zijn leven op het goede spoor heeft gezet en definitief veranderd heeft. Dit is een huis van God, een poort van de hemel. Hij belooft om er bij behouden terugkomst een plaats van te maken waar God aanbeden wordt. Hij kiest ervoor om de herinnering aan deze plaats te laten voortbestaan. En daarom zet hij de steen die ’s nachts onder zijn hoofd heeft gelegen, rechtop, giet er olie overheen en noemt die plaats ‘Betel’. Hij kiest ervoor om heel bewust vanuit dat heldere, vernieuwde zicht op God en Gods plan met zijn leven verder te gaan, vanuit die nieuwe werkelijkheid te gaan leven.
Jezus Christus aandoen
Wij kunnen er ook voor kiezen om datgene wat de Heer ons laat zien en tegen ons zegt, in ons leven als uitgangspunt te nemen. Wij mogen steeds weer de Heer Jezus Christus aandoen (Rom.13:14). En daarbij elke vorm van tegenspraak leren verdragen, zonder door matheid van ziel te verslappen (Heb.12:3). Richt in je leven ook maar zo’n steen op, zo’n oriëntatiepunt: Heer, U hebt mij dit gezegd en getoond, daar wil ik voortaan vanuit gaan, steeds weer op doorgaan en waar nodig op teruggrijpen. Zulke ‘stenen’ zijn er al, zulke oriëntatiepunten bestaan al in je leven: denk maar aan je waterdoop en Geestesdoop. Maar je mag nog meer van zulke momenten in je leven beleven en benoemen. Heer, U hebt mij geroepen om uw zoon te zijn, hier ben ik voor U. U verlaat mij nooit, ik wil U ook nooit meer verlaten, wat er ook gebeurt. Ik geloof U, ik vertrouw U en ik wijd mij aan U toe. U zult doen wat U belooft en ik wil doen wat ik U beloof.
Gelofte
Jakob doet de Heer een gelofte. Daarin merk je dat hij echt en oprecht wil, maar nog niet ‘vernieuwd’ is in zijn denken. Hij lijkt nog wat voorwaarden te stellen aan de Heer: indien de Heer dit… dan zal ik dat. Maar uit alles blijkt dat Jakob al vóór dit gebeuren in Betel tot de conclusie is gekomen dat de Heer hem tot een God is, en dat beleeft hij ook. Als dank voor wat de Heer hem schenkt, belooft hij de Heer stipt zijn tienden te geven. Dat hoort er dus gewoon bij. Niet uit plicht; Jakob doet dit uit zichzelf, het komt spontaan in hem op. Dat deed Abraham ook in zijn ontmoeting met Melchisedek. Dat kwam toen ook spontaan in hem op.
Het geven van tienden komt in het hart van mensen op als zij God ontmoeten. En dat is ook heel goed om te doen. Je ‘verdient’ er de hemel niet mee; het is een gevolg van je wandel in de hemel. Je doet het vanuit je relatie met Jezus, als lid van de gemeente. Jakob zegt: de Heer is mijn God en daarom geef ik hem stipt mijn tienden. Zo mogen wij het ook doen. Vanuit een dankbaar hart, een toegewijd leven. Omdat God onze Vader is, en omdat Jezus ons roept om zijn volk, zijn gemeente, te zijn.
Moed vatten
Jakob spreekt zich uit als hij negentig kilometer van huis is. Hij moet dan nog heel wat kilometers afleggen. Eenmaal in Haran gaat het hem niet gemakkelijk af: hij komt voor lastige situaties te staan. En dan moet hij ook nog terug naar Kanaän. Hij is nog lang niet op zijn eindbestemming. Het zal nog vele jaren duren voordat hij Kanaän weer bereikt en mag betreden.
Jakob ziet dat niet als een probleem: Betel is voor hem een vaststaande basis, een hemels uitgangspunt. Hij vervolgt zijn reis met blijdschap: hij is gesterkt en bemoedigd.